Hoofdstuk 4

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1728 woorden
  • 9 december 2009
  • 109 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
109 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Samenvatting Geschiedenis hoofdstuk 4:


§1: De opkomst van steden:

Begrippen:
handel: het kopen en verkopen van producten
ambachten: beroep waarbij met geschoold werk een product wordt gemaakt of bewerkt.

Inhoud:

­ Bevolking groeit door eind aan invallen van bijv. de Vikingen
­ Ook meer verbetering in landbouwmethoden. Er kwam genoeg oogst zodat mensen zich konden specialiseren. Er ontstonden markten op knooppunten van (water)wegen en bij kloosters/kastelen. Dat werden steden. Voormalige romeinse steden leefden op. Eerste steden niet ordelijk, nauwe straten.
­ Opnieuw ontstaan landbouw-stedelijke samenleving. Steden afhankelijk van boeren in omgeving. Alleen steden aan bevaarbaar water konden doorgroeien, want Romeins wegennet was verwoest.
­ Ambachten: slager, bakker smeden enz.
­ 1300-1500: pestepidemie, toch bleven steden groeien door de enorme aantrekkingskracht.
­ Steden als Venetie en Milaan werden zo groot dat het staten op zich werden(stadstaten)

§2: De stedelijke burgerij:
Begrippen:

Gilde: samenwerkingsverband van ambachtslieden(bakkers enz.). Verzorgden leden van de wieg tot het graf, controleerden kwaliteit van de producten en beschermden gevestigde producenten tegen nieuwkomers.

Inhoud:

­ Guldensporenslag: leger van Vlaamse burgers en boeren verslaat een Frans ridderleger bij Kortrijk.
­ Eerste stadsbewoners beleefden unieke vrijheid. Ze kregen stadsrechten van graaf/hertog (ze kregen een eigen gemeenschap met eigen bestuur, wetten, rechtspraak en andere privileges) In ruil daarvoor betaalden ze belasting.
­ Schout/baljuw: vertegenwoordiger van de heer in een stad. Hield toezich op voorname burgers in rechtbank en stadsbestuur , de schepenen.
­ Heersers profiteerden van opkomst geldeconomie, konden belasting vragen en werden zo minder afhankelijk van zijn land, en de arbeidskracht van de horigen.
­ Adel verloor macht op economische activiteiten, dat schoof door naar de stedelijke burgerij.
­ Er stierven veel mensen in de stad, houten huizen zouden allemaal platbranden bij grote brand. Toch had stad veel aantrekkingskracht op burgers, de stad gaf meer vrijheid dan bij de boer.
­ In de loop van de lage middeleeuwen verdween horigheid. Verplichte arbeid voor heer werd omgezet in geldbetalingen en hofstelsel maakte plaats voor dorpsgemeenschappen.
­ Toch hielden heren meer zeggenschap over boeren dan over steden, boeren hielden allerlei verplichtingen aan lokale heer.
­ Burgers bouwden stadmuren, zo leek de stad op het kasteel van de heer, die niets meer over hen te zeggen had, maar dan veel groter. Alle burgers droegen hieraan bij dmv belasting. De muur bood ook bescherming tegen vijandelijke heren en steden.
­ Binnen gilde maakte meester de dienst uit. Rijke eigenaren van werkplaatsen. Als leerling zijn opleiding had afgemaakt, was hij gezel. Alleen door maken van meesterstuk of als je de zoon van een meester was kon je bewijzen dat je goed genoeg was om voor jezelf te beginnen, anders was je je leven lang gezel.
­ Pas als je een jaar en een dag in de stad woonde, was je burger.
­ Kooplieden hadden de hoogste status en maakte de dienst uit in een stad
­ Patriciërs: zoiets als Romeinse stadselite, leverden de schepenen en waren rijk.
­ Felle rivaliteit tussen patriciërsfamilies.
­ Einde aan instabiele situatie nadat gilden hun macht opeisten. In enkele steden lukte het om door te dringen tot de rechtbank en stadsbestuur.

§3: Staatsvorming en Centralisatie:
Begrippen:

centralisatie: ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit 1 punt wordt bestuurd.
staatsvorming: ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer als eenheid wordt bestuurd, door 1 overheid, vanuit hoofdstad.
Parlement of Staten-Generaal: Volksvertegenwoordigers(van alle 3 de standen: adel geestelijkheid, burgerij) door koning bijeengeroepen.
geestelijkheid: ook wel clerus, groep personen met leidende rol in de godsdienst.

