Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3, De Middeleeuwen

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 5207 woorden
  • 20 maart 2008
  • 287 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
287 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3: De Middeleeuwen

§1: De verbreiding van het christendom in Europa
In 481 werd Clovis koning van één van de Frankische stammen. Onder zijn leiding werden sommige Frankische stammen verslagen, andere sloten zich uit eigen beweging bij hem aan. Clovis bekeerde zich tot het christendom in 496. Hij zorgde ervoor dat zijn volk hoe dan ook gekerstend werd.

In 768 kwam een koning aan de macht die niet alleen de Franken verenigde, maar ook grote gebieden veroverde: Karel de Grote. Hij dwong de Saksen, onder bedreiging met de doodstraf het christendom aan te nemen (nadat hij het rijk van de Saksen veroverd had).

Amandus (Franse monnik) paste in de 7e eeuw een nieuwe strategie toe voor het kerstenen:

- De monniken stichtten kloosters en trokken nieuwe monniken aan. Met het klooster als centrum verrichtten de monniken hun bekeringswerk. Vanuit zo’n klooster werden ook nieuwe kloosters gesticht;
- Daarnaast streefden de monniken ernaar de regionale machthebbers eerst te bekeren, zodat hun het volk die godsdienst konden opleggen.

In 690 stak Willibrord over naar de Nederlanden om de Friezen te bekeren. De Friezen kwamen herhaaldelijk, zodat het succes uitbleef, dus vestigde hij zich maar in Utrecht. Zo werd hij de eerste bisschop van Utrecht.

In 716 wilde een andere Engelse monnik, Bonifatius, eveneens de Friezen gaan bekeren (ook hij had geen succes). Dus hij bekeerde na opdracht van de paus iedereen ten oosten van de Rijn. In 732 werd hij door de paus tot aartsbisschop van Minz benoemd. In 754 werd hij gedood door de Friezen, na alweer een poging om de Friezen te kerstenen.

De Franken en Germanen namen wel de rituelen en de buitenkant van het christendom over (ze lieten zich dopen en profiteerden van de geletterdheid van de monniken). Maar ze bleven hun eigen gebruiken en tradities houden (vooral de Germanen).

Tussen de 8e en de 10e eeuw werd ook het christendom door Slavische vorsten ingevoerd (Slovenië, Kroatië, Tsjechië, Slowakije en Polen), door prestige en overwicht van het christendom.
Slavische volken op de Balkan (Bulgarijë en Servië) werden tot het christendom gebracht vanuit het Bryzantijnse tijk. Dit was vooral het werk van Griekse missionarissen.

De Griekse broers Methodius en Cyrillus deden in de 9e eeuw al bekeringswerk onder de Tsjechten en Slowaken.

Er ontstond wel tegenstellingen tussen de christelijke kerken in West- en Oost Europa, doordat het christendom vanuit twee plaatsen verbreid werd (Romeinse rijk en Byzantijnse rijk). Ze worden ook wel de katholieke- en de orthodoxe kerk genoemd (West en Oost). In 1054 kwam er een definitieve scheiding.

§2: Karel de Grote
In 768 werd Karel de Grote koning van de Franken. Hij kreeg te maken met de volgende problemen:

- De grote verdeeldheid in zijn rijk;
- De armoede;
- De geringe ontwikkeling van de meeste van zijn onderdanen;
- De dreiging van invasies vanuit het noorden en westen (Friezen en Noormannen), het oosten (Saksen en Avaren) en het zuiden (arabieren).
Dit werd allemaal veroorzaakt door de lappendeken van talen, stammen, gebruiken en eigengereide edelen die delen van zijn rijk bestuurden.

Karel de Grote ging een bondgenootschap aan met de kerk. Omdat die het lezen en schrijven beheersten. Hij verhief hun taal (Latijn) tot bestuurstaal en taal van wetgeving. Hij benoemde geestelijken tot ambtenaren. Bij het latijn hoorde het christendom, dus het is logisch dat hij de kerstening steunde. Hij liet geestelijken boeken uit de Grieks – Romeinse tijd overschrijven en liet hen kennis van de Romeinen over technieken etc. verspreiden.

Een krijger kreeg een bepaald gebied in leen waarvan de boeren delen van de oogst aan hem moesten afdragen in ruil voor bescherming en het verrichten van bepaalde diensten. In geval van oorlog kwam de krijger dan helpen. Bijna hun hele leven bestond uit trainen voor de strijd en het voeren van oorlog.

Karel de Grote sprak ook recht, verrichtte benoemingen, luisterde naar specifieke problemen van de streek, beloonde dapperen, en gaf geschenken in gebieden die hij bezocht tijdens zijn reizen door zijn rijk (dit om de samenhang van het rijk goed te houden).

