Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 13, Vrijheid en democratie

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 4373 woorden
  • 12 juni 2010
  • 51 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
51 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
13.1 Vier vrijheid

Vrijheid lijkt voor ons zo vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Niet voor niets vieren we elk jaar op 5 mei bevrijdingsdag.

Pericles, legeraanvoerder van de Atheense burgers, legde in 431 voor Chr, toen de Atheners bedreigd werden door de Spartanen, uit wat het belang van democratie is. Het is vanzelfsprekend dat een in democratie de mensen gelijk zijn en ‘in geest van vrijheid handelen’.

Die vrijheid wordt gewaarborgd door vrijheidsrechten, die garanderen dat mensen vrij zijn van ongewenste bemoeienis met hun leven door de staat. En juist daaraan schort het nog in vele delen van de wereld.


Burgers en slaven, horigen en lijfeigenen. In het Athene van Pericles had maar een kleine groep mensen burgerrechten. Slaven, vrouwen en ‘vreemdelingen’ hadden die dus niet. Onder invloed van het christendom verdween de slavernij grotendeels uit West-Europa.

Toch waren niet alle mensen vrij. Op het platteland waren de horigen, die in ruil voor bescherming van de heer aan de grond gebonden waren. Andere onvrijen waren de lijfeigenen, die persoonlijk aan de heer waren gebonden. De edelen waren in de Middeleeuwen de echt vrijen.

In de tijd van steden en staten ontstonden nieuwe handelssteden en daar woonden vrije burgers. Stadslucht maakt vrij, zo luidde het gezegde.

Geef mij maar Amsterdam

Nu geldt Amsterdam als de stad van de vrijheid. Er kan en mag alles. Vroeger was dat anders.

In de 17e eeuw was Amsterdam de belangrijkste stad van de Republiek. Maar hoe vrij waren de inwoners toen?

Er waren drie soorten Amsterdammers: burgers of poorters, inwoners en vreemden. Burgers waren nog het meest vrij. Zij genoten middeleeuwse voorrechten, zoals vrijheid van tol in heel Holland, toegang tot de gilden, toegang tot politieke en bestuurlijke functies. Vluchtelingen kregen burgerrechten maar weer niet voor joden en katholieken. Zij kregen minder rechten.

De stedelijke overheid bemoeide zich echter met veel zaken. Toch waren de vrijheden voor burgers een aantrekkelijke reden om naar Amsterdam te komen. Dat gold ook voor de economische vrijheid. Er waren in Amsterdam speciale rechtbanken om geschillen over handel en bezit op te lossen. Ook was de slavenhandel een belangrijke bron van inkomsten. Dat was geen bezwaar want die slaven werden gehouden ver buiten Europa.

13.1.2 Anders en toch gelijk

Toen in 2005 Theo van Goch werd vermoord, de moordenaar vond dat Van Goch de islam had beledigd, verklaarde de regering: ’De overheid mag nooit zeggen wat de grenzen van kunstenaars zijn’.


Tegenwoordig ligt in artikel 7 van de grondwet de vrijheid om gedachten en gevoelens te uiten vast. De vrijheid van meningsuiting en de verdraagzaamheid om daarmee om te gaan, liggen aan de basis van een democratie.

Een tafel die gras eet

Belangrijke denkers trokken naar de Republiek. Zo iemand was Baruch Benedictus de Spinoza. Hij was een arme jood, wiens familie door de inquisitie eerst uit Spanje en later uit Portugal was verdreven. Vanuit Antwerpen kwam hij uiteindelijk in Amsterdam terecht. Volgens Spinoza is het onmogelijk de mens zijn vrijheid tot oordelen te ontnemen.Tegenwoordig vinden we het belangrijk dat het recht op meningsuiting in de grondwet verankerd is.

