Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 957 woorden
  • 16 juni 2012
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

5.1 Een eeuw vol verandering

Rond 1810 was de mensheid fut- en lusteloos. De handel ging slecht, en de economie liep sinds Napoleon achter bij de meeste andere West-Europese landen (Jan Saliegeest). Toen Willem I in 1815 koning der Nederlanden werd, hoopten de Nederlanders op eindelijk wat rust. De Nederlanders vonden dat er een constitutionele monarchie moest komen. (= de positie en de rechten en plichten van de koning liggen vast in de grondwet.)Koning Willem I was eerst stadhouder. Nederland was eerst een republiek zonder grondwet.

In 1813 stelde Willen I een nieuwe grondwet op. Door deze wet werd Nederland een rechtsstaat: Iedereen moest zich aan de wet houden; burgers én overheid. Ook kwamen er de rechten van de koning in te staan. De Eerste kamer werd samengesteld door de koning zelf. (ja-knikkers) Willem I was een man van economie en financiële zaken. Hij richtte de Nederlandse Handelsmaatschappij, de Nederlandse Bank en de Algemene Maatschappij ter bevordering van de Volksvlijt op.

Rond 1900 veranderde Nederland langzamerhand in een industriële samenleving. De macht van de koning nam na 1848 af, en de invloed van het parlement en de regering groeiden. De leerplicht werd ingesteld, het kinderwetje van Van Houten werd aangenomen, en ouders kregen kinderbijslag.

Het Kinderwetje van Van Houten is een verbod van kinderarbeid voor kinderen jonger dan 12 jaar met uitzondering van huishoudelijk werk en veldarbeid. In plaats daarvan moesten ze naar school. 1874

5.2 Het revolutiejaar 1848

Door de Franse revolutie kwam er een beweging die vrijheden en macht voor rijke burgers wilden: het liberalisme. (liber = vrij) De liberalen wilde vrijheid op bepaalde gebieden. In de economie, politiek en godsdienst. Ook van onderwijs en meningsuiting. De liberalen verzetten zich tegen de conservatieven die tegen verandering waren en alles bij het oude wilden laten.

Willem II wilde niks met het liberalisme te maken hebben. In 1848 moest Willem II breken. Er braken opstanden uit in Parijs, Wenen en Berlijn, waarbij liberalen de macht kregen. Uit angst voor dezelfde opstanden gaf hij een liberale groep, onder leiding van Thorbecke, de opdracht voor een grondwetsherziening.

De grondwetsherziening had een aantal gevolgen.
1. De ministers namen de uiteindelijke beslissingen.
2 de koning bleef staatshoofd
3 ministeriële verantwoordelijkheid.
4. Parlementaire democartie.
5. Eerste kamer indirect gekozen
6. Tweede kamer direct door het volk gekozen

Niet het hele volk had stemrecht, slechts 10%. Dit kwam door het censuskiesrecht.

5.3 Aan arbeiders de macht

Karl Marx schreef samen met Friedrich Engels zijn socialistische theorie. (‘Das Kapital’) Karl Marx vergeleek de levens van arbeiders en de vroegere arme mensen en zag dat er altijd ongelijkheid was geweest. Hij noemde de mensen met veel bezit de bourgeoisie. De bezitloze noemde hij het proletariaat. Volgens Marx kon de samenleving veranderen in een communistische samenleving, in vier stappen:
1. Klassenstrijd tussen de bourgeoisie en het proletariaat
2. Revolutie; de bezitloze komen in opstand
3. ‘overgangsfase’ iedereen moest wennen aan het socialisme (dictatuur van het proletariaat)
4. Klasseloze maatschappij (= ideale communistische samenleving)

In Nederland is de theorie van Marx niet opgegaan, omdat er veel sociale wetten kwamen. Tevens kregen de arbeiders steeds meer rechten, waaronder kiesrecht. De socialisten splitsten zich in twee groepen; de communisten en de sociaal-democraten.

Liberalen en conservatieven traden op tegen de socialisten. Ze waren bang dat deze te veel macht zouden krijgen. In Amsterdam,1887 braken er rellen uit in Amsterdam. De socialisten gingen meer staken en langzaam kwam er besef dat het moest veranderen. Rond 1900 kende het socialisme veel aanhangers in Nederland. Er kwamen veel sociale wetten en arbeiders verenigingen werden opgericht.

5.4 Protestanten en katholieken

Confessionalisme: Komt van het word confessie (=geloof) Hiermee word de stroming van protestanten en katholieken in Nederland bedoelt die voor hun eigen belangen opkwamen.

De liberalen vonden dat het geloof niks met de politiek te maken had. De confessionele leden van de Tweede kamer vonden dit niet, en wilden juist de invloed van godsdienst vergroten. Godsdienstige waarden en normen stonden bij hun centraal. De protestanten en katholieken wilden niet samenwerken door te grote verschillen. In Nederland vonden de protestanten zich belangrijker dan de katholieken. Dit kwam door de Reformatie. Langzamerhand begonnen de katholieken deze achterstand in te halen. Er was dus een duidelijke tweedeling tussen de katholieken en protestanten.

De belangrijkste man van de katholieken was Herman Schaepman. Ondanks de verschillen tussen katholieken en protestanten vormen zij toch een front tegen de liberalen. De katholieken en protestanten vonden dat de overheid rekening moest houden met wat er in de Bijbel stond. De confessionelen wilden emancipatie, dus gelijke rechten als de liberalen. De confessionelen wilden wél het volk bereiken. Ze organiseerden grote bijeenkomsten waarop Abraham Kuyper betogen hield.

Abraham Kuyper (van protestante huize) richtte de ARP op. Uit de ARP ontstond de CHU. Dit was een splintergroepering.

De samenwerking tussen de protestanten en de katholieken zag je vooral bij het onderwijs. De niet-confessionelen wilden algemene scholen en de confessionelen wilden scholen per geloof. Er ontstond een strijd tussen openbaar en bijzonder (christelijk) onderwijs. In 1917 kwam er volledige gelijkstelling van bijzonder en niet-bijzonder onderwijs.

5.5 Stemrecht voor allen

In 1917 veranderde het stemrecht van een districtenstelsel in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit laatste hield in dat het aantal procent aan stemmen dat je kreeg het aantal procent aan zetels betekende. Gevolg hiervan was dat kleine partijen ook zetels konden krijgen.

Eind 19e streden de mannen die niet genoeg belasting betaalden voor kiesrecht. Uiteindelijk kwamen ze erop uit dat in 1896 de mannen die een opleiding hadden, genoeg spaargeld hadden of genoeg huurgeld hadden ook mochten stemmen. In 1917 kwam er een algemeen kiesrecht voor mannen.

In loop van de 19e eeuw streefden vrouwen ook naar emancipatie. Zij wilden vooral kiesrecht. Twee bekende feministen waren Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker. Zij eisten gelijke rechten. In 1871 was Aletta de eerste vrouw die ging studeren. Zij werd arts. In 1919 werd het algemeen kiesrecht voor vrouwen ingevoerd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.