In 800 werd Karel de Grote gekroond tot keizer van de Romeinen. Het leek alsof er weer een groot Romeins rijk zou ontstaan, maar onder zijn opvolgers viel het rijk uiteen. Dat had verschillende oorzaken:
- De gewoonte onder de Germanen om het rijk te verdelen onder alle zonen van de vorst;

- De oorlogen die de opvolgers van Karel d Grote met elkaar voerden;
- De aanvallen van andere volken zoals de Noormannen, de moslims en de Hongaren.

§3: De boeren
De meeste Romeinse steden liepen in de Vroege Middeleeuwen grotendeels leeg. Dit had te maken met het uiteenvallen van het Romeinse rijk:
- Veel steden waren groot geworden doordat er Romeinse soldaten waren gelegerd en doordat er Romeinse bestuurders woonden, na het uiteenvallen trokken ze weg;
- De Romeinen hadden ervoor gezorgd dat er over goede wegen veilig handel kon worden gedreven, later toen het rijk uiteen gevallen was werden de wegen niet meer onderhouden en de handelaren hadden grote kans overvallen te worden, daarom werden veel handelaren boer;
- Handwerkslieden kregen ook minder werk, omdat hun producten alleen nog maar werden gekocht door mensen uit hun eigen omgeving, ook zij werden daarom boer.
De bisschoppen bleven hun bisdommen wel vanuit steden besturen (heel klein). Dankzij de geestelijken bleef er voor een aantal mensen zoals de herbergier en ambachtslieden, werk in de stad.

Soms door het slechte weer stierven hele streken uit door hongersnood. De meeste mensen leefden in armoedige omstandigheden, waren vaak ziek en ondervoed, dus de kans was klein om oud te worden.

In het Romeinse rijk bestond een agrarisch-urbane cultuur (de bevolking leefde zowel op het platteland als in steden). In de vroege Middeleeuwen veranderde West-Europa in een agrarische cultuur (een samenleving waarin bijna de hele bevolking op het platteland woont en leeft van landbouw).

Sommige Germaanse machthebbers slaagden erin grote gebieden met landbouwgrond in bezit te krijgen, net als bisschoppen en abten van kloosters (grootgrondbezitters). Zij werkten volgens het hofstelsel:

- De kern van een hof/domein werd gevormd door de versterkte boerderij, het kasteel of het klooster en de bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter. Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden;
- Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden.

Ruim 90% van de bevolking leefde op één van deze domeinen. Hier een daar woonden ook nog vrije boeren. De meeste mensen waren horigen (mensen die hoorden tot de grond die zij bewerkten, zij mochten niet verhuizen en ook niet trouwen met iemand van buiten het domein, dit was erfelijk). Verplichtingen aan grootgrondbezitter:
- Zij moesten als pacht een deel van wat hun boerderij voortbracht, aan de heer afstaan;
- Zij moesten herendiensten verrichten. De belangrijkste dienst was het bewerken van de landerijen van de heer.
Binnen de groep van horigen was ook sterke gelaagdheid:
- de hoeveelheid land;
- de hoeveelheid diensten;
- de hoeveelheid pacht die men moest betalen.
Horigen konden zich ook vrijkopen.
Omdat er in de Middeleeuwen nauwelijks nog grote steden waren konden grootgrondbezitters geen grote hoeveelheden producten meer aan de steden verkopen. Daardoor gingen hun inkomsten achteruit. Dus het was goedkoper om hun slaven een deel van hun grond in pacht te geven. Zo werden in de Middeleeuwen steeds meer slaven horige.
§4: De edelen
Lage edelen beheerden maar één of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen (leek meer op boerderijk met torens). Er waren maar enkele hoge Edelen, die woonden in grote burchten. Zij aten elke dag vlees en droegen kleren van bont en zijde. Hoge edelen bezaten vaak honderden domeinen, die zij niet allemaal konden beheren, dus gaven zij deze in leen aan lagere edelen, in ruil voor hulp bij bijvoorbeeld oorlogen. Deze leenmannen gaven ook weer in leen aan achterleenmannen etc. Dit stelsel wordt ook wel het leenstelsel of feodale stelsel genoemd. In de Middeleeuwen werden leenmannen vazalleen genoemd.
Verplichtingen voor de leenman aan de leenheer en andersom:
- De leenheer leende de leenman land;
- De leenheer gaf de leenman bescherming;
- De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn;
- De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlogvoeren;
- De leenman fag zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van besluiten;
- De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer;
- De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield;
- Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman werd een nieuw verdrag gesloten.
Vanaf de 9e eeuw werden de lenen erfelijk.

§5: De geestelijken
De paus, de bisschoppen en de priesters behoren tot de seculiere geestelijkheid (dat wil zeggen tussen de mensen). De monniken en nonnen behoren tot de reguliere geestelijkheid (dat wil zeggen dat ze in kloosters leefden volgens strikte regels).