Willem van Oranje zou Spinoza’s opvattingen hebben kunnen delen want bij vrijheid van geweten hoort immers ook vrijheid van geloof. Hij stelde in 1578 voor om zowel het katholieke als lutherse- en calvinistische geloof toe te staan. In de Unie van Utrecht (1579) stond in artikel XIII dat iedereen vrij zijn religie zou mogen kiezen en dat niemand meer vervolgd en ondervraagd zou worden over zijn godsdienst. Maar van echte godsdienstvrijheid was toch geen sprake, want men mocht deze niet openlijk belijden. Overheidsfuncties werden niet opengesteld voor andersgelovigen.

Van Patriotten naar Aletta Jacobs

De Patriotten geven aan het einde van de 18e eeuw vrijheid een nieuwe betekenis.

In hun pamfletten en krantjes streden ze voor persvrijheid, voor de individuele vrijheid om je mening te uiten. Maar ook de vrijheid om in opstand te komen tegen je vorst, als hij het volk kwaad deed. Dat hadden ze overgenomen van de Amerikaanse kolonisten, die streden tegen de Engelse koning. Na de Franse Tijd ontstond het Koninkrijk der Nederlanden, waar echter geen sprake was van echte vrijheid.

In 1848 gaf de koning toe aan de revolutionaire wensen van het parlement en liet een grondwet opstellen, waarin tal van vrijheden waren opgenomen. Sinds 1848 staan vrijheid van drukpers en vrijheid van vereniging in de grondwet.

Toch waren er nog vrijheden die aan vrouwen werden ontzegd. Op 3 oktober 1878 behaalde Aletta Jocobs als eerste vrouw het artsexamen in Nederland. Toch mocht zij als vrouw bij verkiezingen haar stem niet uitbrengen. Door gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers kreeg ze echter grote invloed en richtte de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht op. Vrouwen kregen pas in 1919 actief kiesrecht.

Het zou nog tot 1983 duren voordat in de grondwet werd opgenomen dat discriminatie verboden is. … vrijheid en gelijkheid gingen niet gelijk op!


Slot

Vrijheid is geen eenduidig begrip. Veel mensen in de Nederlanden hadden aan het einde van de Middeleeuwen hun persoonlijke vrijheid verworven. Vervolgens moesten ze een harde strijd leveren om de vrijheid van bemoeienis van een opdringerige vorst en de vrijheid van geloof te verwerven.

Godsdienstvrijheid kwam er echter pas echt in de 19e eeuw, toen een aantal grondrechten in de grondwet werdenopgenomen.Vrijheid kent echter ook haar grenzen omdat men altijd rekening dient te houden met anderen.

Epiloog

Aan het einde van de vijftiende eeuw begon het denken over de vrijheid te veranderen. De nieuwe klasse van zelfbewuste burgers namen de bemoeienis niet van vorsten die hun gezag steeds meer wilden uitbreiden. Ze verzetten zich ook tegen de verregaande invloed van de kerk. Ze wilden zelf bepalen hoe ze de Bijbel moesten interpreteren. Ze wilden gewetensvrijheid. In de 17e en 18e eeuw ging men nog verder. Misschien zouden niet het

geloof, maar het verstand en wetenschappelijk onderzoek kunnen helpen bij het zoeken naar een juiste balans tussen vorst en vrijheid.

Hobbes, Locke en de klassieken

De Opstand, waarin de Nederlanden hun eigen vorst afzweerden (1581 Acte van Verlaetinge), speelde een grote rol in de internationale discussie over de vraag in welk politiek systeem de vrijheid het beste gegarandeerd werd.

De Englse filosoof Hobbes schreef in 1651:‘een vrij man is iemand voor wie ‘bij alle dingen die hij met behulp van zijn kracht en verstand kan volbrengen, geen beletsel bestaat om te doen wat hij wil doen’. Dat betekende echter niet dat een onderdaan zo maar in opstand kon komen tegen een vorst. Meestal hadden ze volgens Hobbes een sterke vorst nodig! Mensen zijn namelijk van nature zo slecht, dat er een sterke staatsmacht nodig is om alles in goede banen te leiden.

John Locke was het daar niet mee eens. Hij was een adviseur van Willem III, stadhouder van de Republiek en Koning van Engeland. Staatsburgers zijn volgens hem geen kinderen van de vorst, over wie deze als een goede vader heerst, maar wezens met het recht op vrijheid en in staat tot rede. De maatschappij moet gebaseerd worden op een contract tussen een ‘hoogst uitvoerend orgaan’ en zijn onderdanen.


Het parlement met zijn wetgevende macht is volgens Locke belangrijker dan de vorst.Een vorst kon dus wel, zolang de vorst en zijn onderdanen zich maar aan de afspraken hielden en de vorst de individuele vrijheid van zijn onderdanen respecteerde. Zo niet dan mochten de burgers in opstand komen.

De Amerikaanse kolonisten en de Franse revolutionairen in 1789 brachten dit in praktijk.

13.2 De opmars van het Parlement (tot 1848)

We onderzoeken de ontwikkeling van de politieke rechten en de opkomst van het parlement als machtigste politiek orgaan in Nederland.

Het Atheense model, met inspraak van alle burgers, was echter in de loop van de tijd helemaal uit beeld geraakt.In Nederland waren het de Patriotten die eind 18e eeuw de democratie weer op de agenda plaatsten.

In 1815 werd Nederland (tijdelijk samen met België) een koninkrijk met nog veel macht voor de koning. Dit zou tot 1848 duren. Thorbecke zou toen in de nieuwe grondwet de macht van de koning aan banden leggen ten gunste van de macht van het parlement.

13.2.1 De Patriotten en de representatieve democratie

Aan het einde van de 18e eeuw was Nederland nog een Republiek. Deze was economisch voorbijgestreefd door

Engeland en Frankrijk. In de Republiek had een kleine groep alle bestuursposten in handen. De gewone burgers van de Republiek kwamen in aanraking met de ideeën van de filosofen van de Verlichting, over democratie en rechten van het volk.

De verlichting gaat er van uit dat niet het geloof, maar je verstand en wetenschappelijk redeneren je op de waarheid brengen.De Patriotten vonden dat meer mensen invloed moesten kunnen uitoefenen op het bestuur. Er moest een ander beter Nederland komen met meer bestuurlijke eenheid. Meer centralisatie dus. Johan Derk van der Capellen tot den Pol was zo iemand. Hoewel van adel had hij toch moderne opvattingen en schreef het pamflet ‘Aan het Volk van Nederland’. Hij richtte zich dus tot alle inwoners. Het ideaal werd een Representatieve Democratie met een gekozen vertegenwoordiging, die namens de burgers beslissingen neemt. Allerlei organisaties werden opgericht zoals bijvoorbeeld de Maatschappij tot Nut van ’t Alegemeen, die de Nederlanders tot volwaardige en zelfbewuste burgers wilden opvoeden.

Van de Capellen riep op tot een Democratische Revolutie. In 1787 mislukte een revolutiepoging van de Patriotten. De zwager van Willem V, de koning van Pruisen greep in met zijn leger. Veel Patriotten zochten hun heil in Frankrijk.


De Franse erfenis

In 1795 kwam er een einde aan de Republiek omdat de Fransen hun revolutie ook In Nederland kwamen uitbreiden. Zo ontstond in 1795 de Bataafse republiek. De rechten van de Mens en de Burger werden afgekondigd. Nu werd alles echt anders. De Nederlanden werden een Eenheidsstaat, de privileges van de steden en gewesten werden in een klap afgeschaft. Er kwam een scheiding van Kerk en Staat en godsdiensten werden gelijk gesteld voor de wet. Mensen waren gelijk voor de wet.

In 1796 werd in Nederland voor het eerst een nationale vergadering gekozen. Stemrecht hadden de meeste mannen boven de 20. De verworvenheden werden vastgelegd in een Grondwet. In 1798 kwam er zelfs algemeen kiesrecht voor mannen.

