Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 3881 woorden
  • 16 september 2015
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 8
61 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

5.1 A. Op het eerste moment van de bevrijding waren alle mensen blij, maar daarna kwam de kater. de oorlogsschade was enorm en vele mensen waren dakloos of hadden een kapot huis. Fabrieken draaiden niet meer en ook bruggen en havens waren verwoest. Bussen, vrachtwagens, fietsen en auto’s waren afgevoerd naar Duitsland. Landbouwgrond was onder water gezet en er waren geen kleren, eten en brandstof te krijgen.

De industrie werd de motor van het herstel en de economische groei. De overheid werkte samen met de werkgevers en werknemers om gezamenlijk de lonen en prijzen laag te houden. Zo kon de industrie goedkoop produceren en dat was goed voor de export. In 1950 was de opbouw voltooid en de economie bleef hierna ook nog groeien. Er kwamen steeds meer grote bedrijven en ook de Rotterdamse haven maakte een enorme groei, dankzij de uitbreiding van de olieraffinage en de chemische industrie. Het aantal armoedige boeren nam af en grotere landbouwbedrijven namen toe. Nederland gebruikte de Marshallhulp om tractoren aan te schaffen en zo begon een mechanisering van de landbouw. Ook in de bouw was veel werk, overal moesten huizen opnieuw gebouwd worden, want er was een grote woningnood. Dit kwam ook door de grote babyboom na de oorlog, aan veel randen van steden ontstonden wijken met eindeloze rijen eengezinswoningen en flats.

De goede economie ontstond ook doordat mensen 50 uur per week werkten en een vakantieweek per jaar hadden, ook werd iedereen aangemoedigd zuinig te gaan leven. Gehoorzaamheid was ook een belangrijke waarde, werknemers luisterden naar hun baas, vrouwen naar hun man en kinderen naar hun ouders. Iedereen hield zich aan het rollenpatroon waarin de man kostwinner was en de vrouw huisvrouw, over seks werd niet gesproken en scheiden was zeldzaam en een schande. Mensen waren huiselijk en vermaakten zich met naar de radio luisteren of tv kijken, die in 1951 kwam, maar voor een paar uur per week.

In 1956 gingen de lonen flink omhoog en welvaart kwam voor velen binnen bereik. De Nederlandse personenauto ontstond en ook andere luxe producten als een wasmachine of koelkast kwamen op de markt.

B. Vanaf 1946 heersten er twee politieke partijen, de confessionele Katholieke volkspartij (KVP) en de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA). Allebei de partijen waren net na de oorlog opgericht, samen hadden ze een meerderheid in het parlement, maar om nog meer steun te krijgen vulden ze hun rooms-rode coalitie in 1948 aan met de protestantse CHU en de pas opgerichte liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). In 1951 werd de VVD vervangen door de ARP.

Van 1948 tot 1958 was de PvdA’er Willem Drees premier. Hij was erg belangrijk omdat hij zowel links als rechts respect afdwong. Voor hij minister-president werd, was Drees minister van Sociale Zaken en in 1947 bracht hij de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand. Alle 65-plussers kregen voortaan maandelijks een uitkering van de staat, zodat ze niet meer van hun kinderen afhankelijk waren en ook geen armoede hadden. Iedereen was Drees egr dankbaar en hij werd ook val ‘vadertje Drees’ genoemd. In 1951 kwam er een andere sociale wet: de Werkloosheidswet (WW) voor mensen die buiten hun schuld hun baan kwijtraakten en daarna in 1957 kwam de Algemene Ouderdomswet (AOW), die de Noodwet verving.

In 1958 ging de PvdA uit de regering en net als voor de oorlog kwam er een kabinet van confessionelen en liberalen, maar de opbouw van de verzorgingsstaat ging door. In 1967 werd de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ingevoerd, de WAO. Ook dit was een sociale wet waar mensen premie voor moesten betalen. In 1963 kwam de Algemene Bijstandswet die zorgde dat mensen zonder inkomen een uitkering kregen.

5.2 A. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 beukte een zware noordwesterstorm op de Nederlandse kusten, de wind stuwde het water, dat door de springtij al hoger was dan anders, hoog op. Rond 3 uur ‘s nachts bezweek de eerste dijk, daarna nog velen anderen. Mensen en dieren werden meegesleurd, huizen stortten in en door de weggevallen verbinding kwam hulp laat op gang. De overheid wist dat de dijken in Zeeland slecht waren, ze deden niks, maar nu moesten ze echt iets gaan doen.

