Hoofdstuk 8 - industriele revolutie van historisch overzicht

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1693 woorden
  • 5 februari 2009
  • 51 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
51 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 8.

Par 1. De industriële revolutie.

De landbouwstedelijke samenleving ging over in de industriële revolutie.
Eeuwenlang had de mensheid gewerkt met de hand. De belangrijkste hulpmiddelen waren handwerktuigen en trekdieren als paarden en ossen. Met de industriële revolutie maakten die plaats voor machines, aangedreven door stoom, en later gas en elektriciteit.

De industrialisatie kwam na 1750 in Engeland op gang: het begin viel dus samen met de democratiesche revoluties in Amerika en op het Europese continent.
Het begon met simpele uitvindingen in de textielnijverheid en de mijnbouw.


De stoommachine kwam uit de mijnbouw. Engeland had veel steenkool, dat in de 18e eeuw vooral werd gebruikt om ijzererts te smelten en zo ijzer te winnen.
Met stoommachines kon sneller, beter en grootschaliger worden geproduceerd.

Agrarische revolutie. Vanaf de 18e eeuw verbeterden de Britse landadel en de grote boeren de land. Hierdoor konden meer mensen worden gevoed, groeide de bevolking en was op het land minder arbeid nodig.
Een andere onmisbare veranderering van de transportrevolutie: een mijneigenaar liet een kanaal graven dat zijn steenkoolmijn verbond met Manchester en de zeehaven van Liverpool. Daardoor was er rond 1800 een uitgebreid net van onderling verbonden kanalen in Engeland. Aan die kanalen kwamen werven en fabrieken, die over het water grondstoffen aanvoerden en producten afvoerden.
1830: eerste spoorlijn gereed. (tussen Manchester en Liverpool). Ook dit stimuleerde- net als de kanalen en fabrieken- de stedengroei.
En de spoorwegen bevorderden ook de machine-industrie en de steenkool- en ijzerwinning.
Engeland werd het middelpunt van de wereldeconomie. Het land leverde industrieproducten en werd door de buitenwereld voorzien van voedsel en grondstoffen.
De landbouwstedelijke samenlevind veranderde in een industriële samenleving.

James Watt.
Uitvinder van de stoommachine.
1787: stoommachine werd gebruikt in de katoenindustrie.
1809: er werden stoomschepen gebouwd.
1830: er werden stoomtreinen mee gebouwd.


Par 2. politiekmaatschappelijke stromingen.

Na 1815 ontstonden er nieuwe politieke stromingen, die zich tegen de autoritaire orde verzetten:
· Liberalisme. Politiekmaatschappelijke stroming die de vrijheden en rechten van het individu centraal stelt. Het liberalisme wil een parlementair stelsel waarin de gekozen volksvertegenwoordiging de hoogste macht heeft.
De macht van de koning beperken en de voorrechten van de adel afschaffen. De vorst moest gebonden worden aan een grondwet. Een gekozen volksvertegenwoordiger moest het laatste woord hebben. De wet moest voor iedereen gelijk zijn.

Iedereen moest met zijn bezit kunnen doen wat hij wilde.
Internationaal moest er vrijhandel zijn en ook binnenslands moest er een eind komen aan de talloze lokale regels en beperkingen.

· Nationalisme. Voorliefde voor het eigen volk. Als politiekmaatschappelijke stroming streefden nationaltisten naar nationale zelfstandigheid in een eigen natiestaat.
Liberalisme en nationalisme keerden zich beide tegen de autoritaire monarchieën.

Bismarck (regeringsleider van Pruisen) ontdekte dat hij het nationalisme kon gebruiken voor het Pruisische staatsbelang. Vooral oorlog bleek daar een geschikt middel.
1862: Bismarck lokte een oorlog uit met Denemarken.
1866: Bismarck keert zich tegen Oostenrijk.
1870: Bismarck valt Frankrijk aan.
De oorlogen, die snel werden gewonnen, wekten in heel Duitsland enthousiasme. Bismarck kon daardoor de Duitse vorsten dwingen zich bij Pruisen aan te sluiten.
1871: Duitsland erkende de koning van Pruisen als keizer van het nieuwe Duitse rijk.
Onder de leus Deutschland, Deutschland über alles, propageerde de staat een nationalisme dat gericht was tegen anderen, vooral tegen “erfvijand” Frankrijk. Het leger, de Duitse cultuur en het nationale verleden werden opgehemeld.
Na 1890 ontstonden extreem fanatieke nationalistische organisaties en bewegingen. Heel ver ging het völkische nationalisme, dat het Germaanse ‘ras’ verheerlijkte. Volgens de volksnationalisten waren de rechten van het individu ondergeschikt aan de ‘bloedeenheid’ van het volk. Ze keerden zich tegen joden, socialisten en democraten.


