Hoofdstuk 8

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 999 woorden
  • 11 februari 2015
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
14 keer beoordeeld

Hoofdstuk 8 de tijd van burgers en stoommachines 1800-1900

  1. de industriële revolutie

De ir begon in Groot-Brittannië. In deze industrie maakte mankracht plaats voor machines die werden aangedreven door stoom, gas of elektriciteit. De productie werd gemechaniseerd.

De eerste revolutie was in Groot-Brittannië. Omdat; – het was een politiek stabiel land – rijke handelaren – veel goedkope arbeiders – goede infrastructuur – kolonies(goedkope grondstoffen)

De stoommachine werd uitgevonden en gaf daarmee een enorme boost aan de ir. Doordat werk dat eerst met de hand werd gedaan, verloren velen hun baan. Zij vormden daarom goedkope arbeidskrachten. Door de agrarische revolutie(verbetering landbouwmethodes) groeide de bevolking en hoefden minder mensen op het land te werken dus waren er meer mensen die in de fabrieken konden werken. Ook was er de transportrevolutie. Er werden kanalen, spoorwegen(1830) en wegen aangelegd.

De tweede revolutie vond voornamelijk plaats in andere landen zoals Japan en de VS. Tot 1850 was de textiel-industrie het belangrijkst. Vanaf 1850 werden de staalindustrie en chemische industrie belangrijker. Gevolgen: er werden uitvindingen gedaan zoals kunstmest, de gloeilamp  en de telefoon. Ook waren er vanaf 1850 wetenschappers die werktuigen verbeterden en uitvindingen deden. Ook ging de transportrevolutie door. De auto en de fiets werden uitgevonden.

Door deze ontwikkelingen ontstond een industriële samenleving. De bevolking groeide in een hoog tempo en slechtst 20 procent leefde nog maar als boer.

  1. politiek maatschappelijke stromingen

Op het Congres van Wenen krijgen oude machthebbers hun macht terug. Land werd herverdeeld. De klok werd teruggedraaid. De nadruk alg op kerk, monarchie, adel, rust en orde en geen vrijheid en gelijkheid. Nederland en België werden samengevoegd. Kort na 1815 ontstonden politieke stromingen.

Liberalisme: ideeën kwamen voort uit de democratische revoluties. Iedereen moet gelijk zijn.  Aandacht voor het individu. Vrijheid van bezit. Vrijemarktwerking.

Nationalisme: Recht op eigen staat. Overlappingen met liberalisme.

Socialisme: richt zich op de arbeiders. Gelijkheid voor de arbeiders. Reactie op de industrialisatie. Aanhangers van Karl Marx(revolutionair, voor internationale arbeiderssolidariteit). In 1990 ontstond het reformatisme(anti-revolutionair)

Conservatisme: Oude orde. Vrijheid zou leiden tot chaos.

Het Congres van Wenen had weinig succes. In 1830 ontstond er in Frankrijk een opstand. België scheidde zich na 15 jaar af van Nederland. België krijg een liberale grondwet.

In1848 ontstond er in Frankrijk een grotere opstand uit. De koning vluchtte en Frankrijk werd weer een republiek. In1870 werd Italië weer een eenheidsstaat, een koninkrijk met een liberale grondwet. De Pruisische leider Bismarck zat in dat hij het nationalisme goed kon gebruiken. Om deze gevoelens te versterken voerde hij oorlogen. Duitsland werd meer een eenheidsstaat dan eerst. Na 1871(oorlog du-fr) ontstonden er in meerde landen nationale gevoelens. Ook veel conservatieven werden nationalistisch.

Het socialisme werd pas na 1870 een massabeweging, omdat toen de ir groot werd.

  1. democratisering

Groot-Brittannië had al lang een parlementair stelsel, met een districtenstelsel. Dat was slecht geregeld en niet up to date. In 1832 werden, onder de dreiging van een revolutie, de districten herverdeeld. Dit was niet in het voordeel van de arbeiders omdat allen de rijkste 15% van de mannen mocht stemmen.  In 1884 werd het kiesrecht verruimd. In 1919 was er algemeen mannenkiesrecht en deels vrouwenkiesrecht. In 1928 was er algemeen kiesrecht.

In 1848 kreeg Nederland een liberale grondwet(geschreven door Thorbecke). In 1887 werd het kiesrecht verruimd. in 1917 was er algemeen mannenkiesrecht en in 1919 algemeen kiesrecht.

in 1848 ging er in Duitsland een liberale grondwet in. De adel werd opgeheven, individuele vrijheden werden vooropgesteld en alle privileges werden afgeschaft. Hierna werd het parlement uiteen gejaagd. Er was nog wel een parlement in Pruisen, maar dat het weinig macht. Ondanks hun benadeelde positie behaalden de liberalen de meerderheid. Als tegenreactie besloot Bismarck(premier) hun te negeren en dingen zonder goedkeuring te doen.  Ook  kwam er dankzij hem algemeen mannenkiesrecht, maar dat werkte in het nadeel van de liberalen. Daarom werd er dus algemeen mannenkiesrecht ingevoerd. In 1871 nam de invloed van de burgerij toe. Maar de koning behield de grootste macht.

  1. de emancipatiebewegingen

rond 1980 kwam het feminisme op. Deze mensen kwamen op voor de rechten van vrouwen. Burgermeisjes mochten niet werken en gehuwde vrouwen mochten geen eigen bezit hebben of een rechtszaak beginnen. Omdat vreedzaam protest vaak niet bleek te helpen voerden ze steeds harder actie. Toen de vrouwen in 1919 ook kiesrecht kregen was dat een grote overwinning.

De katholieken waren in Nederland en in Pruisen in de minderheid. In Duitsland begon Bismarck in 1971  een strijd tegen de katholieken. Onderdrukking leidde er juist toe dat zij gingen samenwerken en op een katholieke partij gingen stemmen. Dat wilde hij niet en liet daarom de katholieken met rust.

De katholieken en de protestanten werkten liever niet samen maar moesten wel een front vormen tegen het ongeloof. Bij de conservatieve protestanten werd de ARP opgericht o.l.v. Abraham Kuyper.

  1. de sociale kwestie

De arbeiders hadden het zwaar onder de ir. De sociale kwestie gaat over hun slechte woon en werk omstandigheden. Zij maken lange dagen voor een laag loon. Ook kinderen moesten werken. Op zich was dit niet zo gek, want dit gold ook voor de mensen met een eigen bedrijf/boerderij. Maar toen konden zij nog hun eigen tijden bepalen en rusten wanneer zij wilden. Voor de kinderen was er tijdens het werk ook tijd om te spelen. In de fabrieken was dit absoluut niet het geval. De liberalen vonden dat de overheid niet moest ingrijpen. Het was de schuld van de arbeiders. Als de overheid zou ingrijpen zouden dat de luiheid van de arbeiders belonen. Het probleem zou zichzelf oplossen.

De socialisten vonden dat de slechte woon en werk-omstandigheden door het kapitalisme kwamen. Alleen een revolutie kon dit verhelpen.

De confessionelen vonden dat het ook aan het kapitalisme lag. Het moest opgelost door samen te werken(net als de vroegere gilden).

Eind van de 19e eeuw raakten de liberalen verdeeld. De rechtse liberalen bleven bij hun standpunt, maar de linkse liberalen vonden dat diegenen die buiten hun schuld om in de problemen waren gekomen, wel hulp van de overheid moesten krijgen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.