Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Historische Contexten H.5

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3350 woorden
  • 28 mei 2016
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting Historische Contexten H.5 Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848

De Verlichting:

  • ME: geleerden waren geestelijken, deden enkel onderzoek op gebieden die met godsdienst te maken hebben.
  • Renaissance: ook niet-geestelijken deden onderzoek, gingen ook andere onderwerpen bestuderen-> wilden niet dat de kerk bij hun onderzoeken de leiding had.
  • begin van de Wetenschappelijke Revolutie: de periode met een groot aantal uitvindingen gekenmerkt door:

-  een nieuwe manier van onderzoeken: empirisch onderzoek= met waarneming, ervaring en experiment. Er werd in tegenstelling tot de Oudheid systematisch gewerkt.

- grote veranderingen in het leven van veel mensen

- met geweld gepaard gaand verzet van de kerk en aanvankelijk ook van de overheid en sommige bevolkingsgroepen.

  • In het begin (16de eeuw) : veel verzet van de katholieke kerk, omdat zij haar macht verloor.

Eind 16de eeuw ging het beter: onderzoekers gingen samenwerken in verenigingen die steun kregen van de overheid (die het nut van wetenschap in had gezien). Wetenschap ging een belangrijke plaats innemen in de samenleving.

  • Door de Wetenschappelijke Revolutie gingen meer mensen op hun verstand vertrouwen i.p.v. de Bijbel of overlevering
    •  WR leidde de Verlichting in: een nieuwe stroming in het denken in de 18de eeuw, waarbij het verstand centraal stond (rationalisme) en men tot nieuwe denkbeelden over mens, maatschappij, staatsvorm en godsdienst kwam.

Ideeën van de Verlichters:

Op gebied van sociale verhoudingen: vrijheid (om te zeggen en te geloven wat je wil, met wie je handel drijft, etc.) + gelijkheid (vooral om gelijke kansen voor iedereen en gelijkheid in de rechtspraak). Er waren wel verschillen over het denken over gelijkheid (gelijkheid voor vrouwen en afschaffing slavernij was voor velen nog te ver).

Godsdienst: religieuze tolerantie, scheiding tussen Kerk en Staat. Maar er was verdeeldheid over de invloed van God op het dagelijks leven, sommigen waren deïsten (god is de schepper maar laat de wereld met rust)  of agnosten (niet-wetenden).

Economie: vrijheid hebben om eigenbelang na te streven -> zorgt voor welvaart

+ weinig ingrijpen van de overheid

Politiek:

  •  volkssoevereiniteit: de hoogste macht ligt bij het volk (Locke, Rousseau en Montesquieu)
  •  sociaal contract tussen vorst en volk of burgers onderling -> voorkomt nieuwe oorlog (Locke, Rousseau)
  • Scheiding der machten : wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht die niet in handen van dezelfde persoon mogen liggen (Montesquieu)

Er waren verschillende ideeën over hoe de politiek in te richten. Locke was voor indirecte democratie, Hobbes voor een vorst, etc.

 

Verbreiding van de verlichting:

  • Via tijdschriften, boeken en bibliotheken -> belangrijkste boek was de Encyclopedie, waarin alle kennis in artikelen en tekeningen was vastgelegd.
  • Via salons en koffiehuizen, waar allerlei belangrijke mensen werden uitgenodigd.
  • Via toneel

Onderduiken censuur: via dubbelzinnige formuleringen, fictieve verhalen, illegaal of in het buitenland de boeken uitgeven.

 

 

 

Absolutisme:

In Frankrijk was er het Ancien Régime (het oude bewind) : de periode in de Franse geschiedenis tussen 1660-1789, gekenmerkt door absolute macht van de Franse koning en een ongekende pracht en praal aan zijn hof.

De Europese vorsten gingen in de loop van de 14de eeuw centraliseren en vergrootten hun macht steeds meer. Uiteindelijk had de vorst alle macht in handen (absolutisme). Hij had zijn macht vanwege het droit divin (goddelijke recht): de overtuiging dat de absolute vorst door God was aangesteld om zijn onderdanen te besturen, hij was alleen aan God verantwoording verschuldigd.

