§1
Koninkrijk der Nederlanden: het koninkrijk dat in 1814 werd gesticht (tot 1839 inclusief België)
Parlement: volksvertegenwoordiging (Eerste en Tweede Kamer), in Nederland ook wel Staten-Generaal genoemd
Constitutionele monarchie: een koninkrijk met een grondwet (constitutie)
In de 16e eeuw -> Nederland was een republiek zonder centraal bestuur. De economische bloeiperiode was voorbij en de Staten-Generaal functioneerde niet goed meer.
In 1795 -> Patriotten grepen met hulp van de Fransen de macht. Toen kreeg Nederland een grondwet.
In 1815 -> overwinnaars van Napoleon bij elkaar op Congres van Wenen. Besloten dat wettige vorstenhuizen macht terug kregen en Frankrijk moest omringd worden door sterke staten. Nederland en België -> samengevoegd en zo een sterke staat -> Koninkrijk der Nederlanden met koning Willem I van Oranje.
Koninkrijk der Nederlanden -> constitutionele monarchie. Macht verdeeld tussen koning en parlement.
Eerste Kamer -> edelen door de koning benoemd
Tweede Kamer -> rijke mannen door bestuurders provincies benoemd
Koning en parlement -> wetgevende macht
Koning en ministers -> uitvoerende macht
Koning -> geld, leger, koloniën en buitenlandse betrekkingen
Ministers -> benoemd door koning.
Dus eigenlijk bestuurde Willem I zelf.
Willem I -> koopman-koning, streefde naar sterke en bloeiende Nederlandse economie.
Oorzaken Belgische opstand:
- België was het niet eens met godsdienst vrijheid en protestants bestuur
- België was het niet eens met samenvoeging staatsschulden
- België was het niet eens met verdeling volksvertegenwoordigers; België had meer inwoners, maar minder volksvertegenwoordigers
1830 -> België in opstand
1839 -> België onafhankelijk
§2
Conservatieven: mensen die alles zo veel mogelijk bij het oude willen laten; in de 19e eeuw zagen de conservatieven niets in moderne ideeën over inspraak en vrijheden
Liberalisme: politieke stroming die opkomt voor zo veel mogelijk vrijheid voor de burgers
Ministeriële verantwoordelijkheid: de plicht van ministers om aan het parlement (en niet aan de koning) goedkeuring te vragen voor hun regeringsdaden; deze plicht geldt in Nederland sinds 1848
Censuskiesrecht: beperkt kiesrecht dat alleen geldt voor mensen die alleen aan bepaalde (inkomens)eisen voldoen
Vorsten die na verslaan Napoleon aan de macht kwamen -> conservatief
Liberalen -> vrijheid van onderwijs, persvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering. Parlement meer invloed op bestuur. In parlement vertegenwoordigers van de burgerij.
Handel en industrie -> beter groeien zonder regels overheid
Koning Willem II -> conservatief. Liberalen -> macht van koning minderen, conservatieve parlement -> zo houden
Willem II -> voorkomen revolutie in Nederlanden -> nieuwe grondwet met liberale vernieuwingen in 1848:
- Grondrechten -> recht van vereniging en vergadering en vrijheid van onderwijs -> zelf scholen stichten
- Nieuwe wetten -> geldig als parlement goedkeurde. Parlement besloot over geld uitgeven regering
- Ministeriële verantwoordelijkheid
- Elke vier jaar verkiezingen voor leden Tweede Kamer
Toch geen echte democratie -> er was censuskiesrecht
Uitvoerende macht (koning + ministers) |
|
Voor 1848 |
Na 1848 |
Koning benoemt/ontslaat ministers |
2e kamer vormt regering en stuurt minister naar huis(koning ontslaat officieel) |
Minister is verantwoording schuldig aan koning |
Minister is verantwoording schuldig aan parlement |
Koning baas over: geld, koloniën, leger en buitenlandse betrekkingen |
Parlement baas over: geld, koloniën, leger en buitenlandse betrekkingen |
Wetgevende macht (parlement) |
|
Voor 1848 |
Na 1848 |
Koning + ministers maken wet |
Minister maakt nieuwe wet |
Parlement: ja of nee tegen wet |
2e kamer -> recht van amendement -> wetten veranderen |
2e kamer -> recht van initiatief -> wetten inbrengen |
|
Parlement -> recht van budget -> begroting goed- of afkeuren |
|
Koning benoemt 1e kamer |
1e kamer gekozen door provincies |
2e kamer gekozen door provincies |
2e kamer gekozen door burgers (census) |
Provincies gekozen door burgers (census) |
Provincies gekozen door burgers (census) |
Na 1848:
Burgers krijgen meer grondrechten: recht van vereniging en vergadering en vrijheid van onderwijs
Kiesrecht: 1848 -> ±100 gulden belasting (10,8% kiest, mannen).
1880 -> 12% kiest, mannen
1895 -> weer lagere census
1917 -> alle mannen kiezen
1919 -> alle mensen kiezen
§3
Klassenstrijd: volgens Karl Marx de strijd tussen heersende en overheersende klasse in een samenleving, met als uitkomst dat iedereen uiteindelijk gelijk zou zijn
Socialisme: politieke stroming die opkomt voor gelijkheid tussen arm en rijk in de samenleving
Sociaaldemocratie: gematigde stroming binnen het socialisme, die de arbeids- en leefomstandigheden van arbeiders wil verbeteren langs parlementaire weg
Sociale wet: wet die de leef- en werkomstandigheden van mensen verbetert, zoals het verbod op kinderarbeid of de instelling van de achturige werkdag
Werkomstandigheden arbeiders waren slecht -> ze richtten vakbonden op
Vakbonden -> organiseerden demonstraties, handtekeningenacties en stakingen
Karl Marx dacht dat de klassenstrijd alleen gestreden kon worden als ieder land meedeed. Arbeiders moesten zich internationaal organiseren
Eerste politieke partij voor arbeiders in Nederland -> door Ferdinand Domela Nieuwenhuis -> eerste socialist in 2e Kamer
Socialisten -> strijd
Sociaaldemocraten -> parlementair
Socialisten en Sociaaldemocraten -> zelfde ideeën, andere uitvoering
Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) -> door Pieter Jelles Troelstra. Hadden veel aanhangers.
Liberalen en socialisten -> slechte omstandigheden verminderen
In 1872 -> arbeiders mogen vakbonden oprichten
In 1874 -> kinderarbeid verboden -> eerste sociale wet
In 1901 -> begin sociale verzekering
In 1919 -> 45-urige werkweek en 8-urige werkdag
Zo werd situatie arbeiders beter
REACTIES
1 seconde geleden