Hoofdstuk 8
Van nachtwakersstaat naar verzorgingsstaat 1850-nu
Vroeger waren de mensen afhankelijk van kerken en goedwillende burgers.
Sociale zekerheid: de zorg van de overheid voor levensonderhoud voor mensen die niet kunnen werken, dus geen inkomen. Hiervoor betaal je premies. Verzorgingsstaat: een staat met verzekeringen en voorzieningen.
1. Nachtwakersstaat: het overheidsbeleid rond 1850
Doeleinden
Bewind Willem I (1815-1840), 1848 grondwetwijzing, macht kwam veel bij het parlement te liggen.
Bescherming van de burgers
Ideale staat; nachtwakersstaat: staat die zich alleen bemoeit met de orde en rust.
Verder: bescherming burgers, sociale zorg, infrastructuur, koloniën en onderwijs.
De sociale zorg in hoofdszaak aan particulieren overgelaten
Armen zorg etc. werd overgelaten aan de kerkelijke en particuliere instellingen. (Armenwet 1854) Wel zorgde de staat voor ‘armenhuizen’, waar ze verplicht werkten.
Staatscommissies werden ingesteld voor onderzoek naar gezondheid, om zo de eerste stappen richting de betere gezondheid gezet.
Zo weinig mogelijk inmenging in de economie
Overheid bemoeide zich weinig met de economie. Uitzonderingen:
- Uit- en invoerrechten, (verlaagd door liberalen in 1850)
- 1824 oprichting NHM, handel Nederlands-Indië. 1835: cultuurstelsel(inheemse bevolking werd verplicht tegen lage lonen exportproducten te verbouwen) op Java, goede economie stimulans.
- Meren ingepolderd voor landbouwgronden, bijv. Haarlemmermeer (1848 & 1852)
- 1850 ong. Gem. en provinc. Overheden begonnen met stichtingen of particulieren bedrijven die nutsbedrijven overnamen. (Gas & elektra)
1848 Eerste gemeentelijke gasfabriek Leiden. 1855 Zwolle nam het plaatselijke gasbedrijf over.
- 1856 NSM om zo scheepvaart te stimuleren.
Zorg voor het lager onderwijs
Onderwijswet 1806, had de overheid zorg voor het onderwijs en oefende controle uit op het bijzonder onderwijs (alleen voor lager onderwijs) Geen leerplicht, weinig kinderen volgde onderwijs, soms een paar jaar.
Omvang en de machtsmiddelen
Machtsmiddelen: wetgevind, belastingheffing, bekostigen en subsidiëren van activiteiten, ambtenarenapparaat, politie en leger.
- Na 1848 (grondwet) kwam er gemeentewet, provinciewet en kieswet.
- Inkomen: belastingen(grond & goederen), winst van koloniën.
- Overheidsbegroting rond de 70 miljoen
- Weinig taken = weinig ambtenaren (ong. 20.000 in 1850)
- Politiekorpsen rond de 3000 man, lage kwaliteit, slecht salaris, analfabetisme en dronkenschap was gewoon.
Intensivering en uitbreiding dus(sociale zorg, economie, onderwijs, cultuur), op gebied van de overheid, met steeds meer machtsmiddelen. Hierdoor nam de omvang van de overheid toe.
2. Sociale zorg wordt na 1850 stap voor stap uitgebreid
Nachtwakersstaat raakte in het idee van de achtergrond, overheid moest actieveren worden op het gebied van sociale zorg.
Eerste sociale wetgeving heeft weinig resultaat
De overheid moest de burgers gaan beschermen tegen de arbeidsomstandigheden. (Cremer – felle rede tegen kinderarbeid 1863, eindverslag met alle wantoestanden 1869) Overheid deed niest, alsnog nieuwe wet ‘kinderwetje’ van Van Houten(1874, kinderen onder de 12 jaar niet werken, slechte controle)
Vanaf eind 19e eeuw komt de wetgeving voor iedereen goed op gang
Arbeidsomstandigheden
1889 nieuwe Arbeidswet; beperkte werktijd voor vrouwen en kinderen met controle.
