Hoofdstuk 5 kenmerkende aspecten

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 719 woorden
  • 23 maart 2014
  • 35 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
35 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

tijdvak 1 tijd van jagers en boeren (-3000 v.Chr.)

de levenswijze van jagers en verzamelaars.

De eerste mensen leefden een nomadisch

bestaan. Zij hielden zichzelf in leven door jagen,

vissen en verzamelen van voedsel.

het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.

Vanaf 10.000 v. Chr. ontstond de landbouw.

Boeren vestigden zich op vaste woonplaatsen, waar

ze gewassen verbouwden en vee hielden.

•het ontstaan van de eerste stedelijke   samenlevingen.

Zodra landbouw voldoende opbracht, konden

sommigen zich specialiseren in handel, ambacht

of bestuur en godsdienst. Zij vestigden zich in

ommuurde nederzettingen

tijdvak 2 tijd van de Grieken en Romeinen (3000 v.Chr. -500 na Chr)

•Burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat.

In de Atheense stadstaat ontstond de

democratie. Filosofen discussieerden over de

beste bestuursvorm en dachten als eersten op

een wetenschappelijke manier over de natuur

en de mens.

•de groei van het Romeins imperium waardoor de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur plaatsvond.

Het Romeinse Rijk breidde zich uit over Klein-

Azië, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en grote

delen van Europa waardoor de Grieks-Romeinse

cultuur daar leidend werd. Veel volkeren

werden geromaniseerd, maar de beïnvloeding

was vaak wederzijds.

• Klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.

In de Griekse stadstaten waren bouwkunst,

schilderkunst, literatuur en toneel van hoog

niveau.

De Grieken zetten hiermee een standaard die de

Romeinen overnamen. Het werd een Grieks-

Romeinse cultuur. Deze was van grote invloed op

de westerse beschaving.

•de confrontatie tussen Romeinen en Germanen in Noord-West Europa

Germaanse stammen ten noorden van het

Romeinse Rijk voorkwamen een verdere

Romeinse opmars. Later drongen de Germaanse

stammen het Romeinse rijk binnen

• de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als eerste monotheïstische godsdiensten

De Joden geloofden als eersten in één god = monotheïsme.

Het Christendom ontstond als sekte in het Romeinse Rijk. Begin 4e eeuw kregen de christenen geloofsvrijheid, eind 4e eeuw werd het christendom staatsgodsdienst. 

tijdvak 3 tijd van monniken en ridders  (500-1000)

•de verspreiding van het Christendom in Europa

Tussen 500 en 1000 breidde het christendom

zich uit in Europa tot ver buiten de grenzen

van het vroegere Romeinse rijk. Europa was

gekerstend (=christelijk geworden) in de 11e

eeuw. De kloosters speelden hier een

belangrijke rol in. 

•ontstaan en verspreiding van de Islam

In de 7e eeuw stichtte de Arabier Mohammed

de derde grote monotheïstische godsdienst.

Zijn volgelingen veroverden in de eeuw na zijn

dood grote delen van Azië, Noord-Afrika en het

Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal).

• hofstelsel en horigheid in een autarkische samenleving

In de 5e eeuw ging in het westen het Romeinse

Rijk ten onder. Het stedelijk leven, handel en

nijverheid verdween. Grootgrondbezitters

heersten op domeinen of hoven over horige

boeren die de grond niet mochten verlaten. Dit

sociaal-economische systeem wordt hofstelsel

genoemd

•het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Vroegmiddeleeuwse vorsten gaven lagere

edelen grond en bescherming in ruil voor een

een van trouw. Ze kregen zo als leenheer een

feodale verhouding met een leenman of vazal.

In de praktijk gedroegen veel leenmannen zich

als zelfstandige heersers.

tijdvak 4 tijd van steden en staten (1000-1500)

•De opkomst van handel en het ontstaan van steden.

Vanaf het jaar 1000 bracht de landbouw meer

op, waardoor de handel en ambacht konden

herleven en nieuwe steden konden worden

gesticht. Er ontstond weer een landbouw-

stedelijke samenleving.

•De opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden.

De steden verwierven van de leenheren

privileges zoals het stadsrecht, eigen rechtspraak

en een eigen bestuur. De stedelijke burgerij

werd dankzij een opkomende geldeconomie

een belangrijke machtsfactor.

•De strijd tussen kerk en staat.

Rond 1100 streed de paus met de wereldlijke

vorsten als de Duitse keizer en de Franse koning

om de hoogste macht. De paus eiste dat zij hem

gehoorzaamden, maar de vorsten wilden juist

zeggenschap over de kerkelijke zaken. Het

compromis dat gesloten werd betekende een

scheiding tussen kerk en staat: de paus besliste

over kerk en geloof, de koning over alle andere

zaken.

•Het begin van staatsvorming en centralisatie

Tussen 1000 en 1500 drongen de Franse en

Engelse koningen en andere vorsten de macht

van de lagere feodale heren geleidelijk terug.

Met de steun van ambtenaren uit de burgerij

gingen zij hun gebieden besturen vanuit één

centraal punt, een hoofdstad. Zo ontstonden

de staten.

REACTIES

H.

H.

verry nice

7 jaar geleden

K.

K.

What are those

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.