Hoofdstuk 14

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2123 woorden
  • 17 november 2014
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
22 keer beoordeeld

14.1 – Vier vrijheid!

 

  • In 431 v.C. werd de vrijheid en democratie in Athene bedreigd door de Spartanen.
    • Perciles, de legeraanvoerder van Atheense burgers, legt het voor het eerst in de geschiedenis het belang van democratie uit.

1.1  – Wat is vrijheid?

  • ‘Wij behandelen onze staatszaken in het dagelijks leven in een geest van vrijheid’, Perciles.
  • Op 1 juli 1863 schafte Nederland in Suriname de slavernij af.
    • Nederland heeft 2 eeuwen aan slavernij gedaan.
  • Onze vrijheid wordt gewaarborgd door vrijheidsrechten, die garanderen dat mensen vrij zijn van ongewenste bemoeienis met hun leven door anderen of door de staat.
  • In Athene van Perciles had maar een beperkte  groep mensen burgerrechten.
    • Deze groep bestond uit vrije Atheense mannen.
    • Door de komst van het christendom werd slavernij in West-Europa afgeschaft.
  • Op het platteland waren horigen, die grond gaven aan hun heer in ruil voor bescherming.
  • Andere onvrijen waren lijfeigenen, die persoonlijk waren gebonden aan hun heer.
  • ‘Vrij’ - liber – was voor een middeleeuwer heel anders dan voor ons.
    • Een middeleeuwer zou ons niet liber vinden vanwege de regels en belastingen.
  • In de late Middeleeuwen ontstonden nieuwe handelssteden waar vrije burgers woonden.
  • Vandaag de dag staat A’dam in de hele wereld bekend als een stad waar veel kan en mag.
  • In de 17e eeuw was Amsterdam de belangrijkste stad van de Republiek.
    • Er waren 3 soorten Amsterdammers
      • Burgers of poorters, inwoners en vreemden.
      • Burgers of poorters; zij hadden de meeste rechten, zoals vrijheid van tol, toegang tot de gilden en toegang tot politieke en bestuurlijke functies.
      • Vluchtelingen kregen het burgerschap gratis en kregen hulp bij het starten van een zaak.
      • Je kon burger worden, mits je genoeg betaalde.
    • Iedere officiële ‘burger’ had ‘gelijk recht tot de privilegiën en voorrechten dezer stede’.
      • Dat gold ook voor vrouwen, maar niet voor joden en katholieken.
  • De strenggereformeerde burgemeester, Nicolaas Tulp, gaf wet ‘tegen onnutte verkwisting’
    • Limiet voor aantal gasten op bruiloft, limiet op waarde juwelen van bruid.
  • Toch waren de vrijheden voor burgers een aantrekkelijke reden om naar A’dam te komen.
    • Bijvoorbeeld de economische vrijheid; lage belasting en vrijheid voor ondernemen.
    • Er waren speciale rechtbanken om geschillen tussen handel en bezit op te lossen.
  • Dat slavenhandel een belangrijke bron van inkomsten was, vond niemand erg.