1895 voor alle werknemers wetten.
1895 Veiligheidswet
1919 (nieuwe) Arbeidswet; beperkte werktijd (max. 8u p.d.)
Ongevallen
1901 Ongevallenwet; verplichte verzekering tegen ongevallen, niet werken – uitkering
Ziekte
1912 Armenwet; gemeente verplicht tot geneeskundige zorg, particulieren organisaties bleven de belangrijkste.
1966 Ziekenfondswet; mensen onder een bepaalde loongrens verplicht verzekerd tegen ziektekosten. Meer medische voorzieningen.
1930 Ziektewet; werknemers verzekeren tegen verlies van inkomen (max. 1 jaar)
1976 twee nieuwe verplichte verzekeringen: AAW en WAO.
Ouderdom
1919 pensioenregeling voor niet-ambtenaren (1844 voor ambtenaren), pensioenpremie werd ingehouden.
1957 AOW; vanaf 65 jaar kreeg iedereen van de overheid pensioen.
Werkloosheid
1952 Werkloosheidswet; verplichte verzekering tegen werkloosheid, garandeerde werklozen een halfjaar uitkering.
1965 RWW (Rijksgroepsregeling Werkloze werknemers); werklozen kregen een uitkering van onbeperkte duur.
1965 sluitstuk van de Algemene Bijstandswet
Huisvesting
1901 Woningwet; krotten werden opgeruimd en woningbouwverenigingen kregen financiële steun.
1945 overheid ging woningwijken voor arbeiders maken (sociale woningbouw)
Uitbreiding sociale voorzieningen
Wie zorgde er voor de voorzieningen: overheid of particuliere voorzieningen. Verschillende terreinen: gezondheidszorg, jeugdzorg, bejaardenzorg, gehandicaptenzorg, maatschappelijk werk en welzijnswerk voor allerlei doelgroepen als bejaarden, jongeren en allochtonen.
Voor al deze voorzieningen betaalde men premies.
Door al deze taken had de overheid de taken van kerkelijke en particuliere organisaties voor een groot deel overgenomen.
3. De overheid gaat zich na 1850 steeds meer met de economie bezighouden
De overheid breidt de infrastructuur uit
1862 De uitvoerrechten en bijna alle invoerrechten werden afgeschaft (ook het cultuurstelsel Nederlands-Indie), omdat de overheid zich anders te veel met het bedrijfsleven bemoeide.
Al snel bleek dat het niet zo ging. Door industrialisatie meer behoefte aan infrastructuur, ook grondstoffen, producten en mensen moesten snel vervoerd worden. Meer vraag naar goedkope energie. Spoorwegen en kanalen werden uitgebreid.
1860 een wet waarin vastgelegd stond dat de overheid de rekening van de spoorwegen grotendeels op zich nam.
1917 fusie zorgde voor een spoorwegenmaatschappij: De Nederlandse Spoorwegen (overheid 40% aandeel)
1938 overheid 100% aandelen van de NS
Overheid kreeg steeds meer nutsbedrijven in handen.
1901 wet tot oprichting van staatsmijnen in Limburg. 1907 eerste staatsmijn,
Wilhelmina te Brunssum, liberalen vonden eigen energie voorziening essentieel.
1965 geleidelijke sluiting van de mijnen en opheffing van subsidie aan mijnen.
Aardolie en gas waren goedkoper dan steenkool geworden.
1974 laatste mijn gesloten.
1917 aanleg van Schiphol voor militaire vliegtuigen, vanaf 1920 ook burgerluchtvaart. KLM grootste luchtvaartmaatschappij, tot in 1929 nam de overheid meerderenbelang.
Inpolderingen vanwege voedeselschaarste.
1928 PTT.
Economische depressie (1929) dwingt overheid tot verder ingrijpen
1929 begin van de economische depressie, dwong de overheid tot ingrijpen:
Vrijhandel verdween, kwamen steeds meer invoerrechten, Nederlandse producten konden niet meer concurreren met buitenlandse. D.m.v. devalutatie. 1936 wisselkoers verlaging.
