Hoofdstuk 4, par. 1 t/m 5

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo/vwo | 651 woorden
  • 18 mei 2003
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Geschiedenis H. 4 par. 1 t/m 5 Volkssoevereiniteit: De macht v.d. staat word gebaseerd op het volk en niet op een erfelijke koning. 1776: Onafhankelijkheidsverklaring
1787: In de grondwet werd een scheiding aangebracht tussen wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Deelstaten: zijn zelfstandige staten met een gouverneur en een eigen parlement die zijn eigen wetten heeft. Federaal bestuur: Alle deelstaten samen, een regering onder leiding v.d. president en het Congres dat bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Er zijn 2 grote politieke partijen: De Democratische en de Republikeinse partij. De Democratische partij wil invloed v.h. federale bestuur op de deelstaten vergroten via economische richtlijnen en sociale wetten. De Republikeinse partij heeft veel aanhang onder conservatieve industriëlen en zakenlieden, wil macht van de deelstaten versterken en zo min mogelijk ingrijpen in de economie. Vrijemarkteconomie: Vraag & Aanbod bepalen de prijzen van de producten en de arbeid, concurrentie speelt een belangrijke rol. Massaproductie: Het op grote schaal produceren van dezelfde producten. Consumptiemaatschappij: Iedereen wilde bepaalde producten en die kochten ze dan ook, omdat bedrijven de vraag stimuleerden. Rassenscheiding: Huwelijken tussen blanken en zwarten waren verboden en er waren aparte scholen en kerken voor de zwarten, ze werden achtergesteld en behoorden tot de armere bevolkingsgroep. Martin Luther King (1929-1968): Belangrijk leider van de zwarten koos voor geweldloos verzet. Door demonstraties kwam in 1965 een eind aan de rassenscheiding. Grondwet SU (1936): Daarin werd vastgelegd dat er officieel geen onderscheid meer bestond tussen rijk en arm, man en vrouw of adel en boeren en er stond in dat de communistische partij leiding moest geven aan veranderingen. SU: Verbond van deelrepublieken met ieder een eigen parlement. De deelrepublieken moesten gehoorzamen aan het centrale bestuur van de unie. Eenpartijstaat: Een land waarin maar een partij was toegestaan. Democratisch centralisme: Besluiten werden democratisch genomen door te stemmen maar besluiten van de centrale leiding van de partij moesten strikt worden uitgevoerd door de lagere organen van de partij. Communistische partij: had alle macht over de samenleving en bepaalde wat er op TV e.d. moest komen en alle sportclubs en vakbonden moesten communistische richtlijnen volgen. De leider was de secretaris-generaal. Planeconomie: De regering bepaalde door middel van 5-jaren plannen wat en hoeveel er geproduceerd werd. Lonen en prijzen werden door de staat vastgesteld. Collectivisatie: Voor hogere landbouwproductie. Bestaande boerderijen werden samengevoegd tot collectieve of gezamenlijke boerderijen. Productie van consumptiegoederen (o.a. kleding, voedsel, elektrische apparaten) was niet belangrijk, zware industrie, mijnbouw en energievoorziening moesten worden ontwikkeld en landbouw moest gebruik gaan maken van moderne machines. Sovchozen: Staatsboerderijen die met de modernste middelen waren uitgerust. Op deze staatsbedrijven werkten boeren als loonarbeiders. Kolchozen: Gemeenschappelijke boerderijen die werden geleid door een gekozen bestuur die de 5-jarenplannen moesten uitvoeren. De regering betaalde aan de Kolchoz een vaste prijs voor de producten. De winst werd onder de Kolchozboeren verdeeld. Strafkampen: Daar werden mensen heen gestuurd die het niet eens waren met de communistische partij of die zicht verzetten tegen de collectivisatie. De kampen lagen meestal in Siberië waar je jarenlange dwangarbeid moest verrichten. Westerse bezettingszone bleef kapitalistisch maar in de Sovjetzone ontstond een communistische samenleving. 1949: Tweedeling van Duitsland is een feit. 1955: BRD (West Duitsland) Wordt toegelaten tot de NAVO: Het militaire bondgenootschap van het westen. 1955: DDR (Oost Duitsland) Wordt toegelaten tot het Warschaupact. 1985: Gorbatsjov wordt partijleider van de SU. Hij wilde het communistische bestuur en de planeconomie verbeteren. Perestrojka: verandering die Gorbatsjov wilde. Glasnost: Openheid. Democratisering: Parlement kwam dagelijks bijeen, had een wetgevende macht. De president kreeg de uitvoerende macht. 1989: Communistische partij niet meer de enige politieke partij. Gorbatsjov werd president van het Uniebestuur. Privatisering: Particuliere bedrijven die elkaar concurreerden, prijzen werden gebaseerd op vraag & aanbod net als in de markteconomie. Staatsbedrijven mochten hun eigen klanten zoeken, maar moesten zich wel aan het 5-jarenplan houden. 1989: Berlijnse muur wordt afgebroken en de 2 Duitslanden worden herenigd. 1991: Deelrepublieken verklaren zich onafhankelijk na parlementsverkiezingen in de SU. De SU viel uit elkaar en Rusland werd de grootste republiek.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.