Hoofdstuk 8 Volkscultuur

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1694 woorden
  • 2 mei 2004
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
17 keer beoordeeld

Hoofdstuk 8 Volkscultuur Mentaliteit -> De gedeelde opvattingen, gevoelens, ervaringen en het gedrag van groepen mensen. Vastenavond -> De feestelijkheden die drie dagen de mensen in hun greep hadden: van zondag tot Aswoensdag, het begin van de vastenperiode.

1 Het toneel, de spelers en het publiek

De middeleeuwse stad was door middel van muren, poorten, torens (allemaal van steen!), en een gracht afgescheiden van het platteland. De mensen woonden er dicht bij elkaar in kleine houten huisjes. Ze hielden zich bezig met handel, nijverheid en sommigen met bestuur en met landbouw.

Er waren maar weinig steden en ze waren (vergeleken met de steden van nu) erg klein. De plaats waar een stad was ontstaan, behoorde meestal toe aan een heer of aan de kerk.

Familie en gezin
Familie was de belangrijkste groep. Vaak werden bloedverwanten en dienstpersoneel tot de familie gerekend. Een familie bestond meestal uit een gehuwde man en vrouw met hun kinderen. Vrouwen
De vrouw nam een centrale plaats in binnen het gezin. Ze verzorgde de kinderen en zorgde het huishouden. Ook werkten vrouwen van handwerklieden en loonarbeiders mee met het werk van hun man. Kinderen
Je was tot je zevende jaar ‘kind’. De eerste zeven jaar werd je verzorgd en mocht je spelen. Vanaf hun zevende moesten ze beginnen met werken. Voor de rijken en de leden van de middengroepen gold dat de kinderen vanaf hun zevende naar school konden. In een klas zaten kinderen van alle leeftijden. Een beetje kunnen lezen, schrijven en rekenen was al voldoende. Ze leerden verder thuis, op straat en tijdens het spelen. Mannen en werken
De mannen werkten soms in loondienst als geschoolde arbeider, maar meestal als ongeschoolde kracht die het zware werk moest doen in de nijverheidsbedrijven. Ook was er een groep met een eigen bedrijfje. In het bedrijfje was misschien nog één knecht aangenomen. Verder werkten vrouw en kinderen mee als dit nodig was. Gilde -> een groep personen met hetzelfde beroep, die de handen ineen had geslagen. Deze gilden waren er bijna voor iedere beroepsgroep. Een gilde: - ging oneerlijke concurrentie tegen - zag toe op de opleiding van toekomstige beroepsgenoten - bood maatschappelijke zorg voor aan leden en hun familie - bood hulp aan leden, bij ziekte, armoede of dood

De rijken
In iedere stad had een aantal families zich een allesoverheersende positie weten te verwerven. Dit waren rijke families. Patriciaat -> De groep families die de politieke en economische macht in handen had in de middeleeuwse stad. De rijken die de macht in handen hadden, wilden zo duidelijk mogelijk laten zien dat zíj de macht hadden. De armen
De armen stonden op de laagste trede van de sociale ladder. Er waren een heleboel mensen die onder de ‘armen’ vielen: daklozen, zwervers, bedelaars in de stad enz… Ze hoopten in de stad op het medelijden en de christelijke naastenliefde van de bewoners te kunnen reken. De geestelijken en de kerk
Geestelijken -> Personen die een kerkelijke wijding hebben ontvangen en deel uitmaken van de christelijke kerk. De geestelijken (bidders) waren het dichtst bij God en vormden daarom de hoogste stand. De adel hoorde tot de tweede stand en de rest van de bevolking tot de derde stand. Er waren wereldlijke geestelijken en reguliere geestelijken: - De wereldlijke geestelijken hielden zich bezig met de niet-geestelijken. - De reguliere geestelijken hadden zich afgewend van de wereld. Het waren monniken en nonnen. Later kwamen er ook ‘bedelorden’ deze monniken en nonnen waren niet verplicht binnen het klooster te blijven, maar mochten de straat op om bijv. goede werken te doen. Ook kwamen er ‘begijnhoven’. Dat was een complex van kleine woonhuizen, afgewend van het drukke stadleven. Er woonden vrouwen (begijnen) die samen een vroom leven leidden. Een ander verschil tussen geestelijken was de scheiding tussen hoge en lage geestelijken. De vreemdelingen en gasten
Een deel van deze mensen werden weinig gewaardeerd, maar er waren ook welkome gasten: - Boeren uit de omgeving die naar de markt kwamen om hun producten te verkopen of om inkopen te doen. - Adellijke dames en heren die de stad bezochten (en er inkopen deden). - Handelaren die goederen op de markt brachten.