 

Uitbreiding op politiek gebied: de vorst sloot en overeenkomst met steden om de adel voor zich te winnen, de vorst voerde centralisatiebeleid: het streven van vorsten om hun macht te vergroten door de verschillende delen van hun rijk vanuit één plaats te besturen. De vorsten bouwden een eigen ambtenarenapparaat op waarin de adel nieuwe functies kreeg en een groot beroepsleger.

 

Uitbreiding op economisch gebied: mercantilisme: de staat beschermt de eigen economie door veel te exporteren en invoerrechten op buitenlandse producten te heffen.

 

Uitbreiding op militair gebied: oprichting van een staand leger: een beroepsleger dat altijd beschikbaar is.

Uitbreiding op godsdienstig gebied: overal één godsdienst

 

Uitzonderingen: overal in Europa heersten vorsten met absoluut gezag, behalve in de Republiek en in Engeland. De Engelse koning was in 1215 gedwongen de magna charta te ondertekenen. De belangrijkste bepaling was dat de koning geen belastingen kon opleggen onder toestemming van adel, geestelijkheid en burgerij. De Magna Charta was het begin van een grondwet. Eind 17de eeuw ontstond er in Engeland een burgeroorlog tussen aanhangers van de koning en het parlement. De nieuwe koning, stadhouder Willem III, stemde in met de Bill of Rights (1689), waarin hij  ermee instemde dat Engeland een parlementaire democratie werd.

 

Verlicht absolutisme:

Enkele vorsten voerden ideeën van de Verlichting uit. -> zij waren verlichte despoten, hun regeringsvorm was verlicht absolutisme. Zij hadden wel alle macht in handen, maar voerden ook verlichtingsideeën in. Het algemeen belang werd bij hen belangrijk. De bekendste verlicht despoten zijn :

Frederik de Grote, koning van Pruisen -> koning is dienaar van de staat, schafte een aantal dingen af en gaf meer vrijheid

Catharina de Grote, tsarina van Rusland. Ze stimuleerde wetenschap en nodigde verlichte denkers uit in haar paleis.

 

De Franse Revolutie:

door de standensamenleving (1ste stand=geestelijkheid, 2de stand=adel, 3de stand= burgerij)  was er veel ongelijkheid:

indirecte oorzaken:

  • Grond was oneerlijk verdeeld
  • 3de stand betaalde wel veel belasting, maar had geen politieke inspraak
  • Boeren moesten nog steeds herendiensten doen
  • Oneerlijke rechtspraak-> 1ste en 2de stand kregen andere straffen dan de 3de stand
  • De verlichtingsfilosofen hadden kritiek en gaven alternatieven-> veranderingen

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Directe oorzaken:

  • Schatkist was leeg (door oorlogen en duur hofleven)
  • Incompetent bestuur
  • De Staten-Generaal werd bijeen geroepen om de belastingen te verhogen. De 3de stand formuleerde haar wensen en klachten in Cahiers des doléances (bezwaarschriften) -> er werd per stand gestemd-> 3de stand boos-> richtte de Nationale Vergadering uit en ging apart vergaderen. Ze besloten dat Frankrijk een grondwet moest krijgen, waarin de koning minder macht zou hebben.

Aanleiding: ontslag van Necker, soldaten omsingelden Parijs-> de burgers bestormden de Bastille -> Franse Revolutie was begonnen.

 

Fasen van de Franse Revolutie:

Fase 1: 1789-1791: de gematigde fase

  • Begint met de bestorming van de Bastille
  • De Nationale Vergadering o=komt met de Rechten van de Mens (1789) -> eerste grondwet (1791).
  • De standensamenleving werd afgeschaft, iedereen was bij wet gelijk (behalve vrouwen) -> Rousseau, Voltaire
  • Scheiding der machten (Trias Politica) ->Montesquieu
  • Gegoede burgers krijgen stemrecht -> Locke

 

Fase 2: 1792-1795: de radicale fase

  • Koning en koningin beschuldigd van landverraad nadat er oorlog was uitgebroken met Oostenrijk en Pruisen
  • Frankrijk wordt een republiek, de ‘Capets’ worden onthoofd
  • Conflict tussen de Girondijnen en de Jacobijnen-> de Jacobijnen grijpen de macht onder leiding van Robespierre. 
  • Maximum prijzen, algemene dienstplicht, kiesrecht voor iedereen, recht op onderwijs en overheidszorg
  • Wie het niet eens was, werd onthoofd -> de Terreur :de periode waarin de Jacobijnen een bloedig schrikbewind voerden

 

Fase 3: 1795-1815: herstel en dictatuur:

  • Directoire: de periode na de Terreur waarin de gematigde revolutionairen aan de macht kwamen. Maar de directeuren (de leiding) konden de problemen (voortdurend oorlog, opstand van de edelen, hongersnood) niet oplossen
  • 1799: Napoleon grijpt de macht en veroverd Europa
  • Voerde de Code Napoléon in: een nieuwe wetgeving waarin vele verlichte ideeën werden uitgewerkt.
  • Iedereen gelijk voor de wet
  • Iedereen had recht op een eerlijk proces

->basis voor onze huidige grondwet

 

Restauratie en conservatisme:

1814-1815: Congres van Wenen: alle landen die oorlog met Napoleon hadden gevoerd namen deel  aan dit congres. Het ging om het regelen van de toekomst van Europa. Hiermee begon de Restauratie: het (gedeeltelijk) herstel van de toestand vóór de Franse Revolutie.

Het Congres ging uit van:

  • Legitimiteit van de vorsten, het wettig recht van vorsten op hun rijk
  • Het nastreven van een nieuw Europees machtsevenwicht door de macht van Frankrijk in te perken en die van andere Europese landen te vergroten

Dit leidde tot herstel van oude staten (alle vorstenhuizen keerden terug) en ontstaan van nieuwe staten( Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, bestaande uit NL, BE en LUX).

1815: oprichting van de Heilige Alliantie: een verbond van Europese vorsten opgericht door tsaar Alexander I. op basis van het christendom gaven de vorsten  zichzelf het recht om op te treden tegen nationalistisch en liberale ontrust, tevens wilden zij de onderlinge vrede  handhaven. De kern (Grote Alliantie) bestond uit Oostenrijk, Pruisen, Engeland, Rusland en later ook Frankijk. Na het congres van Verona (1821-1822) kwam er een einde aan het streven van de Europese landen om via congressen gezamenlijk de vrede te bewaren, omdat ieder land wat anders wilde. 

 

Conservatisme= stroming die veranderingen uiterst langzaam en voorzichtig wil doorvoeren en daarbij alles wat van waarde is wil behouden.

  • Edmund Burke

Conservatisme voerde vanaf 1815 de boventoon in Europa. Uitgangspunten:

  • Macht moest in handen zijn van een absoluut vorst gerechtmatigd door het Droit Divin
  • Paternalisme: de overheid zorgt voor haar arbeiders als een vader voor zijn kinderen. Het volk moest dus ook gehoorzamen.

 

Liberalisme:

Liberalisme= stroming die vasthield aan het vrijheidsideaal van de Franse Revolutie en vrijheid voor het individu op alle gebieden wilden. Voerde de oppositie tegen het conservatisme

  • Montesquieu, Rousseau, Locke, Adam Smith, John Stuart Mill

Uitgangspunten:

  • Trias Politica
  • Volkssoevereiniteit: wetgevende macht moet bij het parlement liggen, gekozen via censuskiesrecht
  • Iedereen bij wet gelijk
  • Vrijheid van handel, productie, arbeid, pers, vergadering, godsdienst, meningsuiting, etc.

->weinig overheidsbemoeienis

Taken van de overheid: openbare orde handhaven, beschermen tegen buitenlandse vijanden en openbare werken uitvoeren. De staat was een nachtwakersstaat: beschermt tegen gevaren, maar laat de burgers verder met rust.

 

In 1830 en 1848 waren er in Europa liberale revoluties, maar enkel in België, Nederland, Frankrijk en Denemarken waren die succesvol.

 

Eind 19de eeuw: ontstaan van radicale liberalen tegenover de conservatieve liberalen: zij waren voor algemeen kiesrecht (in ieder geval uitbreiding ervan) en om de taken van de overheid uit te breiden om de arbeiders te beschermen.

 

Socialisme/marxisme/communisme:

Socialisme= stroming die gelijkheid op economisch en sociaal gebied centraal stelden. Kwamen vanaf 1848 steeds meer in opstand tegen de liberalen vanwege de slechte positie van de arbeiders

  • Karl Marx

Uitgangspunten:

  • De samenleving is verdeeld in klassen, waarbij de rijke groep steeds rijker maar kleiner wordt en de arme groep steeds armer maar groter.
  • Er ontstaat een klassenstrijd en het proletariaat zal in opstand komen.
  • Deze internationale revolutie moest een einde maken aan het privébezit van de productiemiddelen waarna een klasseloze samenleving zou ontstaan.

 

Vanaf 1900: ontstaan van revisionisten/ sociaaldemocraten: de West-Europese marxistische partijen kozen voor de parlementaire weg in plaats van te wachten op een revolutie. Via het parlement, gekozen door algemeen kiesrecht, moeten er sociale wetten komen, een sterke overheid grijpt in om de arbeiders te beschermen met bv. Minimumloon.

 

Vanaf toen waren de socialisten verdeeld in de sociaaldemocraten die voor de parlementaire weg kozen, en de communisten, die de leer van Karl Marx aanhingen.

 

Nationalisme:

Voorwaarden: - besef over gemeenschappelijke ervaringen

             -besef gemeenschappelijke belangen te hebben

Gunstig voor nationalisme: zelfde taal, zelfde godsdienst, etc.

 

Nationalistische gevoelens groeiden in de 19de eeuw: oorzaken:

  • Verlichting-> door het idee van volkssoevereiniteit kwam er behoefte om een gevoel van saamhorigheid tot stand te brengen.
  • De Franse overheersing onder Napoleon-> men werd zich bewust van de eigenheid van het volk, de politiek werd de aangelegenheid van het hele volk.
  • Congres van Wenen-> op het congres was Europa ingedeeld volgens het criterium legitimiteit, het wettig recht van de vorsten. Nationalisten stelden hier tegenover het zelfbeschikkingsrecht en volkssoevereiniteit: ieder volk moest een eigen staat kunnen vormen en het recht hebben zelf zijn eigen bestuur te kiezen. Het Congres had geen rekening gehouden met de verschillende volkeren, die zich onderdrukt voelden en een eigen staat wilden vormen
  • Turkse overheersing op de Balkan-> binnen het Turkse rijk woonden vele verschillende volkeren, waarvan een groot deel christelijk. Zij streden voor een natiestaat: een nationale staat waarin één volk verenigd is.

 

Nationalisme= het gevoel van saamhorigheid van een volk dat een staat vormt of wil vormen.

Gevolgen op korte termijn: België scheidde zich af van Nederland (1830), Griekenland scheid zich af van het Turkse rijk (1830), ontstaan van nieuwe nationale staten: Italië (1870), het Duitse keizerrijk 1871), Roemenië, Servië en Montenegro (1878).

 

1848: revoluties in Europa:

In 1848 braken bijna overal in Europa revoluties uit. Revolutionairen waren snel op de hoogte van wat er elders in Europa gebeurde door uitvindingen als de telegraaf en een Europees spoorwegennet. Er was echter weinig samenwerking tussen de revolutionairen in verschillende landen:

  • De socialisten doen mee maar bereiken niets -> in Frankijk deed de regering meer aan liberale wensen dan aan de socialistische, de arbeiders kwamen in opstand, maar die werd neergeslagen. Karl Marx publiceerde Het Communistisch Manifest, maar de arbeiders in de industrielanden (Engeland en België) kwamen niet in opstand.
  • De liberalen en nationalisten bereiken weinig-> sommige liberale revolutionairen behaalden nog wat successen, maar het conservatisme had toch de overhand. Dat kwam onder andere doordat de liberalen verdeeld waren. Het liberalisme had succes in Frankijk (werd een republiek), in Denemarken (einde aan absolute monarchie) en Nederland (Thorbecke maakte voor de koning een liberale grondwet). De nationalisten lukten het nog niet echt goed om zich af te scheiden.