Een paar weken na de ramp stelde het kabinet de deltacommissie in, die mest adviseren over een betere beveiliging van het land tegen de zee. Op grond van dat advies maakte de regering een wetsvoorstel voor afsluiting van zeearmen en versterking van dijken. In november 1955 dienden ze het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Op 7 mei 1958 werd de wet goedgekeurd en de volgende dag tekende Juliana. De rijksoverheid betaalde de bouw van de deltawerken en in 1986werd de stormvloedkering in de Oosterschelde in gebruik genomen.

B. In de Nederlandse parlementaire economie kunnen burgers op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid. Door middel van:

  • Het kiesrecht: minstens eens in de vier jaar mogen burgers naar de stembus op de 150 leden van de tweede kamer te kiezen, de kandidaten staat op partijlijsten. Het aantal Kamerzetels is afhankelijk van het aantal behaalde stemmen. Dit stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd in 1917 ingevoerd. Tot dan toe was het land opgedeeld in districten die afzonderlijk hun vertegenwoordigers stuurden.
  • Verder mogen burgers niet alleen stemmen (actief kiesrecht), maar hebben ze ook passief kiesrecht, je mag jezelf verkiesbaar stellen. De eerste Kamerleden worden niet rechtstreeks, maar via de Provinciale Staten gekozen.
  • Burgers kunnen ook via demonstraties, stakingen en handtekeningenacties invloed hebben en ze kunnen via media hun mening geven of contact zoeken met tweede Kamerleden.
  • Je kan een burgerinitiatief op de kameragenda zetten, dan gaat de tweede kamer er over praten als het voorstel gesteund word met 40.000 handtekeningen.

Na de verkiezingen wijst het staatshoofd een informateur aan, die onderzoekt welke partijen de meerderheid hebben. Die leggen hun afspraken af in het regeerakkoord. Daarna benoemd het staatshoofd een formateur, die de minister-president wordt.

De regering bestaat uit het kabinet en de koning(in), wetten zijn pas geldig als er de handtekening van de koning(in) onder staat. Het staatshoofd heeft geen macht want de ministers zijn verantwoordelijk voor al zijn daden en uitspraken, dit heet ministeriële verantwoordelijkheid. Het staatshoofd kan wel het kabinet adviseren en praat wekelijks met de premier. De regering heeft twee taken: het land besturen en wetten waken. Ze heeft dus de uitvoerende macht en de wetgevende macht met het parlement. De regering en het parlement krijgen wel hulp, voor elk wetsvoorstel worden ze bijgestaan door de Raad van State, de hoogste adviesorgaan van de regering. Een ander belangrijk adviesorgaan is de Sociaal Economische Raad (SER), die het sociaaldemocratische beleid adviseert en er zitten deskundigen van vakbeweging, werkgevers en overheid in de SER. De regering kan ook via een referendum het volk om advies vragen, maar dan is de uitslag niet bindend.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Het Nederlandse parlement heet de Staten-Generaal en het bestaat uit de tweede en de eerste kamer, die ook wel de senaat wordt genoemd. Het parlement controleert de regering en ze maken samen wetten, meestal komen wetsvoorstellen van de regering, maar wetten kunnen alleen worden ingevoerd als de meerderheid van beide kamers ze heeft goedgekeurd. Na de behandeling in de tweede kamer gaan wetsvoorstellen naar de eerste kamer, de tweede kamer mag er nog verandering in mag brengen en zelf wetsvoorstellen in mag dienen, de eerste kamer heeft deze wetten niet. Beide kamers mogen een minister naar de kamer roepen voor uitleg over het beleid. Als de meerderheid van de kamer het vertrouwen in een minister opzegt, dan moet de minister aftreden en dit is ook zo bij het kabinet, als een meerderheid het vertrouwen in het hele kabinet opzegt. Als dit gebeurt komen er vervroegde verkiezingen, tenzij het kabinet wordt gelijmd en het kabinet kan er ook voor kiezen zelf af te treden.