2 Het spel van volkscultuur

De vastenavondperiode duurde meestal een paar maanden. In sommige streken begin het al op 11 november, maar er moest toch gewacht worden tot december voor de gekheid de kop op stak. Kinderbisschop
Op onnozele kinderendag (28 december) mochten kinderen voor één dag feestvieren. En net doen of zij de baas waren. Hieruit is het kiezen van de kinderbisschop opgekomen (dag verschilde per stad). De jongen die tot pseudo-bisschop werd benoemd, mocht zo lang als de vastenavondperiode duurde, in de stad ‘resideren’. Hij werd ontvangen door de priester en mocht hij vooraan in de kerk zitten. Maar het was niet alleen grappig, maar ook serieus. De kinderbisschop hield een preek (geschreven door een volwassene) waarin hij de nadruk legde op gedrag van de volwassenen. Koppermaandag
Een argeloze bezoeker kon in januari en februari verrast worden op kluchtig vermaak. Koppermaandag was de dag na Driekoningen. Koppermaandag was speciaal bestemd voor de gebrekkigen in de stad. De varkensjacht door blinden paste hier goed bij. Vastenavond
Er werd uitgebreid gegeten en gedronken. Gilden en andere groepen kregen een subsidie van het stadsbestuur, om de maaltijden te kunnen betalen. Er liepen muziekanten, acrobaten enz. rond, om de mensen te vermaken. ’s Avonds werd er gedanst. Iedere stad probeerde belangrijke mensen, van buiten de stad, bij het feest te krijgen. Als een hertog (van dat gebied) een stad bezocht was dit een grote eer. Armen konden nu ook dichter in de buurt komen van de rijken/adelen. Ze konden ze storen, tijdens de maaltijd, voor een liedje, een truc of een sketch. Hierin konden ze zelfs kritiek hebben op de leden van het stadbestuur, zolang dit maar op een grappige manier gedaan werd. Mannen en vrouwen liepen verkleed over straat en hadden maskers op, hierdoor liepen armen en rijken door elkaar (het was niet te zien of er een arme of rijke persoon achter het masker schuil ging).

De nar was het symbool van de gekke wereld. De duivel en de wildeman waren zijn metgezellen. Mensen waren aan de ene kant bang voor de duivel (getooid met bokkenpoten, horens en een zwarte staart), hij was het symbool van slechtheid. Maar aan de andere kant riep de duivel de lachlust op. Op allerlei manieren maakten de mensen hem belachelijk. De wildeman was een vriendelijker variant van het slechte. Hij was een harige man die was bedenk met bladeren. Hij was woest en onbeschaafd. Ook hier riep het uiterlijk en zijn woeste optreden, een mengeling van schrik en lachlust op.

Er waren ook bepaalde dansen: Zwaarddansen (opgevoerd smeden) Morikensdans, was een uitdagende en
opwindende dans (geliefd onder jongere mannen). Ook waren er gevechten. Ook kwamen er gevechten waarin dieren het slachtoffer waren. Toneel kwam ook veel voor tijdens deze feestentijd. Mannen, vrouwen en kinderen speelden mee in toneelstukken. Ook in deze toneelstukken kon kritiek op machthebbers worden gegeven.