 

Verplichte voorbeelden bij dit hoofdstuk:

Kant over de definitie van verlichting en het rationalisme:

Rationalisme: verlichting is het uittreden van de mens uit zijn onmondigheid. Oftewel: laat niet andere mensen voor jou nadenken, als je verstand hebt, heb dan de moed om zelf te denken.

Maar: empirisme: met rationalisme alleen is niet voldoende. Kennis komt tot stand door het combineren van ervaring en rationalisme.

 

Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat:

Vrijheid van denken: bij Voltaire groeide de overtuiging, dat de autoriteiten misbruik maakten van hun macht. Hij kwam op voor vrijheid van denken en (godsdienstige) verdraagzaamheid.

Hij bemoeide zich met de rechtszaak van de calvinist Calas, die beschuldigd was van het vermoorden van zijn eigen zoon, omdat die zich tot het katholicisme had bekeerd. Voltaire wilde de waarheid weten (Calas had altijd beweerd onschuldig te zijn) en was ervan overtuigd dat Calas zonder voldoende bewijs ter dood was veroordeeld. De naam Calas werd gezuiverd.

 

De rol van de staat: Voltaire was naar Engeland gevlucht en vond dat de Engelse regeringsvorm de enige goede was. Engeland had namelijk de macht van de koning ingeperkt, het parlement beslist en de koning voert enkel opdrachten uit.

 

Spinoza en de invloed van God op het dagelijks leven:

Spinoza over de invloed van God: God heeft de wereld geschapen vanuit zijn vrije wilsbesluit. De natuur brengt zichzelf hierna voort tot in het oneindige. -> de wereld en god vallen niet samen, maar sluiten wel op elkaar aan. Spinoza ontkende het bestaan van wonderen en Bijbelse profeten.

 Visies op Spinoza’s visie:

Een aantal wetenschappers was het met Spinoza eens dat God geen invloed heeft op ons dagelijks leven.

 

Locke en Rousseau over het sociaal contract:

Lock: om oorlog te voorkomen moesten de burgers in elke staat een contract (in een grondwet) opstellen en daarin de rechten van iedereen vastleggen. In zijn Two treatises of government stonden de volgende punten:

  • Regeringen moesten hun beleid op wetten baseren die voor iedereen gelijk zijn
  • Belastingen mogen alleen met toestemming van het volk (of haar vertegenwoordigers) worden geheven
  • De staat mag geen dwang uitoefen op de burgers bij de keuze voor een godsdienst
  • De staat moet alle godsdiensten gelijk behandelen
  • Het wetgevend orgaan kan of mag de wetgevende macht aan niemand overdragen, maar moet haar laten berusten daar waar het volk ze heeft neergelegd.

Rousseau: voor het algemeen welzijn moest een sociaal contract (maatschappelijk verdrag) worden gesloten, waarin iedereen beloofde te gehoorzamen aan de gemeenschappelijke wil. Rousseau schrijft dat de mensen het zo moeten regelen, dat zij tot een volk behoren maar alleen zichzelf gehoorzaamt, zodat men vrij blijft. De oplossing: sociaal contract, iedereen doet wat goed is voor iedereen (de Algemene Wil). Wie weigert mee te werken, zal gedwongen worden. 

 

Cahiers des doléances (1789)

  • Zijn klachten en wensen van Franse edelen, geestelijken, burgers en boeren die hun afgevaardigden meenamen naar de Staten-Generaal
  • De meerderheid van de klachten en wensen kwam van de Derde stand, omdat er veel oneerlijkheid en geen gelijkheid was.
  • Worden ook wel het ‘testament van de oude Franse samenleving’ genoemd, zij geven het beeld van de meningen en verwachtingen die men koesterde.