1.2  – Anders en toch gelijk

  • 2 november 2005 werd de schrijver Theo van Gogh vermoord.
    • De moordenaar vond dat van Gogh de islam had beledigd.
    • Kunstenaars hebben geen grenzen met beledigen, ze stappen maar naar de rechter.
    • Tegenwoordig ligt in artikel 7 de vrijheid om gedachten en gevoelens te uiten vast.
  • Benedictus de Spinoza was een belangrijke denker uit de 17e eeuw.
    • Hij werd verdreven uit Spanje en ook uit Antwerpen, hij kwam terecht in A’dam.
    • Spinoza vond dat vrijheid van meningsuiting bij een goede regering hoorde.
  • Willem van Oranje vond dat vrijheid van geweten ook hoort bij vrijheid van geloof.
    • Hij had er veel voor over om tegen Filips II te strijden, omwille van GD-vrijheid.
  • Hij stelde in 1578 voor om katholieken, lutherse en calvinistische geloven toe te staan.
  • In de Unie van Utrecht stond in artikel XIII dat iedereen zijn religie zou mogen kiezen en dat je daarvoor niet meer vervolgd mag worden.
    • Dat betekende niet dat andere godsdiensten openlijk beleden mochten worden.
    • Willem van Oranje kreeg dus niet helemaal zijn zin.
  • De patriotten gaven aan het einde van de 18e eeuw ‘vrijheid’ een nieuwe betekenis.
    • Ze streden in kranten voor persvrijheid en de individuele vrijheid om je mening te uiten.
    • Ook streden ze voor een representatieve democratie.
  • In 1798 kwam er zelfs korte tijd een zeer democratische grondwet.
  • Nederland werd een eenheidsstaat en democratische rechten werden vastgelegd.
    • Dat duurde echter niet lang, want Napoleon vond het bestuur niet effectief.
    • Na de Franse tijd ontstond het Koninkrijk der Nederlanden in 1814.
    • In 1848 liet de koning een grondwet opstellen, met de volgende wetten;
      • Vrijheid van vereniging en vrijheid van drukpers.
      • Toch waren vrouwen voor de wet nog niet gelijk.
  • Op 3 oktober 1878 haalde een joods meisje, Aletta Jacobs, het Staatsexamen Arts.
    • Zij was de eerste vrouwelijke student aan een Nederlandse universiteit.
    • Ze werd huisarts, verdiende haar eigen brood en betaalde belasting.
      • Maar ze mocht niet stemmen.
    • Door gebruik te maken van vrijheid van drukpers en vereniging kreeg ze invloed.
  • Mede dankzij haar publicaties en de door haar opgerichte Vereniging voor Vrouwenkiesrecht kregen vrouwen in 1919 kiesrecht.
    • Het zou tot 1983 duren voordat discriminatie verboden werd, vrijheid en gelijkheid gingen niet gelijk op!
  • Godsdienstvrijheid kwam in de 19e eeuw. Vrouwenkiesrecht kwam in 20e eeuw.

 

14.2 – De opmars van het parlement (tot 1848)

 

2.1 – De patriotten en de representatieve democratie

  • Aan het einde van de 18e eeuw was Nederland een republiek, maar het ging slecht.
    • Engeland & Frankrijk gingen Nederland in economisch en politiek opzicht voorbij.
    • Een klein aantal steenrijke kooplieden had alle invloedrijke bestuursposten in handen. Deze bestuurders noemen we regenten.
  • De gewone burger kwam in aanraking met nieuwe ideeën van de Verlichting.
    • Volgens de Verlichting brengen verstand en wetenschappelijk redeneren je op de waarheid.
    • Mensen moesten meer invloed krijgen op de politiek.
    • Sinds het ontstaan van de Republiek was Nederland verdeeld in gewesten
      • Was een centraal bestuur vanuit Den Haag niet makkelijker?
      • Deze mensen noemden zich patriotten.
  • Joan Derk van der Capellen was groot voorman, hij schreef het boek; Aan het volk van NL.
    • Hij sprak tot alle inwoners omdat hun vrijheden werden bedreigd door Willem V.
  • Het ideaal werd een representatieve democratie; het volk koos vertegenwoordigers.
    • Allerlei organisaties bloeiden op met dezelfde politieke ideeën.
    • In 1787 mislukte een revolutiepoging van de patriotten.
    • De zwager van Willem V, de koning van Pruisen, greep in met zijn leger.
  • In 1795 was het plotseling afgelopen met de Republiek, de Fransen kwamen.
    • De Rechten van de Mens werden direct afgekondigd; iedereen was gelijk.
    • De Nederlanden werden een eenheidsstaat, met kerk en staat gescheiden.
      • Alle godsdiensten werden gelijk gesteld aan elkaar.
      • Al deze maatregelen zijn ideeën van de Franse Revolutie, eenheid van bestuur, scheiding van kerk en staat, gelijkheid voor de wet en vrijheid GD.
  • In 1796 werd voor het eerst een nationale vergadering (parlement) gekozen.
    • Die moest een grondwet opstellen, maar daarover kon men het niet eens worden.
    • Met de hulp van de Fransen pleegden radicale democraten een staatsgreep.
    • De actie was niet democratisch, maar hierdoor werd Nederland één land.
      • Overal in Nederland golden de zelfde regels.
      • Vrijheid van; drukpers, meningsuiting, godsdienst en algemeen kiesrecht!
    • In 1806 werd de broer van Napoleon, Lodewijk, koning.
    • Nederland werd in 1810 onderdeel van Frankrijk.

