5.1 A. Op het eerste moment van de bevrijding waren alle mensen blij, maar daarna kwam de kater. de oorlogsschade was enorm en vele mensen waren dakloos of hadden een kapot huis. Fabrieken draaiden niet meer en ook bruggen en havens waren verwoest. Bussen, vrachtwagens, fietsen en auto’s waren afgevoerd naar Duitsland. Landbouwgrond was onder water gezet en er waren geen kleren, eten en brandstof te krijgen.
De industrie werd de motor van het herstel en de economische groei. De overheid werkte samen met de werkgevers en werknemers om gezamenlijk de lonen en prijzen laag te houden. Zo kon de industrie goedkoop produceren en dat was goed voor de export. In 1950 was de opbouw voltooid en de economie bleef hierna ook nog groeien. Er kwamen steeds meer grote bedrijven en ook de Rotterdamse haven maakte een enorme groei, dankzij de uitbreiding van de olieraffinage en de chemische industrie. Het aantal armoedige boeren nam af en grotere landbouwbedrijven namen toe. Nederland gebruikte de Marshallhulp om tractoren aan te schaffen en zo begon een mechanisering van de landbouw. Ook in de bouw was veel werk, overal moesten huizen opnieuw gebouwd worden, want er was een grote woningnood. Dit kwam ook door de grote babyboom na de oorlog, aan veel randen van steden ontstonden wijken met eindeloze rijen eengezinswoningen en flats.
De goede economie ontstond ook doordat mensen 50 uur per week werkten en een vakantieweek per jaar hadden, ook werd iedereen aangemoedigd zuinig te gaan leven. Gehoorzaamheid was ook een belangrijke waarde, werknemers luisterden naar hun baas, vrouwen naar hun man en kinderen naar hun ouders. Iedereen hield zich aan het rollenpatroon waarin de man kostwinner was en de vrouw huisvrouw, over seks werd niet gesproken en scheiden was zeldzaam en een schande. Mensen waren huiselijk en vermaakten zich met naar de radio luisteren of tv kijken, die in 1951 kwam, maar voor een paar uur per week.
In 1956 gingen de lonen flink omhoog en welvaart kwam voor velen binnen bereik. De Nederlandse personenauto ontstond en ook andere luxe producten als een wasmachine of koelkast kwamen op de markt.
B. Vanaf 1946 heersten er twee politieke partijen, de confessionele Katholieke volkspartij (KVP) en de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA). Allebei de partijen waren net na de oorlog opgericht, samen hadden ze een meerderheid in het parlement, maar om nog meer steun te krijgen vulden ze hun rooms-rode coalitie in 1948 aan met de protestantse CHU en de pas opgerichte liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). In 1951 werd de VVD vervangen door de ARP.
Van 1948 tot 1958 was de PvdA’er Willem Drees premier. Hij was erg belangrijk omdat hij zowel links als rechts respect afdwong. Voor hij minister-president werd, was Drees minister van Sociale Zaken en in 1947 bracht hij de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand. Alle 65-plussers kregen voortaan maandelijks een uitkering van de staat, zodat ze niet meer van hun kinderen afhankelijk waren en ook geen armoede hadden. Iedereen was Drees egr dankbaar en hij werd ook val ‘vadertje Drees’ genoemd. In 1951 kwam er een andere sociale wet: de Werkloosheidswet (WW) voor mensen die buiten hun schuld hun baan kwijtraakten en daarna in 1957 kwam de Algemene Ouderdomswet (AOW), die de Noodwet verving.
In 1958 ging de PvdA uit de regering en net als voor de oorlog kwam er een kabinet van confessionelen en liberalen, maar de opbouw van de verzorgingsstaat ging door. In 1967 werd de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ingevoerd, de WAO. Ook dit was een sociale wet waar mensen premie voor moesten betalen. In 1963 kwam de Algemene Bijstandswet die zorgde dat mensen zonder inkomen een uitkering kregen.
5.2 A. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 beukte een zware noordwesterstorm op de Nederlandse kusten, de wind stuwde het water, dat door de springtij al hoger was dan anders, hoog op. Rond 3 uur ‘s nachts bezweek de eerste dijk, daarna nog velen anderen. Mensen en dieren werden meegesleurd, huizen stortten in en door de weggevallen verbinding kwam hulp laat op gang. De overheid wist dat de dijken in Zeeland slecht waren, ze deden niks, maar nu moesten ze echt iets gaan doen.
Een paar weken na de ramp stelde het kabinet de deltacommissie in, die mest adviseren over een betere beveiliging van het land tegen de zee. Op grond van dat advies maakte de regering een wetsvoorstel voor afsluiting van zeearmen en versterking van dijken. In november 1955 dienden ze het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Op 7 mei 1958 werd de wet goedgekeurd en de volgende dag tekende Juliana. De rijksoverheid betaalde de bouw van de deltawerken en in 1986werd de stormvloedkering in de Oosterschelde in gebruik genomen.
B. In de Nederlandse parlementaire economie kunnen burgers op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid. Door middel van:
- Het kiesrecht: minstens eens in de vier jaar mogen burgers naar de stembus op de 150 leden van de tweede kamer te kiezen, de kandidaten staat op partijlijsten. Het aantal Kamerzetels is afhankelijk van het aantal behaalde stemmen. Dit stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd in 1917 ingevoerd. Tot dan toe was het land opgedeeld in districten die afzonderlijk hun vertegenwoordigers stuurden.
- Verder mogen burgers niet alleen stemmen (actief kiesrecht), maar hebben ze ook passief kiesrecht, je mag jezelf verkiesbaar stellen. De eerste Kamerleden worden niet rechtstreeks, maar via de Provinciale Staten gekozen.
- Burgers kunnen ook via demonstraties, stakingen en handtekeningenacties invloed hebben en ze kunnen via media hun mening geven of contact zoeken met tweede Kamerleden.
- Je kan een burgerinitiatief op de kameragenda zetten, dan gaat de tweede kamer er over praten als het voorstel gesteund word met 40.000 handtekeningen.
Na de verkiezingen wijst het staatshoofd een informateur aan, die onderzoekt welke partijen de meerderheid hebben. Die leggen hun afspraken af in het regeerakkoord. Daarna benoemd het staatshoofd een formateur, die de minister-president wordt.
De regering bestaat uit het kabinet en de koning(in), wetten zijn pas geldig als er de handtekening van de koning(in) onder staat. Het staatshoofd heeft geen macht want de ministers zijn verantwoordelijk voor al zijn daden en uitspraken, dit heet ministeriële verantwoordelijkheid. Het staatshoofd kan wel het kabinet adviseren en praat wekelijks met de premier. De regering heeft twee taken: het land besturen en wetten waken. Ze heeft dus de uitvoerende macht en de wetgevende macht met het parlement. De regering en het parlement krijgen wel hulp, voor elk wetsvoorstel worden ze bijgestaan door de Raad van State, de hoogste adviesorgaan van de regering. Een ander belangrijk adviesorgaan is de Sociaal Economische Raad (SER), die het sociaaldemocratische beleid adviseert en er zitten deskundigen van vakbeweging, werkgevers en overheid in de SER. De regering kan ook via een referendum het volk om advies vragen, maar dan is de uitslag niet bindend.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden