Geschiedenis 4.1
In 1733 werd een weefmachine uitgevonden waardoor het weven veel sneller ging. Aanvoer van garen werd nu een probleem, John Hargreaves loste het op: hij maakte de Spinning Jenny die 16x zoveel draden spon als een spinnewiel. Productie van textiel steeg en werd dus goedkoper. De machines waren onbetaalbaar en waren alleen winstgevend als ze grootschalig werden ingezet. De fabrieken werden gebouwd bij water omdat de machines op waterkracht draaiden, dat veranderde toen James Watt een nieuw soort stoommachine uitvond om verschillende apparaten mee aan te drijven. Ijzersmeden hadden ontdenkt dat erts om te smelten was met cokes i.p.v. houtskool wat schaars werd. Cokes wrens een bewerking van steenkool. Cokes waren in overvloed aanwezig. IJzer werd goedkoop en werd gebruikt om vele producten mee te maken zoals bruggen en machines.
Er werd ontdenkt hoe je bijv. een boot of trein op een stoommachine kon laten voortbewegen. Er kon nu simpel vervoerd worden, waardoor de vervoerskosten daalden. Ook in de landbouw verbeterde de techniek waardoor er minder mensen nodig waren. Die vertrokken naar de stad (industriële samenleving) de snelle veranderingen in de maatschappij op het gebied van techniek is de industriële revolutie. Engeland en Amerika lagen hierbij voorop, omdat er in Nederland weinig grondstoffen waren en omdat het verarmd was door de Franse revolutie.
Geschiedenis 4.2
De omstandigheden in de weverijen, ijzer, en andere fabrieken waren erg slecht. Werkdagen van 14 uur en lage lonen waren normaal, en vakantie bestond al helemaal niet. Geen geld is geen huur en geen eten.
Je mocht niet klagen, dan werd je meteen ontslagen, er waren genoeg mensen die jouw plaats konden innemen. De overheid legden de ondernemers geen regels op. De wet van vraag en aanbod: was er veel aanbod van iets? Dan was de prijs laag. Dat gold voor goederen en voor arbeid. Sommige fabriekseigenaren (zoals Robert Owen)dachten heel anders over het strenge beleid: zij verkortten de werktijden, zorgden voor hogere lonen en voor betere woningen en onderwijs en zij maakten tóch winst.
Goedkope arbeiders waren vrouwen. Ze waren minder sterk, konden daardoor minder en hoefden dus minder betaald te worden dan mannen. Vrouwen deden het werk alleen maar om het gezinsinkomen aan te vullen. Kinderen waren nog goedkoper en ook handig, ze konden makkelijk onder machines kruipen, hun werkdag duurde 12 tot 14 uur.
Het werken in de mijnen was het zwaarst. Mannen gingen hakken, vrouwen en kinderen duwden de karretjes kolen naar buiten. Kinderen gingen ook niet naar school ze hadden geen tijd en geen geld en er was geen leerplicht. In het beste geval leerden ze lezen en schrijven op de zondagsschool van een kerk.
Geschiedenis 4.3
Ruimtelijke ordening: woningwetten (bepaalt waar wat komt) fabriekssteden groeiden zo snel dat ze de grip op die wet verloren. Rond het centrum kwamen er dan bedrijven en daaromheen ontstonden dan allemaal wijken. Woningen van arbeiders waren verwaarloosd met weinig meubels. Vaak woonden ze in kelders of op zolders, betere woningen konden ze niet betalen. De lucht was ernstig vervuild door de fabrieken. De rijke burgerij vertrok naar de buitenwijk met mooie parken en dure huizen.
Vuilnis hoopte zich op, er was geen kraan, ze moesten uit de rivier drinken, daardoor kwamen er ook veel ziektes voor. Dankzij de medische revolutie werd dit allemaal ontdekt, toen kwamen er rioleringen en waterleidingen. Rijke burgers namen het initiatief om culturele dingen te bouwen zoals parken en musea. Het was in de arbeidswijken vaak windstil dus was er veel smog (combinatie van smoke: rook en fog: mist, smog is laaghangend roet). Door de smog vielen er heel veel doden, het milieu werd dus ernstig vervuild. Dat kwam grotendeels door de fabrieken want die draaiden op steenkool. Ook dumpten fabrieken gewoon hun afval waardoor er luchtvervuiling, bodemvervuiling en watervervuiling ontstond. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw werd er serieus werk gemaakt van de bestrijding van lucht-, water- en bodemvervuiling
Geschiedenis 4.4
Veel arme arbeiders, een andere groep burgers profiteerden daar juist van.