Er was echter ook sprake van veel onenigheid. De Fransen steunden daarom een staatsgreep. In 1806 werd de broer van Napoleon, Lodewijk Napoleon, koning van Nederland, maar al in 1810 werd Nederland helemaal als een provincie bij Frankrijk gevoegd.

13.2.2 Van Willem I tot Thorbecke

Nederland werd in 1813, na het verdrijven van de Fransen, een monarchie. De zoon van de vroegere stadhouder Willem V werd koning van de Nederlanden. Op 2 december 1813 zwoer Willem I een eed op de voorlopige grondwet. Hierin werd geregeld dat Nederland een parlement kreeg, Staten-Generaal genoemd. Het parlement werd opgedeeld in twee kamers. De Tweede kamer werd gekozen via getrapte verkiezingen , echter alleen door rijke mensen. Dit noemen we censuskiesrecht.

De leden van de Eerste Kamer werden, weinig democratisch, benoemd door de koning. Het Congres van Wenen besloot in 1815 België bij Nederland te voegen. Hiertegen kwamen de Belgen in 1830 in opstand en riepen een eigen staat uit. In 1840 werd de scheiding formeel geregeld.

Willem I regeerde bij voorkeur per Koninklijk besluit en ministers benoemde hij zelf. Deze waren aan de koning verantwoording schuldig. In feite had het parlement dus weinig te zeggen.

In 1840 werd Willem I opgevolgd door Willem II. Liberalen vroegen om meer inspraak van de burgers. Overal in Europa ontstonden in 1848 revoluties en Willem II vroeg aan Thorbecke, ter voorkoming van een revolutie in Nederland, een nieuwe grondwet op te stellen.

Thorbecke was een liberaal en stond voor de moeilijke taak de macht van de koning te verkleinen, zonder de monarchie af te schaffen. Het parlement moest meer macht krijgen. Maar als liberaal vond hij echter ook dat niet iedereen stemrecht moest krijgen, alleen diegenen die zelfstandig genoeg konden nadenken. Het censuskiesrecht bleef dus bestaan, maar veel meer mensen mochten stemmen.


In de nieuwe grondwet werd de vrijheid van vereniging en de vrijheid van drukpers geregeld. Thorbecke koos voor de ‘Scheiding der Machten’ daarmee de ideeën overnemend van Montesquieu. De koning werd voortaan onschendbaar en de ministers verantwoording schuldig aan het parlement. Dit noemen we de Ministriële Verantwoordelijkheid. De macht van het parlement werd dus versterkt. Dat gebeurde ook door een uitbreiding van de rechten van het parlement zoals het recht van Initiatief (het recht om wetten in te dienen) en het recht van amendement (een wetsvoorstel veranderen).

Vrouwen en arme mannen hadden echter nog steeds geen enkele invloed.

Slot

Vanaf het einde van de 18e eeuw hadden de Patriotten kritiek op de manier waarop nederland werd bestuurd.

Na een mislukte revolutie slaagden de revolutionaire Fransen er wel in. Ze maakten van nederland in 1795 een eenheidsstaat en experimenteerden met een parlement en verkiezingen. Na de nederlaag van Napoleon werd Nederland een koninkrijk waarin de koning veel macht had.

Door revolutiedreiging in 1848 kreeg Thorbecke, een vooraanstaande liberaal, de opdracht een nieuwe grondwet te maken. In die nieuwe grondwet werd vastgelegd dat de koning onschendbaar werd en het parlement het belangrijkste politieke orgaan werd, door de ministriële verantwoordelijkheid. Van echte democratie was door het censuskiesrecht echter nog geen sprake.

Epiloog

Twee Franse Verlichtigsfilosofen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de democratie: Jean-Jacquis Rousseau en Charles de Montesquieu.

Rousseau schreef in 1762 zijn meest bekende werk: Het sociaal contract”. Hierin behandelt hij de vraag: hoe vrij kan de mens zijn als hij ‘geregeerd’wordt door een staatsmacht? Kan een mens dan nog vrij zijn?

Ja, zegt Rousseau. Als mensen zichzelf regeren zijn ze vrij. De soevereiniteit, de heerschappij, komt bij het volk vandaan en moet daar blijven . Mensen besluiten in vrijheid dat zij bepaalde taken overdragen aan een regering. Het nakomen van samengemaakte afspraken is een kwestie van deugd, van moraal of beschaafdheid.

De uitvoerende macht mocht bij een kleine groep liggen maar de wetgevende macht moest in handen van het volk liggen. Rousseau was echter niet al te optimistisch over de uitvoerende macht. Kijk maar naar de Franse Revolutie waartoe het ‘volgen van wat het volk wil’ kan leiden tot een terreur van populaire ideeën.


Montesquieu bedacht dat de uitvoerende, wetgevende en rechtelijke macht niet door dezelfde persoon mogen worden uitgeoefend. Hij benadrukte echter dat de democratie niet vanzelf gaat. Het grootste gevaar voor de democratie kon bestaan uit extreme gelijkheid of extreme ongelijkheid. In het eerste geval wilde het volk niet meer lusiteren naar de regering en in het tweede geval gebruikten de volksvertegenwoordigers hun macht alleen om er zelf beter van te worden.

Om een democratie goed te kunnen laten functioneren moesten mensen zich kunnen inhouden.Beide denkers vonden het algemeen belang een belangrijke voorwaarde in een democratie.

13.3 De Democratisering van Nederland (1848-1939)

Intro

In Nederland waren veel groepen in 1848 uitgesloten van het politieke bedrijf en werd, na de invoering van de nieuwe grondwet, voornamelijk door liberalen bestuurd. Toch werd het censuskiesrecht steeds verder uitgebreid. Belangrijke twistpunten, zoals de schoolstrijd, het algemeen kiesrecht en de sociale kwestie, zorgden voor verdere democratisering van Nederland.

13.3.1 Opkomst van de confessionele partijen

De vrijheid van onderwijs was een belangrijk punt in de grondwet van 1848. Maar in de praktijk werd echter alleen het openbaar onderwijs gesubsidieerd maar het Bijzonder Onderwijs (confessionele scholen) niet. Om de financiële gelijkstelling te bereiken ontstond de Schoolstrijd.

Protestanten waren de eersten die daartoe politieke partijen oprichtten, met een programma en een partijorganisatie. Abraham Kuyper, een orthodox-protestantse dominee, was de eerste. Hij richtte in 1878 de ARP op, de Antirevolutionaire Partij. Antirevoluionair betekende voor Kuyper: tegen de ideeën van de Franse Revolutie. Hij was tegen de scheiding van Kerk en Staat, vond dat God de koning aanstelde en dat het volk niet het recht had tegen een vorst in opstand te komen. Belangrijkste standpunt was echter de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs. Kuyper richtte zich vooral op de 'kleine luyden'.

Kuyper formuleerde ook de leer van de Antithese. Dat hield in dat de beangen van de gezamenlijke geloofsgroeperingen, de Confessionelen, tegenover die van de andersdenkenden stonden. De christenen hadden recht op soevereiniteit in eigen kring, zonder bemoeienis van de staat.


Ook katholieken streden voor het bijzonder onderwijs. Maar zij waren al lang als tweederangsburgers behandeld. Zij gingen emanciperen, kwamen voor hun eigen kansen op. Het was de priester Schaepman die in 1886 met een programma kwam. In 1926 resulterend in de oprichting van de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP).

Sociale kwestie

Schaepman trok zich het lot van de arbeiders aan, waarvan het aantal toenam, door de zich ontwikkelde industriële revolutie in Nederland, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Hun levensomstandigheden waren zeer beroerd. Ook speelde een rol dat arbeiders gegrepen zouden kunnen worden door socialistische ideeën. Het verbeteren van de positie van de arbeiders werd de sociale kwestie genoemd.

Het was echter een liberaal kamerlid Van Houten die als eerste met een wet kwam om kinderarbeid te verbieden voor kinderen onder de 12 jaar. Pas na 1901, met de Leerplichtwet, verdween grootschalige kinderarbeid.