3 Achter de schermen: boodschap en moraal

De middeleeuwse samenleving was een standenmaatschappij. Iedere groepering had zijn vaste plaats en taak. Het hoofd was het stadsbestuur. Hiërarchie -> Een sociale indeling van mensen variërend van hoog tot laag. Corporatieve ordening -> Een ordening van de samenleving waarbij het menselijk lichaam als voorbeeld dient. Het bestuur is als het hoofd.

Doordat de bewoners zo dicht op elkaar woonden, ontstond er steeds meer
ergernis en irritatie. In de loop van de jaren stapelden de spanningen en ergernissen zich op. De bewoners konden deze onvoldoende kwijt, want de stad was geen democratische samenleving. Dit kon gevolgen hebben tot ongehoorzaamheid en geweld, daarom moesten er mogelijkheden zijn om de spanningen af te reageren (bijv. de vastenavondperiode).

Het stadsbestuur wist dat in veel sketches en toneelstukken de bewoners kritiek gaven op het stadsbestuur, maar toch betaalden ze subsidies. Dit kwam doordat ze wilden laten zien hoe eendrachtig de stad was, want daarmee liet het meteen zien hoe goed het zij leiding gaf. Er waren ook ‘eigen’ feesten. Dit waren feesten van een ‘groep’ (bijv. gilden of patriërs). Dit versterkte hun wij-gevoel.

Tijdens vastenavond hielden mensen zich niet aan de ‘deugden’ men hoorde te bezitten. Deugden -> Nastrevenswaardige, goede eigenschappen van mensen. Het christendom schrijft verschillende deugden voor, zoals geloof, naastenliefde en matigheid. Deugden komen tot uitdrukking in het gedrag van mensen.

In toneelstukken werden vrouwen tentoongesteld als een gevaar voor de man. Een vrouw is zwak, niet standvastig. Dit was ook een reden waarom de vrouw was ondergeschikt aan de man. Maar met vastenavond hadden de vrouwen een kans om het hef in handen te nemen, dit was een tegenstrijdige situatie vol verwarring (maar dit was ook een kenmerk van de vastenavond). Ook boeren werden voor gek gezegd tijdens deze toneelstukken.

De mensen hadden heel veel vragen, zoals ‘wie heeft de wereld geschapen->’ en ‘waarom leven we eigenlijk->’ Het geloof gaf antwoord op iedere vraag. Ze bood iedere christen regels aan, volgens welke hij kon leven. Dit maakte het leven wat minder ‘chaotisch’. Maar dit was niet genoeg, de mensen hadden meer nodig dan christendom en verstand alleen om de chaos buiten de deur te houden. Er kwamen ideeën van het volk zelf naar voren. Deze ideeën werden rituelen en magie genoemd. Ritueel -> Een vaste handeling die keer op keer op dezelfde manier wordt uitgevoerd. De handeling is vaak gebonden aan een specifieke plaats of tijdstip en draagt meestal een plechtige of geheimzinnig karakter. Magie -> Het gebruik maken van onzichtbare krachten met behulp van geheime handeling of rituelen. Het doel van magie is in te grijpen in het dagelijks leven. Magische handelingen maken meestal gebruik van (tover) formules, drankjes, smeersels of voorwerpen. Deze rituelen en magie gingen een steeds grotere rol spelen (hier was de kerk niet zo blij mee). Volksgeloof -> Een vorm van christendom waarbij diverse ideeën, gebruiken en rituelen die niet uit de kerk afkomstig zijn, zich aan het geloof hebben gehecht. Een mengsel van officieel geloof en alledaagse praktijken die ontstaan buiten de kerk. De mensen kregen het gevoel dat het binnen (binnen de stad muren) was het veilig en alles buiten de stads muren was onveilig en onbekend.

REACTIES

D.

D.

Goed gedaan
IK VIND GOED

-xxx-jes Desi

20 jaar geleden

I.

I.

goeie samenvatting(Y)
dankje wel schelt mij weer werk!;)

groetjes

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.