De lage geestelijkheid bestond uit dorpspriesters. Deze waren meestal van boerenafkomst en hadden weinig of geen opleiding, zij moesten toezicht houden op het leven van hun inwoners van de parochie (een groep gelovigen, die meestal samenviel met een drop in een domein, iedere parochie had een eigen kerk). Boven de dorpspriesters stonden de bisschoppen (meestal van adellijke afkomst). Zij benoemden en ontsloegen dorpspriesters en ze beheerden het kerkelijk bezit in hun bisdom. Hierboven stonden de aartsbisschoppen. Zij hadden een eigen bisdom en oefenden daarin dezelfde taken uit als de bisschop. Bovenaan stond de paus. Hij bestuurde de Kerk en had het recht kerkelijke wetten en bepalingen af te kondingen waaraan alle christenen zich moesten houden. Hij kon ook concilies (kerkvergaderingen van alle bisschoppen) bijeenroepen.

Aan het hoofd van elk klooster stond een abt of abdis. Er waren regels wat betreft werken, bidden, eten, slapen en kleding. In de kloosters heerste een strenge discipline. De regels komen oorspronkelijk van Benedictus (stichter van een klooster). Ook moesten monniken en nonnen de gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid afleggen (geen eigen bezittingen, niet trouwen en de abt of abdis altijd gehoorzamen). Je was non of monnik voor je hele leven. Ze hielden zich bezig met het verspreiden van het christendom, zoeken naar verbeteringen bij het verbouwen van gewassen en het fokken van dieren. Ze gaven ook onderdak aan pelgrims en reizigers, ze gaven onderwijs en ze bestudeerden boeken uit de Romeinse tijd.

Tot in de Late Middeleeuwen waren de geestelijken de enigen die konden lezen. De mensen moesten het daarom hebben van mondelinge informatie. Zij hadden ook als enige contact met mensen buiten hun domein. Het gevolg was dat de geestelijken iedereen kon beïnvloeden door het nieuws anders te vertellen.

De kerk kon ook belastingen aan het volk opleggen. Alle christen gaven 1/10 van hun inkomsten aan de kerk. Daarbij kwamen nog giften.

Kerken waren de belangrijkste bouwwerken in de Middeleeuwen. De belangrijkeste middeleeuwse bouwstijlen, Romaans en gotisch waren nauw met de kerk verbonden.

§6: Opkomst van de islam in de Arabische wereld
De cultuur van het Midden-Oosten is ontstaan in de 6e eeuw op het Arabisch schiereiland. Daar was Mekka de belangrijkste en welvarendste stad. Tevens lag het op een knooppunt van de handelswegen. Rond 570 werd daar Mohammed geboren. Hij was erg geïnteresseerd in godsdiensten. Vooral in die van joden en christenen die maar in één god geloven. Hij wordt ook wel de boodschapper genoemd omdat hij van een engel de opdracht kreeg diens bestaan kenbaar te maken aan de mensen. Aanvankelijk wilde Mekka niet naar hem luisteren, maar na jarenlange strijd deerde de profeet in 630 in triomf terug in Mekka (hij had uitgeweken naar Medina). Twee jaar later overleed hij.

Islam betekent letterlijk `onderwerping aan gods wil`. Het is de op een na snelst groeiende godsdienst na het christendom.

De opvolgers van Mohammed haalden veel militaire successen. In enkele jaren werden grote delen van het Perzische en Byzantijnse rijk veroverd, evenals de kuststrook van Noord-Afrika. In 711 stak een Arabisch leger onder leiding van Tarik de zeestraat tussen Afrika en Spanje over. Het grootste deel van het Iberisch schiereiland werd vervolgens veroverd. In 732 werd een Arabisch leger in Frankrijk wel verslagen. Ruim een eeuw na de dood van Mohammed strekte het rijk zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Indus.

De meeste volken namen geleidelijk de Islam over, ze verplichten het de bevolking in veroverde gebieden niet. Dit had te maken met de volgende oorzaken:
- Niet-moslims werden door Arabieren als tweederangsburgers beschouwd. Ze mochten geen wapens dragen en mochten niet trouwen met moslimvrouwen (een moslim mocht wel trouwen met een niet islamitische vrouw);
- Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen;
- Men kon op eenvoudige wijze moslim worden. Het uitspreken van de geloofsbelijdenis was voldoende.
- Moslims die een andere godsdienst aannamen moesten echter wel vermoord worden

§7: Het Arabisch – Islamitische wereld- en mensbeeld
Allah heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen volgens de islam. Naast Mohammed waren Abraham, Mozes en Jezus ook profeten. Hun woorden waren echter door hun volgelingen verkeerd doorgegeven.