De arbeiders zelf richtten vakverenigingen op, want in de politiek mochten ze nog geen rol van betekenis spelen. Politiek verenigden de socialisten zich in de Sociaal Democratisceh Bond (SDB) onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis.De meeste socialisten binnen en buiten de SDB vonden echter de strijd om het algemeen kiesrecht het belangrijkste.

In 1984 richtte Pieter Jelle Troelstra de Sociaal Democratische Arbeiderspartij op, de SDAP. Belangrijkste strijdpunt: algemeen kiesrecht, gelijkheid voor iedereen en staatseigendom van productiemiddelen. Zij waren echter tegen gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.

Voor veel christenen was het algemeen kiesrecht echter te veel van het goede. Mannen waren toch ook hoofd van het gezin. Daarom richtten conservatieve christenen in 1908 de Christelijk Historische Unie op (CHU). Dit werd in de 20e

eeuw de partij van de hervormden.

13.3.2 Pacificatie en democratie

In 1917 slaagde premier Cort van der Linden er in een compromis te bereiken waardoor de schoolstrijd, de sociale kwestie en het algemeen kiesrecht werd geregeld.Het algemeen kiesrecht gold in 1917 nog alleen voor mannen, zij kregen actief en passief kiesrecht. Vrouwen kregen toen alleen passief kiesrecht en pas in 1919 actief kiesrecht. Verder werd het districtenstelsel afgeschaft en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging ingevoerd. Kamerleden wierven stemmen onder alle Nederlanders, waar ze ook woonden.

Toen na het einde van de 1e wereldoorlog overal in Europa revoluties uitbraken dacht ook Troelstra dat Nederland


niet kon achter blijven. Maar dat zag hij verkeerd. Maar door zijn oproep tot revolutie zou de SDAP tot 1939 geen deel uitmaken van een regering. Naast de SDAP was er in 1909 ook een communistische partij ontstaan. Vanaf 1935 heette deze de Communistische partij van Nederland (CPN)

Verzuiling en fascistische verleiding

De verwachte socialistische uitbraak bij de algemene verkiezingen bleef uit en de confessionele partijen profiteerden echter het meest van de uitbreiding van het kiesrecht.De samenleving werd steeds meer opgedeeld in zuilen: een katholieke zuil, een socialistische zuil, een protestantse zuil en een algemene of liberale zuil. Gewone mensen hadden nauwelijks contact met mensen uit een andere zuil. Als men katholiek was ging men naar katholieke scholen, bezocht katholieke sportclubs, luisterde alleen naar de katholieke radio en las alleen katholieke bladen.

Minister-president Colijn leidde vanaf 1925 vijf kabinetten. Grootste probleem was om Nederland neutraal te houden tussen alle internationale spanningen en economische problemen. In Nederland ontstond ook een fascistische Partij de NSB onder leiding van Mussert.De Nederlandse neutraliteit werd echter door Duitsland geschonden. De regering vluchtte naar Londen en Nederland werd vijf jaar bezet door de Duitsers.

Slot

De grondwet van 1848 had een aantal belangrijke grondrechten vastgelegd waardoor de Constitutionele Parlementaire Democratie in Nederland een feit werd. De koning werd onschendbaar en de ministers verantwoording schuldig aan het parlement.De schoolstrijd, de sociale kwestie en het algemeenkiesrecht waren strijdpunten tussen de inmiddels opgerichte politieke partijen. De liberaal Cort van der Linden slaagde er in een compromis te sluiten die we pacificatie zijn gaan noemen. Er kwam algemeen kiesrecht, financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs met het openbaar onderwijs en de omstandigheden van de arbeiders werden verbeterd.In de eerste helft van de 20e eeuw verzuilde Nederland. Door internationale ontwikkelingen ontstond er ook in Nederland een fascistische partij, de NSB.

De bezetting door nazi-Duitsland betekende een inbreuk in het democratische proces.

Epiloog

In 1876 stichtte Abram Kuyper in Amsterdam een eigen protestantse universiteit de Vrije Universiteit, de VU. Een universiteit vooral bedoeld voor gereformeerden. Vreemd eigenlijk om een universiteit te stichtten op basis van geloof. Maar in die tijd vond men dat heel normaal.Tegenwoordig is de VU echter een normale universiteit, waarbij onderzoek en onderwijs niet meer op religieuze grondslag wordt bedreven.

13.4 Van achterkamertje tot de straat

Intro


In de 20 eeuw kun je Nederland een volwaardige Rechtsstaat en een Parlementaire Democratie noemen. Aan de orde komt nu welke partijen in de 20e eeuw de politiek beheersten en hoe de bevolking reageerde op politiek en politici.

13.4.1 Doorbraak of niet?

Na de Tweede Wereldoorlog zou de politiek steeds meer persoonlijker worden, in die zin dat niet de programma’s, maar de politici het beeld van hun partij gingen uitstralen.

Politici die tijdens de Tweede Wereldoorlog geinterneerd waren in Sint-Michielsgestel kwamen tot de overtuiging dat na de oorlog er een einde zou moeten komen aan de Verzuiling en de tegenstelling tussen kapitalisme en arbeiders. Er werd een nieuwe politieke beweging opgericht, de Nederlandse Volksbeweging (NVB), die voor de doorbraak zou moeten zorgen.

Als reactie besloot de SDAP zichzelf op te heffen en te vernieuwen in de Partij van de Arbeid(PvdA). De partij profileerde zich als een partij van het midden, die goed wilde doen voor de massa met de kleine inkomens.

De RKSP doopte zichzelf om tot de Katholieke Volkspartij (KVP). Ook de KVP wilde opkomen voor de massa van de bevolking en schoof op naar het midden.

De liberalen stichten in 1948 de VVD, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.

De KVP en de PvdA vonden elkaar twaalf jaar lang – van 1946 tot 1958 – in rooms-rode coalitieregeringen. De eerste twee kabinetten Drees waren heel breed omdat ook de VVD en de ARP eraan deelnamen. Zij vormden de regeringen van de Wederopbouw.

Maar de nederlanderse Volksbeweging stierf een zachte dood.

Nederlands-Indië vroeg naast de wederopbouw de meeste aandacht. In augustus 1945 hadden Soekarno en Hatta, c.s. al de onafhankelijkheid uitgeroepen, maar deze werd niet door Nederland onderschreven.

In 1946 kwam het akkoord van Linggadjati tot stand, waarbij het nationalistische gezag over Java en Sumatra werd erkend en onafhankelijkheid in het vooruitzicht werd gesteld. Het Nederlandse parlement verwierp echter dit akkoord.


Nederland besloot zelfs tot twee politionele acties in 1947 en 1948, de naam moest voorkomen dat ze koloniale oorlogen werden genoemd.

Op 27 december 1949 werd echter, in het paleis op de Dam de soevereiniteitsoverdracht getekend. Alleen Nieuw Guinea bleef koloniaal bezit.

De regering kon nu alle aandacht geven aan de wederopbouw. Nederland werd een verzorgingsstaat door de totstandkoming van allerlei sociale wetten.De verzuilde organisaties kregen weer meer aanhang en de bisschoppen probeerden via het Bisschoppelijk Amendement, katholieken nog te verbieden op een andere politieke partij te stemmen dan de KVP. Maar het einde van de rooms-rode samenwerking in 1958 leidde toch tot polarisatie en ontzuiling.

13.4.2 Polarisatie en ontzuiling

In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd de Pacificatiepolitiek doorbroken en nam de polarisatie toe en daardoor ontstond ook de ontzuiling. Gezag werd niet meer als vanzelfsprekend gezien, economisch ging het steeds beter en mensen waren beter opgeleid en beter geïnfomeerd.

Politieke partijen kwamen scherper tegenover elkaar te staan en politiek in ‘achterkamertjes ‘ werd niet meer geaccepteerd.

In 1966 richtte hans van Mierlo Democraten 66 op (D’66). Een duidelijke poging om de verzuiling te doorbreken. D’66 wilde een eind maken aan politiek op basis van een ideologie, een stel samenhangende ideeën op basis van geloofsovertuiging of mensbeeld.

De ontzuiling kwam er. De KVP had in 1966 nog 50 kamerzetels, terwijl het CDA nu in toaal rond de 40 zetels inneemt in de 2e Kamer. Het CDA is het samenwerkingverbond, ontstaan in 1980, tussen de confessionelen partijen CDU, ARP en KVP.

Ook binnen de PvdA ontstonden er spanningen door Nieuw Links en hun brochure Tien over Rood waarin ze zich uitspraken voor bezuinigingen op defensie en meer wilden uitgeven aan ontwikkelingshulp. De andere linkse partijen vormden Groen Links, hierin gingen de EVP, CPN, PSP en PPR samen.

Aan de rechterzijde van het politieke spectrum zorgde Hans Wiegel met de VVD voor een verdere polarisatie. De VVD werd een echte volkspartij en groeide van 8 zetels in 1948 naar rond dertig zetels in de jaren tachtig en negentig. Wiegel bespeelde met zijn eenvoudige denkbeelden en daardoor heldere statements de emoties van de kiezer en maakte dankbaar gebruik van de TV als communicatiemiddel.


Jongeren in verzet

Daarnaast speelden ook jongeren een rol in bewegingen als Provo en Dolle Mina, demonstraties tegen de Vietnamoorlog en de roep om democratisering van de universiteiten (Maagdenhuisbezetting).

Jongeren traden vooral op in buitenparlentaire acties. Provo protesteerde tegen van alles en nog wat. Maar men kritiseerde vooral de consumptiemaatschappij. In Dolle Mina, streden vrouwen voor het recht op abortus en voorbehoedsmiddelen. Er was sprake van een ‘democratiseringsgolf’.

Op weg naar Paars

In de jaren negentig keerde het tij. De Socialistische Partij(SP) trok met scherpe kritiek op regering en samenleving veel linkse kiezers. Er kwamen ouderen partijen in de Kamer, die stemmen wegsnoepten van het CDA. Maar de grootste klap kwam echter van een man Pim Fortuyn met zijn partij LPF. De VVD en de PvdA vormden echter in de jaren negentig een zogenaamde Paarse coalitie, waarbij de confessionelen voor het eerst sinds 1918 niet in een regering zaten.

Het was Fortuyn die de politek van de ‘achterkamertjes’ bekritiseerde en er in slaagde via wat wel wordt genoemd Populisme (je formuleert ideeën die onder het gewone volk en meestal slecht geïnformeerde volk leven), veel kiezers achter zich te krijgen. Voordat Fortuyn echter zijn plaats in de Tweede kamer kon innemen werd hij vermoord. Een grote schok dat dit in Nederland kon gebeuren.

Slot

In de jaren vijftig was dankzij de verzuiling sprake van een behoorlijk vertrouwen in politieke leiders. Daaraan kwam in de jaren zestig een einde.

Het succes van de SP en Pim Fortuyn schude politiek Nederland pas echt wakker. Burgers vroegen inspraak, medezeggenschap, maar vooral duidelijk uitleg van politici over waar ze nu mee bezig waren. De democratie vernieuwd zich nog steeds.

Epiloog

Vanaf het einde van de 18e eeuw is telkens opnieuw dicussie gevoerd over de vraag bij wie de macht ligt en door wie

de macht gecontroleerd wordt. Onze parlementaire democratie lijkt goed te functioneren. Democratie moet in staat zijn tegenstellingen te overbruggen zonder de verschillen tussen groepen en individuen te ontkennen en uit te wissen. De politiek is in Nederland op drift en de invloed van de zwevende kiezer wordt steeds groter. Maar de representatieve democratie kan daar een goed antwoord op geven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.