Par 1 – Het ontstaan van een industriële samenleving
Industriële revolutie is een langdurig proces waarbij er dingen veranderen in industrie, landbouw en dienstensector. Een industriële samenleving is een samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken gemaakt zijn en de meeste mensen in de stad wonen. Van agrarisch naar industrieel wordt industrialisatie genoemd. Dat gebeurde voor het eerst in Engeland, rond 1800 in België en in de 19de eeuw andere West-Europese landen. Eind 19de eeuw in Oost-Europa en Japan. In de 20ste eeuw volgde de rest van de wereld.
Par 2 – Veranderingen in het gebruik van arbeid
Eind 18de eeuw werden steeds meer machines gebruikt. Daardoor werden vakbekwame ambachtslieden vervangen door arbeiders. Er ontstond arbeidsverdeling. Door uitvindingen vond automatisering plaats aan het eind 20ste eeuw. De voordelen zijn dat er sneller en goedkopen producten gemaakt konden worden waardoor ze voor de consument betaalbaarder werden. Als het product kapot was konden de onderdelen makkelijker vervangen worden en de fabrieken boekten dan ook grote winsten. De nadelen zijn dat de vakbekwame handwerkslieden verdwenen en dat er een sterke groei van kinderarbeid was.
Par 3 – Veranderingen in het gebruik van natuur
Tot aan de 18de eeuw werd werk gedaan met de handen en werden water, wind en dierenkracht gebruikt. Als brandstof gebruikten ze hout, houtskool en turf. Vanaf de 18de eeuw maakte men gebruik van stoom, verbranding van olie en gassen, elektriciteit en kernenergie. In 1770 verbeterde (Schot) James Watt de stoommachine zodat hij voor verschillende doeleinden gebruikt kon worden.
IJzer werd een belangrijke grondstof en steenkool als energiebron. Daardoor breidde de mijnbouw zich uit. Er speelden alleen 2 problemen. Het 1ste was het grondwater, waar in de 18de eeuw de stoommachine als oplossing ging werken. Het 2de probleem was het mijngas, waar in de 19de eeuw de veiligheidslamp voor werd uitgevonden.
Pas in de 19de eeuw kon elektriciteit als energiebron gebruikt worden. In 1879 vond (VS) Edison de gloeilamp uit en in 1891 begon (NL) Anton Philips met massaproductie van gloeilampen. Vanaf eind 19de eeuw werd elektriciteit overal voor gebruikt. De enige handicap voor het gebruik van elektriciteit is dat het in verbinding moet blijven met een elektriciteitscentrale.
Vanaf de 18de eeuw bestudeerden scheikundigen de samenstellingen van stoffen. Door die onderzoeken vonden zij de ‘nieuwe’ grondstoffen uit; nylon en plastic. Tot 1850 wist men alleen over het bestaan van aardolie op plaatsen waar het aan het oppervlak kwam. In 1859 ontdekte (VS) Edwin Drake boorinstallaties uit waardoor ze aardolie uit ondergrondse bronnen konden halen. Vanaf 1900 werd olie voor meer dingen gebruikt dan alleen olielampen en smeermiddel.
Par 4 – Veranderingen in het gebruik van de techniek
Tot de 18de eeuw verliep de communicatie simpel. Het meeste mondeling, anders een brief. Het vervoer per voet, paard, wagen of schip. Tijdens de industrialisatie kregen mensen behoefte aan snellere communicatie. (VS) Samuel Morse vond in 1837 de telegraaf (systeem van punten en strepen) uit. (VS) Alexander Graham Bell vond in 1876 de telefoon uit. (FR) Charles Cros legde voor het eerst geluid vast (op een plaat).
(IT) Guglielmo Marconi was een van belangrijkste uitvinders van de telegrafie (1896). De stap van telegrafie naar radio was klein en werd in 1897 gemaakt tussen een haven en een schip. De radio werd pas na WOI op grote schaal gemaakt. In 1900 werd film pas voor het eerst aan groot publiek laten zien. Televisie werd in de 20ste eeuw uitgevonden en pas na de WOII als massaproduct verkocht.
Na de WOII vond er bij de computers een grote ontwikkeling plaats. Vanaf 1955 werden computers ook gebruikt door bedrijven. De PC groeide vanaf 1980. De computers zijn onmisbaar in de economie en worden overal gebruikt. Computer en internet nemen de oude communicatietoepassingen over.
Computers en internet zijn belangrijker geworden in het onderwijs maar wel beperkt omdat de overheid en ouders weinig geld overhebben voor de leermiddelen en het ontwikkelen daarvan. De wereld wordt overgenomen door een informatie- communicatienetwerk die de snelle verbinding te danken hebben aan communicatiesatellieten die om de wereld draaien.