2.2 – Van Willem I tot Thorbecke

  • Na het verdrijven van de Fransen in 1813 werd Nederland een monarchie.
    • Willen I werd koning van Nederland. Zijn rechten werden vastgesteld in grondwet.
    • Op 2 december 1813 zwoer Willem I plechtig een eed op het ontwerp van de grondwet, waarin werd geregeld dat Nederland een parlement kreeg.
    • Het parlement werd de Staten-Generaal genoemd.
      • Deze was opgedeeld in 2 kamers.
      • Beiden hadden de bevoegdheid wetsvoorstellen goed te keuren.
  • De Tweede Kamer werd gekozen via verkiezingen, alleen rijke mensen mochten stemmen.
    • Een selectie die via de belastingen werd gemaakt; censuskiesrecht.
  • De Eerste Kamer leden werden benoemd door de koning, niet democratisch dus.
  • Willem I investeerde eigen familiekapitaal in de ontwikkeling van de economie van NL.
    • Op het Congres van Wenen werd besloten dat Nederland zou bestaan van de zuidelijke Nederlanden, België, en de vroegere Republiek.
    • Dat gaf tegenstellingen, zoals het protestantse noorden en katholieke zuiden.
  • Willem I regeerde bij voorkeur per Koninklijk Besluit, niet via de ministers.
    • Hij zag zichzelf als stabiele factor, en hij vond dat hij centraal stond.
    • Ministers legden toen nog verantwoording af aan de koning, niet aan parlement.
  • In 1830 kwamen de Belgen in opstand en riepen een eigen staat uit.
    • In 1840 werd in de grondwet de scheiding formeel geregeld.
    • Koning Willem I stapte op.
  • De patriottentijd was voorbij, burgers die streden voor meer invloed, waren liberalen.
    • De liberalen stonden voor vrijheid en democratie.
  • Vanaf 1845 ging het heel slecht met de Nederlandse economie, regelmatig voedselrellen.
    • In februari 1848 brak overal in Europa revolutie uit.
    • Willem II besloot dat er een nieuwe grondwet moest komen.
    • Een hoogleraar uit Leiden, Thorbecke, kreeg die opdracht. Hij was liberaal.
  • Thorbecke vond dat het parlement meer macht moest krijgen.
    • Hij was wel voor het censuskiesrecht, maar meer mensen kwamen in aanmerking.
    • In de grondwet werd nu ook vrijheid van vereniging en drukpers toegevoegd.
  • Thorbecke had de ideeën over de ‘scheiding der machten’ goed gelezen.
    • De koning werd niet meer aansprakelijk voor zijn uitspraken en daden.
    • De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement.
    • De ministeriële verantwoordelijkheid versterkte de macht van het parlement.
  • Het parlement bezat sinds 1815 het recht van initiatief, wetten indienen.
  • Daar kwam nu het recht van amendement, wetsvoorstellen veranderen, bij.
    • Het parlement kreeg de macht die het volgens de liberalen behoorde te hebben.
    • Vrouwen en arme mannen hadden nog steeds geen politieke invloed.
  • Thorbecke werd later zelf minister-president van Nederland.

 

14.3 – De democratisering van Nederland 1848-1939

 