Een deel van de overheidstaken is in handen van lagere functies als de provincies, waterschappen en gemeenten. De provincie regelt dingen die te groot zin voor gemeentes, zoals uitbreidingsplannen van gemeenten en over provinciale wegen. De waterschappen, 27 in totaal, regelen in hun gebied de waterhuishouding, zoals de hoogte en sterkte van dijken, de waterstand en de kwaliteit van water. De gemeente staat het dichtst bij mensen, bijvoorbeeld door vergunningen te geven. Ook voor deze drie machten zijn eens in de vier jaar verkiezingen. de inwoners van provincies kiezen de Provinciale Staen, die kiezen in hun midden een dagelijks bestuur, de Gedeputeerde Staten. De Provinciale Staten controleren de Gedeputeerde Staten en keuren besluiten goed of af. In elke provincie is ook een Commissaris van de Koningin, die de regering vertegenwoordigt en hij is de voorzitter van het provinciebestuur. In de gemeenten kiezen de burgers de gemeenteraad, die beslist over het gemeentebeleid en controleert de uitvoering ervan. Dit is in handen van de burgemeester en wethouders, de regering benoemd de burgemeester na een advies van de gemeenteraad. Ook de waterschapsbesturen worden door burgers gekozen en de regering benoemt de voorzitter, de dijkgraaf.

5.3 A. In de jaren 60 kwamen Jongeren in de hele Westerse wereld in opstand tegen de oudere generaties, zeker ook in Nederland. Er ontstond een aparte jeugdcultuur, jongeren luisterden naar eigen muziek en hadden lange haren, spijkerjasjes en andere kledingstukken waarmee ze zich afzetten tegen de ouderen. Het gezag van ouders, leraren en andere autoriteiten werd niet langer geaccepteerd en het werd normaal je tegen het gezag af te zetten. De protestgeneratie wilde niet betutteld worden, maar vrij zijn en meebeslissen. Jongeren vormden tegenculturen met eigen normen en waarden, zoals de hippies die niet wilden werken en geen carrière wilden.

Onder invloed van welvaart veranderde de hele samenleving, de economie bleef hard groeien en de lonen gingen steil omhoog. Mensen gingen massaal consumeren en het autobezit steeg hierdoor enorm. Er kwam meer vrije tijd en bijna iedereen kreeg in de jaren 1960 ook een eigen televisie die nu elke dag en avond uitzond. Er waren veel verschillende omroepen, maar veel mensen keken naar vanalles. Dat leverde een bijdrage aan de ontzuiling die op gang kwam. Kinderen gingen niet perse meer naar de school waar hun geloof was en gelovigen stemden niet automatisch meer op een confessionele partij. In deze jaren nam de ontkerkelijking ook toe.

Toen de pil in 1962 op de markt kwam, luidde die de seksuele revolutie in, de seksuele moraal veranderde grondig. Jongeren konden door de pil voor het eerst zonder zwangerschap vrijen en het onderwerp seks werd steeds makkelijker om over te praten. Eerst was seks voor het huwelijk een zonde, maar nu werd het normaal en veel jongeren gingen ongehuwd samenwonen. Velen wezen seksuele trouw af en echtparen gingen experimenteren met partnerruil, dit maakte deel uit van een algehele individualisering. Steeds meer mensen bepaalden zelf hoe ze wilden leven en anderen moesten dit maar accepteren. De individualisering leidde tot een tweede feministische golf, na het feminisme rond 1900. Vrouwen namen geen genoegen meer met de rol als huisvrouw en moeder en ze vonden dat de huishoudelijke taken beter verdeeld moesten worden. Ze eisten een gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en het recht op abortus.

De politiek veranderde ook en het verlangen naar beslissen leidde tot de oprichting van de Democraten ‘66 (D66), deze partij wilde democratisering van het hele politieke systeem, onder meer door een gekozen minister-president en een gekozen burgemeester. De confessionele partijen kregen last van de ontzuiling en de ontkerkelijking en ze verloren vele zetels. DE KVP, ARP en CHU besloten daarom te fuseren tot één partij: het CDA.

B. In de jaren 60 leek de welvaart maar te blijven groeien, het optimisme overheerste en elk probleem leek op te lossen. In 1973 kwam er ineens een eind aan de gouden naoorlogse jaren. DE Arabische landen verminderden de olieproductie om het Westen te straffen voor zijn steun aan Israël. De VS en Nederland kregen zelfs een paar maanden geen olie meer en daardoor steeg de olieprijs enorm. Met de oliecrisis begonnen de magere jaren die tot ver in de jaren 80 duurden, vooral de industrie werd getroffen en oude bedrijfstakken als de textielindustrie en de scheepsbouw gingen ten onder. In 1984 waren er 640.000 werklozen en honderdduizend anderen waren arbeidsongeschikt en leefden van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De verzorgingsstaat dreigde onbetaalbaar te worden en het kabinet-Lubbers bezuinigde vanaf 1982 hard op de sociale zekerheid en de overheidsuitgaven.

De economische malaise leidde ook tot somberheid, jongeren hadden nauwelijks kans op een baan en de negatieve stemming werd aangesterkt met de nieuwe angst voor een kernoorlog en de alarmerende berichten over de milieuvervuiling. Er ontstond een grimmige nieuwe jeugdcultuur met punkers die naar snoeiharde muziek met negatieve teksten luisterden. Hun favoriete kleur was zwart en even grimmig was de kraakbeweging. Er waren vaak gevechten tussen de krakers en de ME. Toen Beatrix in 1980 in Amsterdam werd ingehuldigd als koningin voerde de kraakbeweging weer een actie uit.

Vanaf 1985 groeide de economie weer, niet zo hard als in de jaren 1948-1973, maar het groeide. Het CDA van Lubbers kreeg meer stemmen, al gingen de ontkerkelijking en ontzuiling door. In 1994 verloor het CDA ineens 20 zetels en voor het eerst kwam er een kabinet zonder het CDA of zijn voorgangers.

Onder leiding van de PvdA’er Kok gingen de aartsvijanden PvdA en VVD met D66 regeren en onder dit paarse kabinet werden vele wetten aangenomen die bij christenen verzet opriepen. Zoals de wet die het homohuwelijk mogelijk maakte. Ondertussen bleef de economie groeien. De paarse regering was lang populair, maar in 2001 sloeg de stemming om, na de aanslagen van 911 kwam er veel negatieve aandacht voor de islam en de problemen met allochtone jongeren. Pim Fortuyn verwoordde deze onvrede het krachtigst met zijn eigen partij in 2002, negen dagen voor de verkiezingen werd hij vermoord door een dierenactivist. CDA leider Balkenende werd premier.
 

5.4 A. In 1948 startte Nederland met Suriname en de Antillen onderhandelingen over hun toekomstige relatie. In 1954 tekende koningin Juliana het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, Suriname en de Nederlandse Antillen werden gelijkwaardige landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Tot de Antillen behoren Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Maarten en Sint Eustatius. In binnenlandse aangelegenheden werden Suriname en de Antillen zelfstandig. Volgens het Statuur hebben de rijksdelen één staatshoofd, één minister van buitenlandse zaken en één leger, de inwoners hebben een Nederlandse nationaliteit en kunnen zich in het hele koninkrijk vrij vestigen. De overzeese rijksdelen hebben hun eigen regering en parlement, de Staten, ze sturen elk een gevolmachtigd minister naar Den Haag. De volmachtige ministers vormen samen met de Nederlandse ministers de Rijksministerraad, die besluiten neemt voor het hele koninkrijk, wetten die voor het hele koninkrijk gelden heten rijkswetten.

Het Statuut geldt nogsteeds, maar sinds 1954 zijn er een aantal belangrijke wijzigingen geweest. In 1975 werd Suriname onafhankelijk en Aruba kreeg in 1986 een status aparte: het eiland maakte zich los van de andere Antillen en werd een zelfstandig land binnen het Koninkrijk. In 2008 werd een einde gemaakt aan de Antillen als land, Curaçao en Sint Maarten werden zelfstandige landen en Bonaire, Saba en Sint Eustatius gemeenten.

B. In 1973 werd Henck Arron ministerpresident van Suriname, hij was leider van de Nationale Partij Suriname (NPS) en hierop stemden vooral veel zwarte Surinamers (creolen). Arron vertelde gelijk dat hij met Nederland over de onafhankelijkheid wilde overleggen, maar het kabinet-Den Uyl ging daarop in. Den Uyl van de PvdA, maar ook andere linkse politici, schaamden zich voor het koloniale verleden, vooral de rol van Nederland in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Ze wilden niet dezelfde fouten met Suriname maken. De oppositie wilde Suriname ook graag onafhankelijk maken, maar de bevolking was erg verdeeld. Hindoestanen en Surinamers van Indiase afkomst waren erg bang dat de creolen de macht zouden krijgen. Ook vreesden ze voor een economische achteruitgang en vele mensen trokken, nu het nog kon, naar Nederland. Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk en vijf jaar later was een derde van de bevolking naar Nederland vertrokken.