Eerst gebeurde het vervoer van mensen en producten te voet, kar, paar of schip. Het was erg traag en er kon maar een kleine hoeveelheid vervoerd worden. Fabrikanten wilde een verbetering van het vervoer. Vanaf 1750 werden er nieuwe verkeerswegen aangelegd en bestaande uitgebreid. Het verkeer te land, water en zee breidde zich in de 19de enorm uit. In de 20ste eeuw ook de lucht. De verbeterde verbindingen zorgden voor meer welvaart en internationale handel.
Houten en ijzeren rails werden al gebruikt voor de mijngroeven. In 1803 paardentram ingesteld. (EN) George Stephenson is de bekendste geleerde die in die tijd onderzoek deed naar stoomlocomotieven. In de 2de helft van de 19de eeuw ontstond er een dicht spoorwegnet in W-Europa en de VS.
De eerste stoomboot werd in 1807 door Robert Fulton op de hudson gezet. De eerste stoomboten waren langzaam en onhandig. Eind 19de eeuw waren er meer stoomschepen dan zeilschepen in gebruik. Door stoomboten was het mogelijk grote en zware goederen over grotere afstanden te verschepen. Waar grondstoffen waren, havensteden tot bloei kwamen. Het contact tussen werelddelen toenam.
De ‘stoomauto’s’ waren geen succes. De stoommachine was handig met gebruik rails. De elektrische motor was ook beperkt omdat het constant in verbinding moest staan met de elektriciteitscentrale. Elektriciteit bleek later voor trein- tramverkeer heel handig maar over de weg niet. Eind 19de eeuw werd de benzinemotor uitgevonden. In de 20ste eeuw werd de auto een massaproduct.
In 1903 slaagden de (VS) broers Wright erin om enige tijd van de grond te blijven met een vliegtuig. In 1909 vloog (FR) Blériot over het kanaal van FR -> EN. Na de WOI kreeg het vliegtuig economische betekenis. Vanaf 1930 werden ook personen vervoerd per vliegtuig, daarvoor alleen post en goederen.
Par 5 – Verandering in kapitalisme: Van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Sinds de Late middeleeuwen ontstond er een nieuwe vorm van economie; Kapitalisme. Tot in de 18de eeuw werd dit handelskapitalisme genoemd. Handels- nijverheidsbedrijven waren in handen van meesters en hun leerlingen of kooplieden- ondernemers die de boeren voor zich lieten werken. Landbouwbedrijven zijn in handen van grootgrondbezitters die produceren voor de lokale markt of nabijgelegen steden.
In de 19de eeuw veranderde het handelskapitalisme in industrieel kapitalisme. 3 kenmerken van industrieel kapitalisme:
1) Door machines verdween huisnijverheid en werden fabrieken, zo ook mijnbouw, belangrijker.
2) Ondernemers investeerden in fabrieken en mijnindustrie. Zo ontstonden grootindustrieën die overal veel invloed op hadden.
3) Vanaf 1870 werden veel eenmanszaken omgezet in NV’s. Dat kwam omdat fabrikanten meer geld wilde hebben voor uitbreidingen en toen maar aandelen verkocht.
Het punt dat de regering zich niet met de economie moet bemoeien in een kapitalisme veranderde eind 19de eeuw. De regering moest bepaalde taken wel op zich gaan nemen.
Par 6 – Verandering in de gelaagdheid en het bezit van mensen
Rond 1800 was de bevolking verdeeld in drie lagen:
1) Kleine zeer rijke bovenlaag. Fabrikanten, kooplieden, edelen en hoge geestelijken.
2) Kleine middenlaag met enig bezit. Kleine handelaars, ambachtslieden, boeren.
3) Grote arme benedenlaag. Arme boeren, landarbeiders en arbeiders in steden.
Door kapitalisme veranderde er dingen in de gelaagdheid van de samenleving:
- Ontstaan nieuwe groep van rijke kapitalisten. Fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars
- Fabrieksarbeiders werden de grootste bevolkingsgroep omdat fabrieken steeds meer arbeiders nodig hadden. Ze kwamen vooral uit de huisnijverheid en landbouw. Ze groeiden sterk in 19de eeuw.
- De middenlaag breidde zich ook sterk uit. Fabrikanten namen extra mensen in dienst voor de administratie etc. Ze verdienden meer dan arbeiders maar minder dan de rijke bovenlaag.
- Het personeel in de dienstensector breidde zich sterk uit. Tot hen behoorden politie, dokters, advocaten, verplegers, leraren, ambtenaren, winkeliers, straatvegers etc. Ze verrichtten diensten.
Na de industriële revolutie was minder duidelijk wie tot welke laag behoorde. Je kon ook makkelijker van de ene laag naar een andere over te stappen. Het ging niet meer om afkomst maar wat diegene presteerde.