3.1 – De opkomst van de confessionele partijen

  • De schoolstrijd, algemeen kiesrecht en de sociale kwestie zorgden voor democratisering.
  • Een belangrijk punt uit de grondwet van 1848 was de vrijheid van onderwijs.
    • Iedereen mocht een school oprichten, zolang deze aan kwaliteitseisen voldeed.
    • Het onderwijs was tot die tijd openbaar en algemeen christelijk van aard.
  • Katholieken, hervormden en gereformeerden richtten zelf scholen op.
    • De staat vond dat deze niet gefinancierd moesten worden uit de staatskas.
    • Bijzonder onderwijs was toegestaan, maar dat moest men zelf betalen.
    • Over de gelijkstelling van onderwijs, ontwikkelde zich de schoolstrijd.
  • Abraham Kuyper, een orthodoxe protestant, nam de leiding.
    • Hij richtte in 1878 de ARP op, de Antirevolutionaire Partij.
    • Betekenis voor hem; tegen de ideeën van de Franse Revolutie.
  • Hij was tegen de scheiding van de kerk en wilde gelijkstelling van bijzonder onderwijs.
    • Hij richtte zich op een strenggelovige protestanten groep, de ‘’kleine luyden’’.
  • Kuyper formuleerde de leer van de antithese, scheiding tussen katholiek of protestant en socialist of liberaal.
    • De staat moest zich zo weinig mogelijk bemoeien met wat christenen zelf regelden.
    • Ze hadden recht op soevereiniteit in eigen kring
    • Zo bezorgde Kuyper de ARP een volwaardige ideologie.
  • Eeuwenlang waren de katholieken tweederangsburgers geweest.
    • Pas in de Franse tijd werden religies gelijk gesteld.
    • De katholieken gingen emanciperen, hun positie innemen in de maatschappij.
    • Priester Schaepman richtte in 1916 de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) op.
      • Ze wilden gelijkstelling van het confessioneel onderwijs.
  • Schaepman trok zich het lot aan van de industriearbeiders
    • Dankzij de industriële revolutie groeide het aantal industriearbeiders.
    • Hun leef-, woon- en werkomgeving is beroerd.
  • De RKSP hield zich bezig met de schoolstrijd, sociale kwestie en vrijheid van vereniging.
  • Samuel van Houten, een jong liberaal kamerlid, diende een eerste wetsvoorstel in.
    • Dit Kinderwetje van Van Houten verbood kinderen onder 12 om te werken.
    • De arbeiders zelf organiseerden zich in vakverenigingen voor een hoger loon.
  • De drempel voor het kiesrecht werd steeds verlaagd, bijvoorbeeld de inkomensdrempel.
  • De arbeiders richtten een politieke partij op, de SDB, de Sociaaldemocratische Bond.
    • De leider van de SDB, Ferdinand Nieuwenhuis, verkondigde in de 2e Kamer dat ze liever een socialistische revolutie hadden.
    • Hij was fel tegen het koningshuis, hij werd door anti-monarchistische uitspraken in de gevangenis gegooid.
  • De meeste socialisten, niet alleen SDB, vonden algemeen kiesrecht het belangrijkst.
  • Pieter Troelstra richtte in 1894 de SDAP op, de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij.
    • Met als algemeen strijdpunt; algemeen kiesrecht, gelijkheid voor iedereen.
    • De SDAP was tegen de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.
  • De christenen vonden dat algemeen kiesrecht te ver ging.
    • Een aantal ARP-leden begon voor zichzelf en richtte de CHU op.
      • De Christelijk Historische Unie.

 

3.2 – De pacificatie en democratie

  • In 1917 was er een pacificatie, gelijkstelling bijzonder onderwijs en algemeen kiesrecht.
    • Tijdens de 1e Wereldoorlog groeide de saamhorigheid.
    • Confessionelen hielpen socialisten met kiesrecht en andersom met schoolstrijd.
      • Beide gingen door.
  • Het algemeen kiesrecht gold in 1917 alleen nog voor mannen.
    • Mannen hadden actief kiesrecht en vrouwen passief kiesrecht.
    • In 1919 kregen ook vrouwen actief kiesrecht.
  • In 1917 werd het districtenstelsel afgeschaft, voortaan evenredige vertegenwoordiging.
    • Men kon stemmen op vertegenwoordigers die zetels kregen in de Tweede Kamer.
  • In 1918 riep Troelstra in de Tweede Kamer een socialistische revolutie uit.
    • De SDAP werd deze daad niet snel vergeten, socialisten hadden weinig zetels meer.
    • In 1935 kwam er partij bij, de CPN, Communistische Partij der Nederlanden.
  • De liberalen waren het zwakst  georganiseerd.
  • In 1922 gingen 3,3 miljoen Nederlandse mannen en vrouwen vanaf 25 naar de stembus.
    • Er waren 100 zetels, RKSP 32, ARP 16, CHU 11. Confessionele partijen hadden 59.
  • De samenleving werd opgedeeld in zuilen, katholiek, protestant, socialist, liberaal.
    • Hierdoor hadden mensen geen contact met mensen uit andere zuilen.
    • Winkels, scholen, sportverenigingen, elke zuil had een eigen organisatie hierbij.
    • Deze gehechtheid is misschien een oorzaak van de fascistische partijen zoals NSB.
  • Hendrik Colijn was die jaren de belangrijkste minister-president. Hij leidde 5 kabinetten
    • Cort van der Linden maakte van Nederland een echte parlementaire democratie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.