Industriële revolutie: rond 1750, van 1760 tot 1850. Overgang van een agrarische- samenleving naar een industriële samenleving
Paragraaf 1: De fabriek begint zijn opmars.
- 1712 Thomas Newcomen vindt de stoommachine uit.
- James Watt verbetert de stoommachine.
Komst van de industrie.
- Bouw van fabrieken; grote voordelen. – machines werkten sneller en regelmatiger dan handswerklieden.
- Vrouwen- en kinderarbeid. ( waren goedkoper).
- Het ging goed met de Britse economie.
- Voldoende geld om te investeren in fabrieken.
- Inkomens van mensen stegen.
- Rijke boeren hadden grote stukken aaneen gesloten grond gekocht en probeerden nieuwe landbouwmethoden.
- De Engelse bevolking groeide snel.
- Explosieve groei van steden- en arbeiderswijken.
- Met minder mensen kon voldoende voedsel geproduceerd worden.
- Door bevolkingsgroei meer vraag naar allerlei goederen.
- In fabrieken kon meer geproduceerd worden.
- Waren voldoende arbeiders beschikbaar door bevolkingsgroei.
- Kolonies (Engeland).
- Meer vraag naar goederen.
- Veel winst uit de kolonies.
- Goedkope grondstoffen.
- Steenkool en ijzererts in Engeland
- Nieuwe uitvindingen.
- Water- en stoomkracht.
Paragraaf 2: Werken in de fabriek.
Industrialisatie=opkomst van industrie (machines).
Er ontstonden industriesteden met grote arbeiderswijken.
Arbeiders werkten onder slechte werkomstandigheden:
- Fabrieken waren vies, onveilig en veel lawaai.
- Te lange werktijden, te lage loon.
- Werken in een hoog tempo.
Veel vrouwen- en kinderarbeid, omdat ze goedkoper zijn dan mannen. En om de kosten van levensonderhoud te kunnen betalen.
Er ontstond een klassensamenleving: Hoogste klasse= ondernemers, de laagste klasse= arbeiders. Je werd ingedeeld door afkomst, bezit en inkomen
Paragraaf 3: Leven in de industriesteden.
Urbanisatie=trek van platteland naar de stad.
Leefomstandigheden.
- slechte, kleine huizen.
- Kindersterfte.
- Drankmisbruik.
- Slechte hygiëne.
- Geen vrije tijd.
- Besmettelijke ziekte. (cholera, tyfus).
- Verpaupering= steeds armere samenleving.
- Liefdadigheid, door geld in te zamelen voor de armen.
- Industrialisatie:
- fabrieken, vervangt huisnijverheid.
- Na 1900; de overheid probeert de leefomstandigheden te verbeteren.
- waterleiding en riolering
paragraaf 4: Nederland industrialiseert.
Nederlandse economie gaat slecht tussen 1789 en 1815. Fransen hebben de macht in ons land. Veel geld gaat op aan belastingen en oorlogvoeringen. Napoleon verbiedt de handel met Engeland. In 1815 wordt Willem I koning van Nederland. Hij gaat over de economie, de schatkist en over de kolonies (Ned, Indië). Willem I investeert in infrastructuuren industrie. De spoorwegenwet wordt bijna geheel gefinancierd met de winst uit Indië. Er wordt vooral in de Belgische industrie geïnvesteerd. In 1830 komen de Belgen in opstand. In 1839 werd België zelfstandig en was ons koninkrijk een groot deel van de industrie kwijt.
Infrastructuur=stelsel van (spoor)wegen en communicatie lijnen. 1839 1e spoorwegtraject tussen Haarlem en Amsterdam
Paragraaf 5: Arbeiders komen op voor hun rechten.
Industriële revolutie > urbanisatie > slechte leef- en werk omstandigheden.
Arbeiders organiseren zich in vakbonden. Ze probeerde werkomstandigheden te verbeteren. (machtsmiddel= staking). De 3 achten (8 uur werken, 8 uur slapen en 8 uur vrije tijd), veiligheid en meer loon. Mensen wilde sociale wetten en ze gingen politieke partijen oprichten. De SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) werd opgericht. De politieke partijen probeerde voor hun achterban de situatie te verbeteren. Er kwamen verschillende partijen; liberale partijen, sociaal democratische partijen en geloof partijen.
REACTIES
1 seconde geleden