Landbouw werd financieel ondersteund, teelt van gesubsidieerde producten beperkt.
Tegengaan van werkloosheid, d.m.v. werkverruiming(normaal loon), werkverschaffing(lager loon)
Regeringspolitiek: socialisten (voorstanders van overheidsingrepen), confessionele (gingen vrij ver erin mee).
Belangrijkste doel van de overheid: wederopbouw van de industrie
Overheid nog meer invloed:
Strikte loonpolitiek (loonverhogingen verboden)
Scheppen van nieuwe financieringsmogelijkheden.
1959 NAM ontdekte enorm aardgasveld bij Slochteren.
Er waren ontwikkelingen waardoor de macht van de overheid werd beperkt:
Steeds meer permanente overkoepelingorganen. Bijv. SER (1948), 45 leden: vertegenwoordigers van de overheid, werknemers en werkgevers. SER adviseert de overheid.
Door de EU moest Nederland belangrijk economische bevoegdheden afstaan aan de Europese Unie.
4. Na 1850 toenemende bemoeiend van de overheid met onderwijs
Sinds 1806 zorgde gemeentes voor lager onderwijs. Grondwet (1848) bracht vrijheid aan onderwijs.
Liberalen: voorstanders van openbaar onderwijs verzorgd door de overheid.
Confessionelen: betaald bijzonder onderwijs door de overheid, scholen op godsdienstige grondslag, bestuurd door particuliere schoolbesturen.
Deze tegenstelling: Schoolstrijd (tweede helft 19e eeuw- 1917), zorgde voor onduidelijk onderwijsbeleid. Overheid liet zich te veel beïnvloeden.
Overheid ontwerpt onderwijs naar stand
Standen waren gescheiden, hierdoor veel verschillende/particuliere scholen.
Overheid wilde uniforme soorten voortgezet onderwijs voor verschillende maatschappelijke standen.
Schoolsoorten (1857-1876):
- Arbeiderskinderen (ambachtsschool & industrieschool & huishoudelijke school)
- kleine burgerij: de mulo
- gegoede burgerij (hbs; hogere burgerschool, mms (middelbare meisjesschool)
- jongens uit de hogere stand: gymnasium.
Na schoolstrijd bekostigt de overheid ook het bijzonder onderwijs
1848 bijzonder onderwijs mocht worden opgericht, zelf zorgen voor financiële steun.
Dankzij de schoolstrijd 1889 ook subsidie voor bijzonder laag onderwijs, vanaf 1905 ook bijzonder gymnasium, bijzonder hbs & mms in 1909.
Overheid poogt einde te maken aan het standenonderwijs
Doel van de overheid was standmaatschappij de doorbreken en zo meer leerlingen een zo hoog mogelijke opleiding te laten volgenden. Maatregelen hiervoor:
- 1949 studenten met slecht verdiende ouders, hogere beurs.
- 1986 alleen studenten studiefinanciering.
- Voortgezet onderwijs ; mammoetwet (aangenomen 1963- ingevoerd 1968) (lbo, mavo, havo en vwo deden hun intrede)
- 1972 ; leerplicht tot 16
- De overheid stelde steeds meer geld ter beschikking, vanaf 1982 ging men weer bezuinigen, de salarissen daalde en de klassen werden groter.
Dit alles zorgde ervoor dat steeds meer leerlingen langer het onderwijs volgde.
De overheid vergroot haar greep op de inhoud van het onderwijs
Er moest wat gedaan worden aan de inhoud van het onderwijs, moderniseren. Zelfstandig werken, meer vaardigheden en kennis waren van belang. Basisschool (1985), onderbouw (1993), bovenbouw (1998-1999). Met verplichte eindtermen en kerndoelen.
5. De overheid gaat over van het subsidiëren van diverse uitingen van cultuur
Overheid gaat musea en bibliotheken subsidiëren
Er waren wel musea maar er was eigenlijk te weinig geld om het goed te onderhouden en voorwerpen te kopen. In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde dat, door het opbloeien van de economie, maar ook door het groeiende nationalisme in ons land. Liberaal kamerlid besloot een nationaal museum te Amsterdam (taak van de regering) op te richten ter herdenking van een halve eeuw herwonnen nationale onafhankelijkheid na de Franse bezetting.
