Geschiedenis hoofdstuk 5
Macht: is het vermogen om iets te doen.
Democratie: een regeringsvorm waarbij mensen het recht hebben hun eigen regering te kiezen en hun staat in te richten naar hun eigen inzichten, mits de burgers hun grondrechten behouden.
Kenmerken van de parlementaire democratie:
Degenen die de macht uitoefenen ontlenen hun macht aan het volk en zijn daarom verantwoording schuldig aan dat volk (volkssoevereiniteit)
De macht van de regering wordt beperkt doordat zij zich moeten houden aan bepaalde grondrechten.
Iedere burger heeft het recht om mee te beslissen.
Democraten: mensen die ervan overtuigd zijn dat een juiste toepassing van de kenmerken van de democratie de beste manier is om politieke problemen op te lossen.
Aanvullende kenmerken:
Vrijheid om te denken, zeggen, geloven en schrijven wat men wil
Gelijkheid van iedereen bij de wet
Recht op bescherming, privé-leven en bezit
Vrije verkiezingen in een twee- of meer-partijenstelsel
Recht op een menswaardig bestaan
Bereidheid compromissen te sluiten en rekening te houden met groepen die in de minderheid zijn
Vertrouwen van de bevolking in de parlementaire democratie
Directe democratie: beslissingen worden genomen door alle burgers gezamenlijk.
Indirecte democratie: de burgers kiezen vertegenwoordigers die de beslissingen nemen.
Gemende democratie: er wordt wel een parlement gekozen, maar de burgers kunnen het beleid ook direct beïnvloeden door bijv. een referendum.
In 1215 werd door de Engelse koning de magna charta getekend, waarin zijn macht werd beperkt.
In 1690 schreef John Locke zijn boek Two treatises of government.
In 1581 scheidde de Republiek zich als een eigen staat af van het Spaanse Rijk door het Plakkaat van Verlatinge.
In 1776 kwam de onafhankelijkheidsverklaring van de VS.
In 1787 kwam de grondwet.
In veel landen kwam door de Franse revolutie onderdelen van de democratie zoals:
Een grondwet
Regeringen die hun beleid aan een parlement moesten voorleggen en verkiezingen voor deze parlementen.
Conservatisme: het streven veranderingen uiterst langzaam en voorzichtig door te voeren en daarbij alles wat van waarde is te behouden.
Ultra-concervatisme: afwijzing van iedere verandering en het alleen maar terug willen naar het verleden.
Uitgangspunten:
De mens is geneigd tot het kwade
Iedereen heeft een vaste plaats in de maatschappij
De maatschappij is stap voor stap uit het verleden gegroeid
Grote en snelle veranderingen zijn tot mislukken gedoemd
Gewijzigde uitgangspunten in de 20ste eeuw:
De parlementaire democratie is waardevol
Voorstanders van algemeen kiesrecht
Erkenning van de rechten van de arbeiders
Radicalisme: het streven snel en grondig veranderingen aan te brengen als ontwikkelingen in de samenleving daartoe aanleiding geven.
Ultra-radicalisme: het niet geloven in de democratie en het niet schuwen om geweld te gebruiken om hun doel te bereiken. Bijv. RAF.
In 1859 schreef John Stuart Mill het boek On Liberty.
De verlichters: Montesquieu, Rousseau, Adam Smith.
Liberalisme: vrijheid voor het individu op alle gebieden.
De liberalen waren voor een nachtwakerstaat. De staat moest 3 taken vervullen: de burgers beschermen, de binnenlandse rechtsorde handhaven en openbare werken uitvoeren.
Doordat de maatschappij veel ingewikkelder werd, kregen veel liberalen de overtuiging dat hun opvatting van de staat als nachtwakerstaat aan herziening toe was.
De liberalen die vóór de uitbreiding van de staatstaken waren, worden radicale liberalen genoemd. Zij waren ook voor algemeen kiesrecht.
De liberalen die zich aan de oude principes hielden, worden conservatieve liberalen genoemd. Zij wilden het kiesrecht niet sterk uitbreiden.
Censuskiesrecht: kiesrecht gebaseerd op het betalen van een bepaald minimum aan vermogens- of inkomstenbelasting.
Socialisme: het ideaal dat de gemeenschap alle of tenminste de belangrijkste productiemiddelen bezit en via het vertegenwoordigers beheert. De opbrengst van de productie moet dan zodanig worden verdeeld dat ieder een redelijk aandeel ontvangt.
Het marxisme werd de belangrijkste soort van het socialisme.
Uitgangspunten van het marxisme:
De economische verhoudingen bepalen de samenleving, en verschuivingen in de economische verhoudingen leiden tot een klassenstrijd en een nieuwe samenleving
Elke bevolkingsgroep heeft haar plaats in de samenleving te danken aan haar economische positie. Iedere samenleving is een klassenmaatschappij
De economische verhoudingen liggen echter niet voorgoed vast, maar veranderen in de loop van de tijd. Dan ontstaat er een klassenstrijd. De onderdrukte klasse zal uiteindelijk winnen en een nieuwe samenleving tot stand brengen
Kritiek op het marxisme:
De armen zijn niet steeds armer geworden
Vanaf het einde van de 19de eeuw zijn regeringen zelf het initiatief gaan nemen om met sociale wetten de ergste fouten van het kapitalisme ongedaan te maken
De revoluties braken niet her eerste uit in West-Europa, maar in staten die agrarisch waren.
De economie speelt niet altijd zo’n overheersende rol als Marx aangeeft.