Mohammed, was zowel een godsdienstig als een politiek leider. Hij stichtte een staat, waarvan hij zelf staatshoofd was. Ook zijn opvolgers (kaliefen) waren tegelijk religieuze als politieke leiders. De moslims deelden de bewoonde wereld in twee delen in:
- De dar al-ilam (het gebied van de islam);
- De dar al-harb (het gebied van de oorlog).

Het wereldbeeld van Ptolemaeus, met de aardbol als centrum van het heelal, werd door de Arabieren overgenomen. De Kaäba in Mekka werd op kaarten voorgesteld als het centrum van de wereld.

Elke moslim behoort vijf uilen uit te voeren:
- Het uitspreken van de geloofsbelijdenis: `Er is geen god van Allah en Mohammed is mijn profeet`
- Het gebed vijfmaal per dag volgens strenge richtlijnen uitvoeren;
- Het geven van aalmoezen;
- Het vasten in de maand Ramadan van zonsopgang tot zonsondergang;
- De hadj (pelgrimstocht) die een moslim minstens eenmaal in zijn leven naar Mekka moet ondernemen, als hij ertoe in staat is.

Samen met de soenna (alle overgeleverde handelingen en uitspraken van de profeet) is de Koran de bron voor de sharia (de weg die gevolgd moet worden), de islamitische wetgeving. De sharia bestaat niet alleen uit godsdienstige regels en plichten, maar ook uit familierecht, strafrecht en volkenrecht. De sharia is in de loop der eeuwen door schriftgeleerden opgesteld.

Een van de plichten van de Koran is de djihad (inspanning op weg van Allah). Het betekent letterlijk: de innerlijke strijd in ieder mens tussen het goed en het kwade.

De Koran heeft enkele strenge regels over eten en drinken: Vlees is verboden met uitzondering van goedgekeurde dieren als schapen, geiten, kamelen en wild dat was gevangen met speciaal afgerichte honden. Het drinken van alcohol is ook verboden.

De Arabische kunst kende een grote bloei van de 8e tot de 12e eeuw. Belangrijke centra waren de steden Bagdad, Damascus, Cairo en Cordoba. Een bekende raamvertelling van de Arabieren is Duizend-en-een-nacht. Bekende verhalen uit deze verzameling zijn Sinbad de Zeeman en Alladin en de wonderlamp.

De Arabieren hadden op wetenschappelijk gebied een grote voorsprong op de Europeanen (geografie, sterrenkunde, wiskunde, geneeskunde en filosofie). De beroemdste geleerden waren Ibn Sina (Avicenna) en Ibn Roesjd (Averroës). In de Arabische wereld bestonden gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van onderwijs en wetenschap:
- De Arabische geleerden stonden open voor kennis uit oudere tijden;
- De islamitische wereld lag tussen Zuid-oost-Azië, Afrika en Europa. Contact met deze landen leverde veel kennis op. In India leerden de moslims in de 8e eeuw het getallensysteem kennen. Zij namen dit over en ontwikkelden het verder;
- De Arabische geleerden deden meer mee aan wetenschappelijke experimenten dan de Europese in de Middeleeuwen (de islam legde nauwelijks beperkingen op dit gebied op, het christendom wel);
- Geleerden stonden in hoog aanzien.

Spanje (voor een groot deel veroverd door de Arabieren) vormde de belangrijkste brug tussen Europa en het Midden-Oosten. Studenten uit Europa trokken naar Arabische universiteiten in Spanje om van de kennis te profiteren.

§8: Kruistochten tegen de moslims
In 1095 riep de paus alle mensen in Europa op mee te doen met de bevrijding van Palestina (land waar christendom was ontstaan). Tot in de 7e eeuw maakte Palestina deel uit van het Byzantijnse rijk. In die eeuw werd een deel daarvan (waaronder Palestina) veroverd door de islamitische Arabieren. In het begin lieten ze weinig toe van de christenen en de joden, maar snel werden ze meer verdraagzaam en mochten de joden en christenen blijven wonen in Palestina. Dit veranderde in de 11e eeuw toen een groot deel van het Midden-Oosten werd veroverd door een ander islamitisch volk (de Turkse Seldsjoeken). Pelgrims werden slecht door hun behandeld. Dus de Paus werd om militaire hulp gevraagd om verloren gebieden weer te heroveren. Uit alle lagen meldden mensen zich om Palestina te bevrijden. Enthousiasme en voor de bevrijding van het heilige land waren voor veel mensen het belangrijkste motief. Maar voor sommigen ging het gewoon om het avontuur, roem en rijkdom. Misdadigers die meegingen hoefden hun al geplande straf niet te ondergaan.