De eerste openbare bibliotheken (Utrecht 1891 en Dordrecht 1898) werden betaald door particulieren.
1907 werd voor het eerst rijkssubsidie verleend
1921 eerste rijkssubsidie regeling voor openbare bibliotheken op grond van het inwonersaantal
Aanzienlijke uitbreiding van subsidies door de overheid in de tweede helft van de 20ste eeuw
Overheid wilde kunst voor elke bevolkingslaag. In dat kader kwam er een subsidie voor beroepskunst(ballet, toneel muziek, beeldende kunst) Mogelijk gemaakt door de sterke groei van de naoorlogse economie. Museabezoekers stegen aanzienlijk hard.
Ook ging de overheid sport en recreatie stimuleren, nieuw ministerie: Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. (CRM, 1965)
6. Veranderingen in omvang en machtsmiddelen van de overheid sinds 1850
Omvang van de overheid neemt toe
Toenemen van de overheidsingrijpen ging gepaard met de omvang van de overheid zelf.
Meer wetten, meer rechtsbescherming
Er werd gezocht naar een stelsel van rechtsbescherming tegen de overheid, hierdoor groeiend aantal wetten die de besluitvorming van de overheid aan regels bond.
Burgers hadden twee mogelijkheden om zicht tegen een maatregel van de overheid te verzetten: het recht om bij een hoger bestuursorgaan in beroep te gaan, daarnaast konden ze ook nog de rechter erbij halen. In 1892 kwam er een derde mogelijkheid: de administratieve rechtspraak.
Meer inkomsten maken groeiende invloed van de overheid mogelijk
Inkomen van de overheid steeg sterk door:
Inkomsten uit staatsbedrijven of bedrijven waarin de overheid deelnam
In 1893 werd de progressieve vermogens- en inkomensbelasting ingevoerd.
Wederopbouw na de WOII maakte zeer hoge belastingtarieven noodzakelijk.
Leger pas na de Tweede Wereldoorlog een factor van belang
Leger was van weinig belang, Nederland zou neutraal blijven. Als het dan nog nodig was, verwachtten ze hulp van buitenaf. Niemand wilde Nederland. Wel is de dienstplicht ingevoerd, met onderbreking van WOII, tot en met 1996. WOII maakte een eind aan het neutralisatiedenken in Nederland.
Vanaf 1996 bestond het leger uitsluitend uit beroepsmilitairen.
Geleidelijke uitbreiding van omvang en taken van de politie
Tweede helft 19e eeuw uitbreiding taken van de politie. Na WOII werden opleiding en betaling erg verbeterd. Naast het handhaven van orde en rust kregen ze nieuwe taken zoals hulpverlening aan de burgers en preventie van misdaad.
7. Oorzaken van groeiende overheidsinvloed
Overheid stelde steeds meer doelen en kwam in het bezit van steeds meer machtsmiddelen.
Oorzaken, industrialisatie noodzaakt overheidsingrijpen:
• Grotere productie vereist vervoer van grondstoffen, producten en mensen over grote afstanden, goede wegen dus een must.
• Behoefte aan geschoold pers. nam toe, dus steeds meer onderwijs.
• Sneller groei van steden nam bracht erbarmelijke woonomstandigheden en daardoor grote epidemieën met zich mee. Dus er moesten maatregelen genomen worden
• Tijdens de 19e werd de armenzorg teveel voor de particuliere en kerkelijke organisaties dus moest de overheid ingrijpen.
• Industrialisatie bracht massificatie van de cultuur met zich mee: de cultuur werd door de Breda massa van de bevolking bepaald en niet meer door de bovenlaag van de bevolking. Subsidie ja of nee? Moest de overheid bepalen.
Beschavingsoffensief van gegoede burgerij overgenomen door overheid
De gegoede burger begon een beschavingsoffensief onder de onderste laag. Voor iederen nieuwe school, kan een gevangenis gesloten worden. Arme bevolkingsgroep had recht op beter omstandigheden.