Inhoud:

­ In tijd van monniken en Ridders reisden koningen voortdurend van het ene naar het andere hof om hun macht daar te bevestigen en de voorraden op te maken. Door de opkomst van de geldeconomie kon vorst zijn macht laten gelden door belasting te heffen.
­ Voor centralisatie was militaire macht en geld nodig, koning hief belasting en kon de trouw van leenmannen kopen en legers betalen. Met behulp van ambtenarenapparaat kon koning nationale wetgeving in te voeren. Traden ook op als hoogste rechter.
­ 3 voorbeelden: Duitsland, Engeland, Frankrijk:
­ Duitsland: hertogstitel was erfelijk en daardoor kon macht van grote hertogen niet ingeperkt worden. Otto I liet bisschoppen als graven en hertogen optreden, want zij mochten geen kinderen krijgen. Bracht otto I in conflict met de paus. Door voorliefde voor Italië waren duitse koningen vaak weg naar Italie, verloren grip op het noorden. Tot een Duitse staat kwam het in Middeleeuwen niet.
­ Engeland: Willem de veroveraar stak het Kanaal over en versloeg koning Harold in Slag bij Hastings. Engelse Koningen voorkwamen dat de lenen van vader op zoon overgingen. Stelden sheriffs in loondienst aan om rechtspraak en belastingheffing te regelen, kon alleen door ontstaan geldeconomie
­ Frankrijk: koningschap had eerst minder te betekenen, maar waar duitse koning macht verloor, werd de franse juist de machtigste heerser van Europa. Franse koningen breidden stapje voor stapje hun rijk uit door huwelijken, erfenissen en veroveringen. Tussen 1200-1230 was franse koning filips-Augustus sterk genoeg om omringende hertogen en graven in een oorlog te verslaan. Koning zette vertrouwelingen op hoog betaalde functies in zijn nieuwe gebieden, hield controle in handen door ze te betalen. Pas na de honderdjarige oorlog (de Fransen wonnen)stak de koning ver boven de rivalen uit.
­ Opstandige leenmannen dolven het onderspit door uitvinding van het kanon, wat kastelen weerloos maakten. Oorlogen kostten de koning geld, naast de steden moesten ook de edelen dat opbrengen. Om daarover afspraken te maken ontstond het parlement.

§4: Kerk en staat:
Begrippen:

tweezwaardenleer: er zijn 2 machten: geestelijke macht(in handen van de kerk) en de wereldlijke macht(in handen van overheid)
wereldlijke: ook wel seculier, alles wat buiten het geestelijke valt.
leken: iemand die niet tot geestelijkheid behoort(algemeen: iemand die geen vakman/deskundige is.)
ban: kerkelijke straf waarbij iemand uit de kerk wordt gezet(excommunicatie) deze persoon kon niet in de hemel komen.
investituurstrijd: strijd over de vraag wie besliste over de benoeming van hoge geestelijke.
ketterij: afwijking van de als rechtiznnig erkende geloofsleer.
Inquisitie: kerkelijke rechtbank die ketters onderzocht en bestrafte,ter bescherming christelijk geloof.

Inhoud:

­ In westerse christenheid werd aangenomen dat God 2 gescheiden machten had ingesteld, de geestelijke en wereldlijke macht. Zolang die beide machten beperkt waren, waren er geen grote problemen. Maar in 11de eeuw brak conflict uit over wie het hoogste gezag had.
­ Paus: hij was opvolger van petrus, die Jezus als zijn vervanger had aangesteld, daarom had hij het laatste woord. Koningen en keizers mochten het zwaard alleen gebruiken met instemming van paus.
­ Keizer: opvolger van de Romeinse keizers. Had bovendien als beschermer Christenheid taak zich met kerk te bemoeien.
­ Dat gebeurde ook. Koningen en leken hadden veel te zeggen in de kerk: keizer gaf doorslag bij keuze bisschoppen. Gaf hen de staf en ring, symbolen van hun geestelijke macht. Zonder die tekenen konden bisschoppen taak niet uitvoeren. Keizer gaf bisschoppen wereldlijke macht(stelde hen aan als hertogen/graven).
­ 1075: Keizer had een bisschop gekozen, hoewel paus daar een ander voor had. Paus deed de keizer in de ban. Keizer moest Alpen over naar Canossa om te vragen of de ban mocht worden opgeheven. Hij wachtte 3 dagen voor de burcht. Daarna werd keizer binnengelaten, en uit de ban gedaan.
­ Compromis: priesters van bisdom mochten eigen bisschop kiezen. Kiezer mocht bisschop wel aanstellen als hertog of graaf.
­ Ook na deze investituurstijd laaide de strijd om de hoogste macht nog wel eens op. De paus bouwde een machtige organisatie op, maar de koningen werden ook steeds machtiger. De machtsstrijd duurde tot in de 15e eeuw. Toen werd de macht van de koningen zo groot dat de paus niet langer kon hopen hen te onderwerpen.
­ De paus bleef de leider van de christelijke wereld. Zo was de tweezwaardenleer uitgelopen op de scheiding van kerk en staat.
­ In het byzantijnse rijk bleef de keizer wel de belangrijkste man in de kerk, en ook in de Islamistische wereld waren de geestelijke en wereldlijke macht in 1 hand.
­ In de jaren 1000-1500 was iedereen steeds intensiever bezig met zijn of haar geloof. Het christelijk geloof was tot alle hoeken van de samenleving doorgedrongen. Allerlei heiligen, zoals Jezus’ moeder Maria werden vereerd, Jezus’ leiden stond centraal. Mensen geloofden dat heiligen genazen, onheil voorkwamen en voorspoed gaven. Ook konden ze bij God een goed woordje doen.
­ Er was een voortdurend streven naar geloofzuiverheid in de kerk.
­ Een uiting daarvan: de bedelordes: bewegingen van monniken die in armoede leven van wat de mensen hun gaven(bijv de franciscaners, volgelingen van Franciscus van Assisi), zij trokken predikend rond(in volkstaal)
­ Leken gingen ook bij elkaar wonen om in armoede en vroomheid te leven. (begijnen, vrome vrouwen die samen een leefregel volgden en leefden van spinnen en borduren.)
­ Streven naar geloofszuiverheid leidden soms tot hevige conflicten. Lekenbewegingen keerden zich tegen misstanden in de kerk of onderdelen van kerkelijke leer. Ze werden als ketters vervolgd.
­ Katharen in zuid-Frankrijk kregen temaken met inquisitie.

§5: Christelijk Europa en de buitenwereld:
Begrippen:

kruistochten:gewapende tochten van Christelijke ridders om het heilige land te veroveren, en later te behouden.

Inhoud:

­ Paus Urbanus riep christelijke ridders op naar Palestina te gaan, dat had meerdere redenen:
o Mensen begonnen over de grenzen van de christenheid heen te kijken, ze wilden het geloof verspreiden.
o De byzantijnse keizer vroeg de paus om hulp om de Turkmenen, nomaden, te bestrijden.
­ Door te zeggen dat de christelijke pelgrims in Jeruzalem werden lastiggevallen, riep hij mensen op tot een heilige oorlog. Deelnemers moesten een kruis dragen als herkenningsteken, iedereen die in de strijd zou sterven, zou ik de hemel komen.
­ In 1096 trokken 100 000 kruisvaarders olv vooral Noord-Franse en normandische ridders over land naar Palestina. De 1ste kruistocht verliep militair gezien succesvol, maar het liet niet de vredige kant van het christendom zien.
­ In 1099 werd Jeruzalem ingenomen, en werden zowel Joodse als Islamitische inwoners gedood.
­ Sommige kruisvaarders waren ook met een ander doel dan het veroveren van de heilige stad gekomen: ze wilden in het oosten hun eigen stadstaatjes beginnen, omdat er in Europa geen plek meer was. Sommigen verlieten de kruisvaarders vroegtijdig en stichtten in Antiochië en Edessa kruisvaardersstaatjes.
­ Later waren nieuwe kruistochten nodig om de kruisvaardersstaatjes te helpen.
­ In 1187 was er een omkeer. Door de veldheer Saladin werd Jeruzalem heroverd van de kruisvaarders en werden de kruisridders steeds verder teruggedreven.
­ In 1291 viel de laatse christelijke stad in Palestina, Akko.
­ Later werden ook in andere plaatsen kruistochten gehouden, die niet naar Jeruzalem gingen.
­ De reconquista, de christelijke herovering van het Iberische schiereiland, eindigde in 1492.
­ Ook de gewelddadige uitbreiding ten oosten van Duitse rijk werd kruistocht genoemd. Olv lagere duitse adel werden uitgestrekte gebieden veroverd van slaven en Balten. Veroverde gebieden werden akkerland en er onstonden nieuwe steden. Oorspronkelijke bevolking werd horige.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.