Italië en Tsjechië wilden zich afscheiden en Oostenrijk wilde juist aansluiten bij Duitsland.

· Socialisme. Politiekmaatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van der arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid.
Het socialisme was een politieke stroming van de arbeidersklasse. Kwam op voor de onderdrukten en bestreed de verschillen in macht en inkomen.

De marxistische sociaaldemocraten streefden naar omverwerping van het kapitalisme. De internationale arbeiderssolidariteit hadden ze hoog in het vaandel: de verworpenen der aarde hadden volgens Marx geen bezit en dus ook geen vaderland. Het maakte het socialisme tot de aartsvijand van het nationalisme.
Gematigde socialisten wilden het lot van der arbeiders binnen de bestaande maatschappij verbeteren. Ze verzoenden zich met de nationale staat.

Richard Wagner.
Een nationalistische componist die zijn werk met nationale gevoelens versterkten.
Wagner was ook een antisemiet. Het jodendom was volgens hem een vreemd element in Duitsland, dat moest verdwijnen.
Een van zijn bewonderaars was Adolf Hitler. Later was Wagners’ muziek in Nazi-Duitsland heel populair. Het leidde er mede toe dat Wagner na 1945 ‘verdacht’ was.

Par 3 Democratisering.
Nederland ging samen met België op in het Koninkrijk der Nederlanden. De prins van Oranje kwam op de troon als koning Willem 1. hij werd in feite alleenheerser. Er kwamen een grondwet en een parlement, maar volksinvloed was er nauwelijks. Het parlement had geen macht en werd niet gekozen, maar benoemd: de Eerste Kamer door de koning en de Tweede door de provincies.
1830: België scheidt zich af van Nederland.

1848: Torbecke schrijft een nieuwe grondwet. Door de grondwet krijgt het parlement de meeste macht. Daarin krijgt de Tweede kamer, die voortaan rechtstreeks door de burgers werd gekozen, de meeste macht. De koning kon niet langer de ministers benoemen en ontslaan en bepaalde niet langer het beleid.
Torbecke bond het kiesrecht aan het inkomen. Alleen mannen die voldoende belasting betaalden, mochten stemmen. Op die manier wilde hij het kiesrecht beperken tot burgers die zelfstandig en verstandig konden oordelen.

Vanaf 1870: socialisten en linkse liberalen begonnen kiesrechtuitbreiding te eisen. Maar pas in 1887 werd in de verdeelde Tweede Kamer een akkoord bereikt over kiesrechtuitbreiding. Het kiesrecht werd toegekend aan volwassen mannen met voldoende ‘kentekenen van maatschappelijke welstand en geschiktheid.

Aletta Jacobs: aanvoerster van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht.
Feminisme: het streven naar een gelijkwaardige positie van de vrouw. (bijv. vrouwenkiesrecht, goed onderwijs, en goede banen)

De Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) haalde in 1911 317000 handtekeningen op voor gelijkberechtiging.
In 1918 mochten voor het eerst alle mannen stemmen, en 4 jaar later waren de eerste verkiezingen met algemeen kiesrecht.

Aletta Jacobs.
Ze was het eerste meisje op de hogereburgerschool. Ze werd ook de eerste Nederlandse vrouwelijke universiteitsstudent en een van de eerste vrouwelijke artsen.


Par 4. De emancipatie-bewegingen.

De kiesrechtuitbreidingen bevorderden de opkomst van emancipatiebewegingen.

Confessionalisme: politiekmaatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof.
Kwam pas op gang in de tweede helft van de eeuw. De confessionelen waren bezorgd over de industriële samenleving die zich aan het ontwikkelen was.
Ze wilden een christelijke samenleving met harmonische samenwerking tussen werkgevers en werknemers.


Rechtzinnige protestanten en katholieken gaan samenwerken tegen de gezamenlijke vijand: het verlichten liberalisme.
Beide streefden naar gelijkberechtiging van hun aanhang aan de verlichte burgerij: het waren emancipatiebewegingen. (beweging die naar gelijkberechtiging streeft)

De liberale burgerij keek op de orthodoxe gelovigen neer. Het orthodoxe geloof was in hun ogen achterlijk en bekrompen en stond de vooruitgang in de weg. Daarom vonden de liberalen onderwijs belangrijk. Door goed onderwijs zouden armoede en achterlijkheid vanzelf verdwijnen.