Tussen 1096 en 1270 trokken verschillende legers richting Palestina. Deze worden kruistochten genoemd, omdat de deelnemers een kruis op hun kleding hadden gemaakt. Daarmee werd het christendom bedoeld. De Eerste kruistocht was succesvol. De kruisvaarders verzamelden zich in Constantinopel en trokken vanuit daar richting Jeruzalem. Na drie jaar werd Jeruzalem ingenomen en de moslimbevolking uitgemoord. Nadat Saladin (sultan Egypte) in 1187 Jeruzalem had heroverd, ondernamen de Duitse keizer en de koningen van Engeland en Frankrijk een kruistocht, die door gebrek aan samenwerking mislukte. Alle daarop volgende kruistochten verliepen allemaal zonder succes.

§9: Herleving van handel, ambachten en steden vanaf de 11e eeuw
De handel in West-Europa was sinds de 5e eeuw bijna verdwenen. In de loop van de 11e en 12e eeuw wisten de kooplieden een groot deel van de hindernissen voor de handel te overwinnen:
- De kooplieden in elke stad gingen samenwerken. Zij sloten zich aan bij een gilde (deze diende de belangen van mensen die hetzelfde beroep uitoefenden). Het gilde van de kooplieden zorgde voor gewapende begeleiding tijdens handelsreizen;
- De kooplieden en stedelingen kregen soms steun van de landsheer en hoge edelen. Zij beschermden kooplieden tegen rovers en piraten, zorgden voor verbetering van wegen bruggen en hielpen een einde te maken aan de tol en belastingen die de lagere adel aan de kooplieden oplegde, er werd ook weer een muntenstelsel ingevoerd.

De Europese handel herleegde het eerst in Italië. Dat lag gunstig voor de handel tussen het Midden-Oosten en Europa. Kooplieden uit steden als Venetië en Genua wisten door samenwerking goede handelsbetrekkingen met het Byzantijnse rijk en de moslimgebieden op te bouwen. Deze Italianen leverden voedsel en wapens aan kruisvaarders en op de terugweg namen ze allerlei luxe artikelen mee, zoals zijde en specerijen.

Kooplieden van verschillende steden gingen samenwerken. Een voorbeeld daarvan is de Hanze in Noordwest-Europa. Later werd de invloed van de kooplieden zo groot dat zij het bestuur van de steden in handen kregen. Samen probeerden de steden zoveel mogelijk handelsbelemmeringen weg te werken:
- Dezelfde munt, maten en gewichten
- Bepaalde handelswaar werd over verschillende schepen verdeeld, waardoor het verlies werd gedeeld, als een schip zou vergaan.
De Hanze was voornamelijk een Duitse organisatie, maar er deden ook steden uit de Nederlanden, Baltische staten, Noorwegen en Polen mee. In ons land o.a. Deventer, Kampen en Zwolle.

- De steden herleefden tegelijkertijd omdat de stad de beste verzamelplaats is voor mensen die goederen en producten willen kopen en verkopen.
- Steden groeiden omdat de werkgelegenheid toenam.
- Boeren die te weinig grond hadden of aangetrokken werden door het stadse leven trokken ook naar de stad.
- Er bestond ook een regel dat als een horige minimaal een jaar en een dag in een stad had geleefd, hij niet langer door zijn heer kon worden opgeëist.
- In de steden herleefden ook de ambachten, dit werd later ook de grootste bevolkingsgroep (metselaars, timmerlieden, smeden, bakkers etc.).
- Door de herleving van de handel ontstond er weer een agrarisch-urbane samenleving.

Ambachtslieden verkochten voornamelijk aan bewoners van de stad en aan de boeren in hun omgeving. Boeren verkochten weer levensmiddelen aan de stedelingen.
Anders ging het in grote steden. In Parijs leefden in de 14e eeuw bijvoorbeeld 60.000 mensen. Hier groeide de behoefte om op grote schaal te gaan produceren. Soms gebeurde dit bij knechten thuis, die daar hun werktuigen hadden staan. Soms ook werkten de arbeiders gezamenlijk in een bedrijf. De grootste tak was textiel. Eenmaal per jaar werd in grote steden ook een jaarmarkt gehouden. Duizenden bezoekers trokken dan naar zo’n markt.

§10: Zelfstandigheid van de steden neemt toe
In het begin waren de stedelingen even onvrij als de boeren op een domein, wegens allerlei verplichtingen tegenover hun grootgrondbezitter, op wiens grond de stad lag. Vooral de handelaren konden deze herendiensten niet goed combineren met handel drijven. De stadsbewoners verzochten daarom de landsheer (koning, graaf of hertog) om de stad en de stedelingen los te maken uit het feodale systeem en aparte rechten (stadsrechten) te schenken. Veel waren bereid dit te geven. In ruil voor deze rechten eisten de hoge edelen erkenning als landsheer en het betalen van belastingen. Zij konden dan rekenen op financiële steun van de steden. De stadsrechten verschilden van stat tot stad. In de meest vergaande vorm hielden zij in:
- geen verplichtingen meer tegenover de grootgrondbezitter;
- zelf bestuur en rechtspraak mogen regelen;
- zelf mogen bepalen wie stadsburger is en wie niet.