Aparte kenmerken van het marxisme-leninisme
De revolutie moet gemaakt worden
Geen massapartij maar een kleine en goed georganiseerde partij
Af en toe een stapje terug nemen
De koloniën konden gebruikt worden om producten af te zetten en geld te beleggen
Macht: is het vermogen om iets te doen.
Democratie: een regeringsvorm waarbij mensen het recht hebben hun eigen regering te kiezen en hun staat in te richten naar hun eigen inzichten, mits de burgers hun grondrechten behouden.
Kenmerken van de parlementaire democratie:
Degenen die de macht uitoefenen ontlenen hun macht aan het volk en zijn daarom verantwoording schuldig aan dat volk (volkssoevereiniteit)
De macht van de regering wordt beperkt doordat zij zich moeten houden aan bepaalde grondrechten.
Democraten: mensen die ervan overtuigd zijn dat een juiste toepassing van de kenmerken van de democratie de beste manier is om politieke problemen op te lossen.
Aanvullende kenmerken:
Vrijheid om te denken, zeggen, geloven en schrijven wat men wil
Gelijkheid van iedereen bij de wet
Recht op bescherming, privé-leven en bezit
Vrije verkiezingen in een twee- of meer-partijenstelsel
Recht op een menswaardig bestaan
Bereidheid compromissen te sluiten en rekening te houden met groepen die in de minderheid zijn
Vertrouwen van de bevolking in de parlementaire democratie
Directe democratie: beslissingen worden genomen door alle burgers gezamenlijk.
Indirecte democratie: de burgers kiezen vertegenwoordigers die de beslissingen nemen.
In 1215 werd door de Engelse koning de magna charta getekend, waarin zijn macht werd beperkt.
In 1690 schreef John Locke zijn boek Two treatises of government.
In 1581 scheidde de Republiek zich als een eigen staat af van het Spaanse Rijk door het Plakkaat van Verlatinge.
In 1776 kwam de onafhankelijkheidsverklaring van de VS.
In 1787 kwam de grondwet.
In veel landen kwam door de Franse revolutie onderdelen van de democratie zoals:
Een grondwet
Regeringen die hun beleid aan een parlement moesten voorleggen en verkiezingen voor deze parlementen.
Conservatisme: het streven veranderingen uiterst langzaam en voorzichtig door te voeren en daarbij alles wat van waarde is te behouden.
Ultra-concervatisme: afwijzing van iedere verandering en het alleen maar terug willen naar het verleden.
Uitgangspunten:
De mens is geneigd tot het kwade
De maatschappij is stap voor stap uit het verleden gegroeid
Grote en snelle veranderingen zijn tot mislukken gedoemd
Gewijzigde uitgangspunten in de 20ste eeuw:
De parlementaire democratie is waardevol
Voorstanders van algemeen kiesrecht
Erkenning van de rechten van de arbeiders
Radicalisme: het streven snel en grondig veranderingen aan te brengen als ontwikkelingen in de samenleving daartoe aanleiding geven.
Ultra-radicalisme: het niet geloven in de democratie en het niet schuwen om geweld te gebruiken om hun doel te bereiken. Bijv. RAF.
In 1859 schreef John Stuart Mill het boek On Liberty.
De verlichters: Montesquieu, Rousseau, Adam Smith.
De liberalen waren voor een nachtwakerstaat. De staat moest 3 taken vervullen: de burgers beschermen, de binnenlandse rechtsorde handhaven en openbare werken uitvoeren.
Doordat de maatschappij veel ingewikkelder werd, kregen veel liberalen de overtuiging dat hun opvatting van de staat als nachtwakerstaat aan herziening toe was.
De liberalen die vóór de uitbreiding van de staatstaken waren, worden radicale liberalen genoemd. Zij waren ook voor algemeen kiesrecht.
De liberalen die zich aan de oude principes hielden, worden conservatieve liberalen genoemd. Zij wilden het kiesrecht niet sterk uitbreiden.
Censuskiesrecht: kiesrecht gebaseerd op het betalen van een bepaald minimum aan vermogens- of inkomstenbelasting.
Socialisme: het ideaal dat de gemeenschap alle of tenminste de belangrijkste productiemiddelen bezit en via het vertegenwoordigers beheert. De opbrengst van de productie moet dan zodanig worden verdeeld dat ieder een redelijk aandeel ontvangt.
Het marxisme werd de belangrijkste soort van het socialisme.
De economische verhoudingen bepalen de samenleving, en verschuivingen in de economische verhoudingen leiden tot een klassenstrijd en een nieuwe samenleving
Elke bevolkingsgroep heeft haar plaats in de samenleving te danken aan haar economische positie. Iedere samenleving is een klassenmaatschappij
De economische verhoudingen liggen echter niet voorgoed vast, maar veranderen in de loop van de tijd. Dan ontstaat er een klassenstrijd. De onderdrukte klasse zal uiteindelijk winnen en een nieuwe samenleving tot stand brengen
Kritiek op het marxisme:
De armen zijn niet steeds armer geworden
Vanaf het einde van de 19de eeuw zijn regeringen zelf het initiatief gaan nemen om met sociale wetten de ergste fouten van het kapitalisme ongedaan te maken
De revoluties braken niet her eerste uit in West-Europa, maar in staten die agrarisch waren.
De economie speelt niet altijd zo’n overheersende rol als Marx aangeeft.
Aparte kenmerken van het marxisme-leninisme
De revolutie moet gemaakt worden
Af en toe een stapje terug nemen
De koloniën konden gebruikt worden om producten af te zetten en geld te beleggen
REACTIES
1 seconde geleden