Par 7 – Snelle groei van de bevolking en van de steden
Sinds 2de helft van de 18de eeuw nam de Europese bevolking sterk ik aantal toe. Dit kwam vooral door verbeteringen in de landbouw. In 1880 was het voedseltekort pas echt verholpen door mechanisering in de landbouw. Men spreekt van een agrarische revolutie. In andere gebieden zijn nog steeds voedseltekorten.
De snelle bevolkingsgroei is ook gevolg van de vooruitgangen in de geneeskunde in de 19de eeuw. Ziekteverwekkers en geneesmiddelen waren de belangrijkste uitvinding. (EN) Jenner ontdekte in 1796 een inenting tegen de pokken, die rond 1750 erg dodelijk was. (FR) Louis pasteur ontdekte in 1864 dat bacteriën de ziekten veroorzaakten. Hygiëne wordt belangrijker, uitbreiding ziekenhuizen, verbetering chirurgie en overheid besteedde er veel aandacht aan.
Door de snelle bevolkingsgroei was er een ruimere afzetmogelijkheden waardoor fabrikanten op zoek gingen naar snellere productiemethoden. De bevolkingsgroei bood voldoende arbeidskrachten waardoor ze de lonen laag konden houden.
De fabrieken groeiden en er waren meer arbeiders nodig. De arbeiders gingen dicht bij de steden wonen waardoor er nieuwe steden ontstonden of oude steden flink uitbreidden. Het leven van de fabrieksarbeiders was slecht: veel mensen in een kleine kamer, geen toilet, open riolen op straat, onveilig op straat. In de 19de eeuw verbeterde het leven in de steden:
- Straatverlichting en openbaar vervoer - Meer scholen, ziekenhuizen en bibliotheken
- Meer politie op straat - Arbeiders organiseerden eigen activiteiten
- Ondergronds rioleringsstelsel - Meer uitgaansmogelijkheden
- Waterleidingen aangelegd
Par 8 – Discussies over de ‘sociale kwestie’
Gepaard met de industrialisatie ging grote armoede. De socialisten en liberalen uitten hier kritiek op en wilde hier een einde aan maken. Een sociale kwestie.
De liberalen vonden dat de overheid zich er niet mee moest bemoeien. Radicale liberalen vonden eind 19de eeuw en vonden dat de overheid actie moest ondernemen. De conservatieve liberalen vonden dat de armoede door particulier initiatief moest worden verbeterd. Eind 19de eeuw ontstonden confessionele (prot en kath) politieke partijen die pleitten voor gematigde overheidsingrijpen. De socialistische partijen die ook ontstonden gingen met hun eisen verder dan de radicale liberalen Aan het eind van de 19de eeuw werden in veel Westerse landen wetten aangenomen die kinderarbeid en werktijden beperkten. Vanaf 1900 kwamen er maatrgelen voor verbetering in de gezondheidszorg, onderwijs, ziektegeld en uitkeringen. In de 20ste eeuw werd de sociale wetgeving nog sterk verbeterd.
Soms werden de sociale wetten niet goed uitgevoerd of gehandhaafd en arbeiders begonnen vakverenigingen. De regering verbood deze in eerste instantie maar eind 19de eeuw werden sommige verboden opgeheven en mochten arbeiders ook staken. Eerst wilden werkgevers niet onderhandelen maar later moesten ze het wel accepteren. Stakingen konden gevaarlijk zijn voor bedrijven waardoor vakverenigingen en bedrijven veel onderhandelden. Sommige arbeiders wilden ook meebeslissen over het land en begonnen politieke partijen.
Par 9 – Het modern imperialisme
In de 19de eeuw kwamen de moderne geïndustrialiseerde wereld op. Europeanen vonden zichzelf daarin belangrijk. In de loop van de eeuwen stichten veel landen ook een koloniaal rijk, vooral in Afrika. Na de opening van het Suezkanaal in 1869 was het makkelijker voor Europese landen om contact te houden met hun koloniaal rijk in Azië. Dat wordt gezien als het begin van het Imperialisme (1870 – 1914). Met modern imperialisme wordt een tijd bedoeld van snel groeiende westerse macht waarbij een gebied ook met politiek bestuurd werd.
Politieke motieven hiervoor waren: Het hebben van veel koloniën was een teken van macht. Nationalisme speelde hierin ook een rol. Economische motieven hiervoor waren: Fabrieken hadden grondstoffen nodig die in Europa niet te verkrijgen waren. Ook zochten zij afzetgebieden buiten Europa. Europeanen vonden het een beschavingsopdracht om de rest van de wereld medische zorg, beter bestuur etc te geven.
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
Bonjour, Yoram! Mooie samenvatting, heb je misschien ook een Frans versie?
Au revoir!
13 jaar geleden
AntwoordenW.
W.
Heey Yoram=3
Vette samenvatting, Deze heeft me echt geholpen. Ga je ook een van H6 maken???
13 jaar geleden
Antwoorden