De steden buitten de erfopvolgingkwesties uit. Als een graaf of hertog bijvoorbeeld kindloos stierf, of alleen dochters of minderjarige zonen naliet, was het vaak niet duidelijk wie de wettige opvolger moest zijn. Dus de steden steunden één van de kandidaat-opvolgers in ruil voor meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur (Brussel, Antwerpen, Leuven, Den Bosch).

Veel stadsbestuurders wilden het leven in de steden zoveel mogelijk zelf regelen. Daarom werden de ambachtslieden per beroep verenigd in gilden: van de wevers, de bakkers, de slagers etc. Meestal werkten deze mensen van harte mee bij het oprichten van een gilde. Vooral omdat alleen gildeleden hun beroep mochten uitoefenen. Er kwamen ook regels waren gildeleden zich moesten houden. Zo’n reglement werd ook wel een gildebrief genoemd. Daarin werd precies voorgeschreven hoeveel leerlingen en knechten een meester mocht hebben, hoe lang de werktijden waren, welke materialen en werktuigen wel of niet mochten worden gebruikt, welke kwaliteit de producten moesen hebben, waar een wanneer de producten mochten worden verkocht, wt de prijs van de producten was.
Door al deze bepalingen was er geen onderlinge concurrentie en hadden alle gildeleden een ongeveer even groot inkomen. Ook konden de burgers rekenen op een vaste en goed kwaliteit

Aan het eind van de Middeleeuwen waren stad en platteland nauw verweven. Het platteland produceerde voedsel en grondstoffen (vlas, hout, baksteen). De stad produceerde nijverheidsproducten. Voor beide bevolkingsgroepen ook belasting. De geestelijkheid verzorgde het onderwijs, bestuur en rechtsraak. Doordat de steden groeiden ontstond er een mengeling van vele talen, culturen, goederen en munten. Het platteland kwam steeds meer op de 2e plaats. Het ging zelfs zover dat het begrip `boer` in de 16e eeuw tal van negatieve betekenissen kreeg. Pas in de 17 eeuw veranderde dit weer een beetje. De landman wordt dan weer symbool van het goede, van eerlijkheid en eenvoud.

§12: Het conflict tussen de christelijke kerk en de vorsten
Toen er christelijke keizers kwamen, vonden die het vanzelfsprekend dat zij invloed op godsdienstige zaken konden uitoefenen. Keizer Theodosius maakte het christendom tot staatsgodsdienst. De keizers benoemden voortaan de bisschoppen in de grote steden en de abten van de grote kloosters. Karel de Grote voelde zich opvolger van de West-Romeinse keizers en liet zich door de paus tot keizer kronen (800).

In de 11e eeuw begonnen Benedictijner monniken van het klosster Cluny (Frankrijk) zich te verzetten tegen de macht van de vorsten over de kerk. Zij vonden dat in de christelijke wereld het primaat (hoogste gezag) toekwam aan de geestelijke macht. Hildebrand, een monnik uit Cluny, werd raadgever van de paus. Hij pleitte ervoor dat de paus voortaan gekozen diende te worden door de geestelijkheid van Rome (1059) Toen Hildebrand zelf paus (Gregorius VII) was geworden, ontbrandde het conflict over de investituur (benoeming). Hij verbood het benoemen van kerkelijke functionarissen door vorsten. Dit was gericht tegen Hendrik IV, keizer van het Duitse rijk. Hendrik zorgde ervoor dan zijn bisschoppen in het Duitse rijk Gregorius niet meer als paus erkenden. Daarop deed Gregorius Hendrik in de kerkelijke ban. De Duitse leenmannen kozen voor de paus, want zij waren bang dat de koning te machtig zou worden. Dus Hendrik IV ging naar Italië voor vergiffenis. Hendrik IV bleef echter bisschoppen en abten benoemen, dus Gregorius deed Hendrik opnieuw in de kerkelijke ban. Hendrik IV liet daarom een tegenpaus benoemen en trok met hem naar Rome waar Gregorius VII verdreven werd. Hendrik IV werd toen door de tegenpaus tot keizer gekroond.

§13: Begin van staatsvorming: nationalisme en centralisatie
Nationalisme betekend: Het gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die samen een staat vormen of willen vormen. Voor dat gevoel van saamhorigheid zijn enkele voorwaarden:
- Het besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken (bijvoorbeeld gemeenschappelijke geschiedenis en tradities);
- Het besef gemeenschappelijke belangen te hebben.
Verschillende omstandigheden zijn gunstig voor het ontstaan van nationalsime:
- dezelfde taal;
- dezelfde godsdienst;
- hetzelfde vorstenhuis erkennen.