Klassenmaatschappij: Hogerop komen door bijvoorbeeld: omscholing. Parlementariërs, journalisten, onderwijzers en priesters waren de enige die wat deden met de lage lonen en beroerde leefomstandigheden van de arbeiders. Het werd de sociale kwestie genoemd. De arbeiders ondernamen zelf dingen of gingen staken. Staken werd uiteindelijk wel toegestaan maar ze werden net zo makkelijk ontslagen. Geschoolde arbeiders waren wel moeilijk te vervangen. Emigratie was een andere manier om leefomstandigheden te verbeteren. Miljoenen Europeanen vertrokken. Vanaf de franse tijd kenmerkten stilstand en verval de Nederlandse economie. Werkloosheid was het vervolg. Armen = paupers. Die groep groeide erg snel en ze waren lui, zorgeloos en verkwistend, rommelmakend, kinderen verwaarlozend. De burgerij stelde daarvoor een beschavingsoffensief in. Er kwamen organisaties die hen manieren, orde netheid en plichtsgevoel leerden, ze gaven dus adviezen. Als dat niet werkte, werd er financiële steun gegeven. Ze werden opnieuw opgevoed.
Geschiedenis 4.5
Bijv. Kerken gaven aalmoezen = liefdadigheid. Bij Spijskokerij kon de arme burgerij gratis soep halen. Ook werden bijvoorbeeld mensen omgeschoold tot boer. Degene die het allemaal organiseerden stelden wel voorwaarden.
Ze moesten zuinig en spaarzaam zijn. Kerkelijke organisaties wilden dat er vaak een bezoek aan de kerk werd gebracht.
Er was ook de ‘’bedeling’’ = werk verrichten tegen een klein loon. Het idee was dat het de mensen minder lui maakten. Er kwam een wet die eenheid moest brengen in armenzorg. De talloze organisaties moesten onder toezicht van de overheid komen. Dit voorstel werd afgewezen. De armenzorg bleef in handen van de kerkelijke en burgerlijke organisaties. Alleen mensen die echt buiten de boot vielen konden hulp krijgen van de gemeente. Vanaf 1860 nam de verpaupering af. De industriële revolutie begon in Nederland en de economie bloeide. De bedeling bleef wel. In Nederland ontstond ook een snelle verstedelijking, wat stond ze te wachten? Fabrieksarbeiders woonden in slechte huizen, slecht loon, bijna geen voeding. Steeds hetzelfde werk was echt geestdodend. De afstand tussen baas en personeel was klein. Hij bekommerde zich juist meer om zijn personeel. Oude mensen en zieken werden niet zomaar op straat gezet. In de fabrieken was dat heel anders. Een baas kende zijn personeel nauwelijks en hij gaf ze absoluut niet meer loon : ‘’Wat hebben ze aan meer loon? Ze verzuipen het toch maar’’. Ook de kerk verdween meer naar de achtergrond.
Productiemiddelen: alle middelen die nodig zijn om producten te maken (grondstoffen, arbeid en kapitaal)
Kapitalisme: Systeem waarbij mensen grote hoeveelheden geld inverteren in handel of in een bedrijf met als doel winst te maken.
Industriële samenleving: samenleving waarin de meeste mensen in steden wonen en hun brood verdienen in de industrie en de handel
Hoofdstuk 4
6.7
ADVERTENTIE
Zeker slagen in 50 dagen! 🎓
Examenleerlingen opgelet: over 50 dagen is het zo ver! Wil jij ook slim leren, zeker slagen? Ontdek alle tips, tests, trucs en tools van Examenbundel en sleep dat diploma binnen. Wil je zeker weten dat je niks mist? Meld je dan snel aan en ontvang alle tips in je mail!
Ik wil slagen!
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
ik vind het een geweldig hulpmiddel, nu hoef ik zelf niet meer een hele samenvatting te maken.
13 jaar geleden
Antwoorden