Revoluties en hervormingen in het buitenland stimuleren tot hervormingen
De revoluties in Frankrijk en Rusland wakkerde ook onze angst voor een revolutie aan. Door tijdige maatregelen te nemen dacht men een revolutie te voorkomen. Duitsland was een goed voorbeeld voor Nederland, Duitsland kwam al vroeg met verzekeringen.
Economische crisis van 1929 noodzaakt tot overheidsingrijpen
Werknemers raakten werkloos, investeerders verloren grote sommen geld en de middenstanders raakten hun bedrijf kwijt. Alleen de staat kon dit oplossen. Na WOII dachten men dat het een beter wereld zou worden met de confessionele en de socialisten aan de macht. Beide wilden de overheid meer zeggenschap geven om de zwakkeren in de samenleving beter te kunnen beschermen. Zij wilden een herhaling van de economische crisis voorkomen.
Welvaartsgroei na 1950 was een gunstige omstandigheid
1995-1971 groeide de welvaart in ons land heel hard. Geen werklozen en stijging van de productie met 6%.
8. Maatschappelijke gevolgen van de verzorgingsstaat
Effecten van de verzorgingsstaat.
Demografische groei
Door betere leef- en werkomstandigheden, was er snelle bevolkingsgroei. Hierdoor problemen in huisvesting, milieu en ruimtelijke ordening.
Grotere onafhankelijkheid, gelijkheid en sociale mobiliteit
Tweede helft 19e eeuw was de bevolking niet meer afhankelijk van hun familie en part. Voorzieningen maar van de anonieme overheid. Hierdoor voor echtscheidingen: vrouwen wilden zelf verdienen en hadden hun man niet meer nodig. Iedereen kreeg onderwijs. Ouderen niet meer afhankelijk van kinderen maar van de overheid.
Grote verschuiving in de beroepsbevolking
Stijging van mensen die direct en indirect voor de overheid werken, genaamd ‘niet-commerciële diensten’. Dus overheids groot en invloedrijk.
Meer vrije tijd
Meer vrije dagen, hogere uitkeringen en grotere welvaartsstijging verschaften de mensen meer vrije tijd. Hierdoor tot stand koming van de ‘amusementenindustrie’.
Grote fysieke mobiliteit
Door de betere infrastructuur en transport werden delen van Nederland uit hun isolement gehaald. Negatief effect: schade aan het milieu.
9. Problemen in de verzorgingsstaat
Bezuinigingen op voorzieningen van de verzorgingsstaat
Verzorgingstaat kostte veel geld. (meer uitkeringen dan verwacht, groot ambtenarenapparaat) Door het teruglopen van de eco. groei werd de verzorgingstaat onbetaalbaar geacht. Bedrijven haalden hun winst alleen door automatisering en inkrimping van de productie. Werknemers overbodig, meer werkloosheid, meer uitkeringen. Mensen die wel werkten moesten steeds meer premies betalen. De Staat moest steeds meer geld lenen, hierdoor hogere rentestand. Hierdoor weinig investeringen (mensen wilde geen geld lenen bij een hoge rentestand).
Het Poldermodel
Nederland probeerde het probleem op te lossen door sterk te bezuinigen op overheidsuitgaven; als de staat minder geld uitgeeft, is er minder belastinggeld nodig.
Staat minder lenen > lagere rentestand > bedrijven gaan weer investeren en hebben minder kosten dus kunnen meer produceren.
Na 1994 ging het werken: winsten van de bedrijven stegen en de overheidsschuld daalde > rentedaling en minder werkloosheid.
Resultaten van de overlegeconomie oogstten in het buitenland veel bewondering; Poldermodel. Zorgde volgens sommigen voor tweedeling: goedbetaalde baan – inactieven met lage uitkering.
Sterke vergrijzing wordt als een groeiend probleem gezien
EU, VS en Japen vergrijzing. Oudere mensen en weinig geboortes.
REACTIES
1 seconde geleden