De orthodox protestanten richtten de Antirevolutionaire Partij op (ARP), die vanaf toen het confessionele verzet tegen het liberalisme aanvoerde.
In 1888 verdreef ze samen met de katholieken voor het eerst de liberalen uit de regering. Na de tweede kiesrechtuitbreiding in 1901 lukte dat opnieuw. Maar de confessionelen slaagden er niet in volledige financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs te regelen.

In de Eerste Wereldoorlog sloten liberalen, confessionelen en socialisten ‘vrede’.
Bij deze pacificatie voerden ze het algemeen kiesrecht in en regelden ze dat het bijzonder onderwijs voortaan net zoveel geld kreeg als het openbare.
Voor de confessionelen pakte dat goed uit. Door het algemeen kiesrecht vielen de liberalen ver terug en kregen de confessionelen de meerderheid ub de Tweede Kamer, die ze tot 1967 zouden houden.

Verzuiling: opdeling van de natie in levensbeschouwelijke groepen (zuilen), waarvan de leden weinig contact hebben met leden van andere zuilen en zijn aangesloten bij verzuilde organisaties, zoals scholen en vakbonden.

Abraham Kuyper.

Hij wekte het verzet tegen de verlichte liberale elite tot leven. Hij stichtte de ARP, de eerste landelijke protestantse krant en de gereformeerde Vrije Universiteit.
1894: hij stichtte een aparte gereformeerde kerk.
Bij de liberalen was Kuyper gehaat.

Par 5. De sociale kwestie.
Sociale kwestie: door de industriële revolutie ontstond het vraagstuk van de armoede en de slachte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders en de vraag hoe de arbeiders konden worden geïntergreerd in de samenleving.

Op initiatief van het liberale kamerlid Van Houten werd in 1874 de kinderarbeid voor het eerst wettelijk beperkt. Het kinderwetje van Van Houten verbood het in dienst nemen van kinderen onder de 12 in fabrieken en werkplaatsen.

1880: langdurige economische crisis. Vooral het platteland werd er zwaar door getroffen. Werkloze landarbeiders trokken massaal naar de steden, die daardoor snel groeiden. Er kwamen grauwe volkswijken, met vochtige, benauwde woonkazernes, vol kinderrijke gezinnen.

De socialistenleider Domela Nieuwenhuis zweepte de armen omhoog tot haat tegen de rijken en werd de schrik van de burgerij.

1889: ontstaan van de Arbeidswet. Verbood in de industrie nachtarbeid voor vrouwen en jongens tot 16 jaar en beperkte hun werkdag tot 11 uur.
Iedereen van de Kamerleden waren voor de wet, behalve Domela Nieuwenhuis, die stemde tegen.
Rond 1900 kwam de ongevallenwet. De ongevallenwet regelde een uitkering voor arbeiders die door hun werk invalide waren geworden.
Ook rond 1900 kwam de woningwet. De woningwet stelde kwaliteitseisen aan volkswoningen.


Samuel van Houten
Werd in 1869 de eerste links-liberaal in de Tweede Kamer. Hij was een van de eerste openlijke Nederlandse atheisten. En propageerde anticonceptie.
Par 6. het modern inperialisme.
Modern inperialisme: de Europese expansie vanaf 1870, waarbij Europese mogendheden hun koloniale bezit uitbreidden en hun kolonies grondiger gingen exploiteren. Imperialisme is het streven naar territoriale machtsuitbreiding door directe heerschappij of via invloedssferen.

1880-1900: bijna heel Afrika onderworpen
1902: alleen Liberia en Ethiopië waren onafhankelijk. De ‘rest’ hadden Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië, België en Portugal in hun bezit.
Azië was onderworpen aan Frankrijk. Engeland had Brits-Indië. Nederland had Nederlands-Indië. Japan werd zelf imperialistisch, en onderwierp Korea en delen van China.

Vanaf 1890: nederland boorde olie op Sumatra.

Koloniën werden leveranciers van agrarische producten (bijv. rijst, thee, rubber, olie en lood)
Europa leverden industrieproducten en kapitaal en verzorgde het transport.

1869: opening Suezkanaal: dankzij dit kanaal door Egypte hoefden de Europeanen niet meer om Zuid-Afrika heen te varen om Azië en oost- Afrika te bereiken.

Leopold II
Hij was de koning van België, en heeft Kongo veroverd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.