In de Middeleeuwen ontstonden de staten Engeland en Frankrijk. Het nationalisme groeide vooral in de Honderdjarige Oorlog. Maar trouw aan de koning woog zwaarder dan het gevoel Fransman of Engelsman te zijn voor de meesten. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw ontstonden ook nationale gevoelens in de Republiek, waar de oorlog tegen Spanje een gemeenschappelijke ervaring werd.

Centralisatie is het samentrekken van het bestuur naar één centrum. Het gaat samen met staatsvorming. Het begin van staatsvorming en centralisatie deed zich voor het eerst voor in Engeland. In 1066 veroverde de Normandische hertog Willen de Veroveraar Engeland (slag bij Hastings). Hij slaagde erin zelf de macht in heel Engeland in handen te houden:
- Als koning van Engeland gaf hij het grootste deel van de grond in leen aan zijn Normandische ridders (hoge adel) en soldaten (lage adel). Wel kleine gebieden, om te voorkomen dat ze te veel macht zouden krijgen;
- Willem deelde het land in counties (graafschappen) in, maar de werkelijke bestuurder van een county was niet een graaf, maar een koninklijke ambtenaar (sheriff);
- Willem de Veroveraar stuurde ambtenaren naar alle steden en dorpen in Engeland. Zij noteerden hoeveel mensen er woonden en hoeveel grond zijn bezaten (Domesday Book). Hij deed dit voor zijn belastingen.

De opvolgers van Willem de Veroveraar krgen toch te maken met de groeiende invloed van adel, geestelijkheid en burgerij. Na een nederlaag tegen de Franse koning Filips Augustus, werd de Engelse koning Jan zonder Land in 1215 gedwongen de Magna Charta (grote oorkonde) te onderteken. De koning mocht nu geen belasting meer opleggen zonder toestemming van de adel, geestelijkheid en burgerij.

In de 14e eeuw ontstond het Hogerhuis (House of Lords) waarin de koning en de hoge adel zitting hadden en konden overleggen. Ook ontstond er een soortgelijk iets voor de lage adel en burgerij. Het Lagerhuis (House of commons). Beide Huizen samen werden het parlement genoemd.

Pas tegen het einde van de 15e eeuw beheersten de Franse koningen bijna het hele gebied van het tegenwoordige Frankrijk. Omdat vanaf 1453 Engeland definitief uit Frankrijk was verdreven.

De Honderdjarige Oorlog (1337-1453) begon na de dood van de Franse koning in 1328. Hij had geen kinderen. Twee familieleden begonnen een oorlog om het op te volgen: de Engelse koning en een Franse graaf. Omstreeks 1420 was het grootste deel van Noord-Frankrijk in handen van Engeland. Pas in 1429 toen Jeanne d’Arc verscheen met haar successen veranderde dit. Ze werd echter gevangengenomen en terechtgesteld (1431). Na haar dood duurde de oorlog nog 20 jaar. Waar Frankrijk uiteindelijk het meeste land aan over hield.

§14: Het joods – christelijke wereld- en mensbeeld
De Europeanen onderhielden buiten Europa alleen betrekkingen met de islamitische wereld. De kennis van de islamitische wereld was voor een groot deel gebaseerd op waarnemingen van Europeanen die contact hadden met de moslims.

Het voornaamste kenmerk van het joods-christelijke wereldbeeld was: God heeft de aarde en de hemellichamen geschapen ten behoeve van de mens. De aarde is dus, als woonplaats van de mens, het centrum van het heelal. God houdt het heelal, de aarde en de mens in zijn almacht.

Een aantal geleerden verwierp weer de theorie over een ronde aarde (klassieke oudheid). In plaats daarvan dachten ze weer aan een platte aarde.

De meeste middeleeuwse wereldkaarten hadden, net als de Romeinse, de vorm van een cirkel. Op die kaarten was Jeruzalem het middelpunt van de wereld.

De ideeën van Aristoteles en Ptolemaeus over het heelal waren in het middeleeuwse christelijke Europa lange tijd onbekend aan de meeste Europeanen. Ze werden pas weer ontdekt door contacten met geleerden uit de islamitische wereld. Hun werken werden in de 12e en 13e eeuw in het Latijn vertaald. Nieuwe kennis van de aardrijkskunde en het landschap begon tussen 1300 en 1350 door te dringen in kaarten voor praktisch gebruik van vooral zeelieden en handelaars. Omstreeks 1350 werd een ronde wereldbol aanvaard onder de geleerden, niet onder de geestelijken.