Aanvankelijk zag het er voor Spanje goed uit, ze verdienden veel geld met de export van bauxiet en Nederland stuurde veel geld, zoals Den Uyl had beloofd. De economie ging echter snel achteruit, het ambtenarenapparaat was buitensporig groot, duur en corrupt en er werd geld verspild aan prestigeobjecten.

In 1980 maakte een groep militairen onder leiding van Desi Bouterse een einde aan de democratie met een staatsgreep, Nederland zette de ontwikkelingshulp stop en in 1986 begon een junglecommando einder leiding van Ronnie Brunswijk een guerrillaoorlog tegen Bouterse. In het binnenland werden burgers slachtoffer en pas in 1992 was deze oorlog voorbij. De militairen gingen naar de achtergrond en de democratie werd hersteld, maar het Surinaamse volk bleef lijden en het bestuur corrupt en verspillend. Na 2000 pakte een nieuwe regering die problemen aan en de betrekkingen met Nederland werden toen ook volledig hersteld.

 

Begrippen en Tijdbalk

Tijdbalk
1939-1945         Tweede Wereldoorlog
1945-1989         Koude Oorlog
1950-heden       Tijd van televisie en computer
1948                 Drees wordt minister-president
1952                 Annie M.G Schmidt begint met Jip en Janneke
1953                 Watersnoodramp
1965                 Oprichting van Provo
1966                 Huwelijk van prinses Beatrix
1975                 Suriname wordt onafhankelijk
1980                 Oprichting van het CDA, Beatrix wordt koningin
1983                 Grondwetsherziening
1986                 Aruba wordt een apart land
2002                 Moord op Pim Fortuyn

 

Paragraaf 5.1

babyboom:                                         
Geboortegolf.

geleide loon- en prijspolitiek:   
De overheid bepaalt met werkgevers en werknemers lonen en prijzen.

kabinet:                                              
Ministers en staatssecretarissen (onderministers).

mechanisering:                        
Vervanging van menselijke arbeid door machines.

rooms-rode coalitie:                            
Regering met katholieken en sociaaldemocraten.

sociale voorzieningen:             
Ut belasting betaalde uitkeringen.

sociale wet:                                        
Wet gericht op het beschermen van economisch zwakkeren.

 sociale zekerheid:                               
Het geheel van sociale verzekeringen én sociale voorzieningen.

verzorgingsstaat:                                
Staat waarin de overheid zorgt voor de sociaal zwakkeren.

Paragraaf 5.2

actief kiesrecht:                                  
Het recht om te stemmen.

burgemeester en wethouders (B en W):                                            
Dagelijks bestuur van de gemeente.

Commissaris van de Koningin: 
Voorzitter van het provinciebestuur.

evenredige vertegenwoordiging:          
Kiesstelsel waarbij het aantal zetels in de volksvertegenwoordiging in de verhouding is met het aantal landelijk behaalde stemmen.

gemeenteraad:                          
Door de inwoners van de gemeente gekozen gemeentebestuur

 ministeriële verantwoordelijkheid:          
Ministers zijn verantwoordelijk voor alle daden en uitspraken van het staatshoofd.                                                      

passief kiesrecht:                                  
Het recht je verkiesbaar te stellen.

referendum:                                          
Volksstemming over een overheidsbesluit.

uitvoerende macht:                                
Instelling die wetten uitvoert.

wetgevende macht:                              
Instelling die wetten voorstelt en vaststelt.

Paragraaf 5.3

individualisering:                                  
Als mensen persoonlijke onafhankelijkheid steeds belangrijker vinden.

kraakbeweging:                                     
Groepen die zonder toestemming leegstaande panden in gebruik nemen.

ontkerkelijking:                          
Het zich losmaken van de kerk.

ontzuiling:                                            
Het verdwijnen van de verzuiling.

paars kabinet:                          
Regering van sociaaldemocraten (rood) en liberalen  (blauw).

protestgeneratie:                                    
Jongeren die zich in de jaren 1960 verzetten tegen ouderen.

seksuele moraal:                                  
Opvattingen over goed en kwaad bij seks.

seksuele revolutie:                                
Verandering vanaf de jaren 1960 waarbij mensen vrijer omging met seks.

Paragraaf 5.4

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden:                                  
Regeling waarin de verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn vastgelegd.

overzeese rijksdelen:
De landen waarmee Nederland het Koninkrijk der Nederlanden vormt.

overzeese rijksdelen:
De landen waarmee Nederland het Koninkrijk der Nederlanden vormt.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.