Hoofdstuk 3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 538 woorden
  • 15 augustus 2005
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3: De franse revolutie; §1 + §2 §1 het oude koninkrijk; Standen: 1e stand =Geestelijken: hielp de koning met het bestuur dit was een plicht. Ze mochten belasting heffen; ze kreeg van alle Fransen belastinggeld, en ze hoefden geen belasting te betalen. (pastoor, kardinaal) 2e stand = edelen: hielpen koning bij bestuur, hoefden bijna geen belasting te betalen, hadden feodale rechten waarmee ze van de boeren betalingen en diensten konden eisen. (baron, graaf) 3e stand = burgers (95%): hadden niets te vertellen, belasting betalen, 10 % van je inkomen aan de kerk betalen, boeren moesten elk jaar een aantal dagen gratis voor hun edelman werken. Boeren moesten een deel van hun oogst afstaan aan hun edelman Eigenlijk alleen maar plichten.. geen rechten (advocaat, koopman) Koning Lodewijk de XIV noemde zichzelf de zonnekoning, omdat hij dacht dat hij het middelpunt van Frankrijk was. En de zon is ook het middelpunt. Machten: -Wetgevende macht: de macht om wetten te bedenken en vast te stellen (koning) -Uitvoerende macht: De macht om besluiten en wetten in praktijk te brengen. Wat vast gesteld was uitvoeren.(koning) -Rechtsprekende macht: macht om te oordelen over overtreders van de wet die voor de rechtbank moeten komen. De koning benoemde hiervoor de rechters die rechtspraak uitvoerde. Als een koning absoluut regeert noemen we dit absolutisme, dit wil zeggen dat de vorst/ koning in zijn eentje alle macht heeft. Hobbes (1588-1679) vond Dat mensen in wezen zo slecht waren, dat het beter is als ze zich volledig onderwierpen aan de vorst, En ook vond hij dat de koning alle macht had gekregen van god
Montesquieu was het niet een met Hobbes: hij vond het raar dat het leger het Franse koningschap in stand moest houden. Montesquieu schreef over mannen en vrouwen het volgende: ‘’bij beschaafde volken hebben de vrouwen altijd gezag over de mannen’’ dit werd een wet bij de Babyloniërs en Egyptenaren.
§2 Geld, armoede en macht; Binnen de 3e stand was niet iedereen gelijk, er waren rijke burgers en fabrikanten; zij vormden de bourgeoisie ( = de rijke burgerij). Ook had de 3e stand talloze arme loonarbeiders, pachtboeren, kleine handelaar en winkelaars. Graanoogst mislukt à brood duurder en kregen de armen het zwaar, de arme fransen kwamen later pas in opstand, waarom niet eerder? Ze waren te druk met overleven. De bourgeoisie vond het oneerlijk dat alleen de 3e stand belasting moest betalen, en dat ze niet wisten waar het aan werd uitgegeven. Dus wouden ze politieke macht, dit was een aanslag van het absolute gezag van de koning. De bourgeoisie vond steun bij de filosofen, die al lang tegen het goddelijk absolutisme waren, zoals Voilaire, Rousseau Montesquieu -Montesquieu vond bijv. dat een vorst alleen maar uitvoerende macht mocht hebben -Rousseau vond dat ieder mens gelijk was, en dat de standen moesten verdwijnen ‘’als je je verstand gebruikt kan je de wereld begrijpen en verbeteren’’ en dat had niets te maken met godsdienst. De verlichting was de stroming die wilde dat het absolutisme gaat verdwijnen en plaats gaat maken voor meer invloed voor de burgers. De koning had hoge schulden omdat hij meer geld uitgaf dan dat er binnenkwam. Zo werd de rentebetaling van de schulden steeds hoger. Om dit probleem op te lossen ging de belasting steeds omhoog.. waar de 3e stand weer de dupe van werden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.