Volgens het christendom is de mens onvolmaakt en geneigd tot het kwade. Met Adam en Eva, de eerste door God geschapen mensen, ging het al mis. Zij overtraden Gods geboden en sindsdien droegen al hun nakomelingen (de hele mensheid) de last van Gods boosheid. Jezus Christus heeft de mensheid door zijn dood aan het kruis verzoend met God. Iedereen die dat geloofd krijg een eeuwig leven in de hemel.

Het leven op aarde was voor de mensen in de Middeleeuwen een voorbereiding op het eeuwige leven na de dood. Geestelijken begeleidden de mensen in elke fase van het leven naar hun eindbestemming.

§15: Andere uitingen van de middeleeuwse cultuur
Het lesprogramma in de Vroege Middeleeuwen bestond uit lezen en schrijven. In de hogere klassen kwamen daarbij nog vakken als sterrenkunde en muziek. Die waren van nut voor de geestelijken omdat zij data moesten kunnen berekenen de mis moesten kunnen zingen, dit werd allemaal gegeven in kloosters en kerken.
In de Late Middeleeuwen kwam het onderwijs weer tot bloei. De regeringen en de ambtenaren hadden toen meer ambtenaren nodig. De groeiende handel vroeg om goede boekhouders. Zo werden in de Late Middeleeuwen in de steden scholen opgericht.

In de 13e eeuw ontwikkelden zich uit scholen ook universiteiten. Hier kregen leerlingen les in groepen en moesten examens afleggen die hun het recht gaven na afloop van hun studie zelf les te geven.

In de Late Middeleeuwen werd de invloed van de Kerk op het onderwijs iets kleiner. Ook de burgerij en de edellieden wilden leren schrijven. Want hun vonden nu toch ook andere zaken dan de Kerk belangrijk zoals rekenen en boekhouden. Ook op de universiteiten werd nu onderwijs gegeven dat minder op de Kerk gebaseerd was. Dat leidde bijvoorbeeld tot de afschaffing van het godsoordeel en het invoeren van de bekentenis en getuigenverklaringen als bewijsmateriaal.

Kunsthistorici maken onderscheid tussen twee middeleeuwse bouwstijlen: de Romaanse uit de Vroege Middeleeuwen en de gotische uit de Late Middeleeuwen.

Één van de bekendste soorten literatuur in de volkstaal was het epos (heldendicht, meestal een ridderroman). Onder invloed van de vrouwen ontstond er in de Late Middeleeuwen een nieuwe literatuur (de Lyriek). Dit zijn korte gedichten over verdriet en vreugde, vaak ook over liefde. In de 13e eeuw kwam nog een derde soort literatuur naar voren: korte spotgedichten, novelles (korte verhalen), fabels en leerdichten, waarin kritiek geuit werd op de samenleving en aan de hand van voorbeelden werd duidelijk gemaakt hoe de mensen zich moeten gedragen.

REACTIES

L.

L.

yeah dit is echt een wonder dat me helpt om dit vreselijk lange hoofdstuk een heel klein beetje minder vreselijk en lang te maken;)

thanks!!!!

16 jaar geleden

R.

R.

Whooohoo dit scheelt me in ieder geval veel leren Thanks ;)

13 jaar geleden

..

..

bedankt

13 jaar geleden

Y.

Y.

Oke, dit is tof. Maar ik moet alsnog gaan leren...

13 jaar geleden

S.

S.

hoi dit is een slechte samenvatting

13 jaar geleden

J.

J.

Heey maarten,
goede samenvatting, maar uit welk boek komt het? Kun je misschien een bron noemen?

12 jaar geleden

-.

-.

Ehm, waar is paragraaf 11?

12 jaar geleden

C.

C.

goeie samenvatting!

12 jaar geleden

R.

R.

heey!
Goede samenvatting thanks!
@ jack: staat in de titel: geschiedenis, (sprekend verleden). boek sprekend verleden dus.

12 jaar geleden

K.

K.

Dit is een kwalitatief slechte samenvatting omdat er veel word overgeslagen en het is erg langdradig voor een samenvatting veel dingen staan er verkeerd en uit het boek leren is in dit geval beter !

12 jaar geleden

N.

N.

als je zegt dat de samenvatting slecht is (zonder goede argumenten), verwijs dan gelijk naar de samenvatting die jij hebt gemaakt en die WEL goed is.
thanks maarten :)

12 jaar geleden

J.

J.

waar is paragraaf 11??

12 jaar geleden

J.

J.

Nice man, goede samenvatting. Maar zoals Joe zei: waar is §11?

11 jaar geleden

C.

C.

Wow! Vet goede samenvatting! Toch nog een kansje om mijn geschiedenis cijfer op te halen! But: you forget 11... verder geen commentaar :D

11 jaar geleden

N.

N.

§11 is er wel alleen is de nummering een beetje door elkaar gegaan :)

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.