Cahiers des doléances (1789)

  • Zijn klachten en wensen van Franse edelen, geestelijken, burgers en boeren die hun afgevaardigden meenamen naar de Staten-Generaal
  • De meerderheid van de klachten en wensen kwam van de Derde stand, omdat er veel oneerlijkheid en geen gelijkheid was.
  • Worden ook wel het ‘testament van de oude Franse samenleving’ genoemd, zij geven het beeld van de meningen en verwachtingen die men koesterde.

 

Hoe verlicht was de wet ‘Le chapelier’ uit 1791

  • Een voorbeeld van verlicht denken op economisch gebied, ingesteld door de jacobijn Isaac Le Chapelier op 14 juni 1791.
  • Gilden moesten verboden worden, burgers die tot hetzelfde beroep behoren, mogen niet overleggen en overeenkomsten sluiten, verbod voor arbeiders om zich te verenigen en te staken tegen hun werkgever.
    • In welke mate verlicht: vrijheid van ondernemen wordt bevorderd en zodoende ook ‘gelijke’ kansen; de consequentie was dat je niet vrij was om te overleggen of overeenkomsten te sluiten.

 

Het proces van ‘burger Capet’ (1792)

Lodewijk werd in 1792 berecht door het nieuwe parlement. Er werd besloten het koningschap af te schaffen de doodstraf voor Lodewijk. De rechtspraak was niet eerlijk:

  • De leden van het parlement waren tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter
  • Er werd niet geheim gestemd, waardoor de leden die vóór Lodewijk/tegen de doodstraf waren onder grote druk stonden
  • Lodewijk werd verantwoordelijk gehouden voor zijn daden als koning, maar de grondwet van 1791 had ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd
  • Voor het uitspreken van de doodstraf was ¾ meerderheid nodig, maar die was er niet
  • Na het pleidooi van de advocaat van Lodewijk werd het vonnis uitgesteld, zodat de parlementsleden het pleidooi konden vergeten
  • Lodewijk kreeg geen recht op hoger beroep

 

De code Napoléon 1804

Napoleon zorgde voor een nieuwe wetgeving waarin de rechtsbepalingen zo kort en duidelijk mogelijk geordend waren.

Het Burgerlijk Recht: iedereen was bij wet gelijk, vrijheid van de burger was vastgelegd. Er was nog wel ongelijkheid in het gezin en bij werknemers/werkgevers.

Het Strafrecht: straffen waren voor iedereen gelijk, geen gevangenschap zonder rechtszaak, rechtszaken moesten openbaar zijn, recht op advocaat, getuigen mogen mee om te verdedigen, vonnis werd uitgesproken door een jury van burgers.

  • Een aantal ideeën van de verlichting en de Franse Revolutie werden dus gehandhaafd.

 

Het congres van Verona: einde van de diplomatie via congressen

Aanwezig waren: de Heilige Alliantie/ Grote Alliantie (Engeland, Pruisen, Oostenrijk, Frankrijk, Rusland).

Ze vergaderden vanwege de liberale revolutie in Spanje (in heel Europa was er onrust). Ook Griekenland stond op de planning.

Uitkomst: de landen zouden een protestbrief aan de liberale regering schrijven, maar Engeland en Frankijk deden dat niet. -> Frankrijk greep juist militair in en herstelde de oude orde (Restauratie).

  • Illustreert het einde van de periode in de Europese geschiedenis waarin congressen werden georganiseerd om rust en orde in Europa te waarborgen en conservatisme/restauratie de boventoon voerden.

 

De Belgische opstand

De Belgen kwamen in 1830 in opstand tegen koning Willem I en wilden zich afscheiden.

Oorzaken:

  • Belgische liberalen wilden meer macht voor het parlement
  • Belgen voelden zich achtergesteld
  • De verschillen tussen het Noorden en het Zuiden waren groot.

Willem I ondernam een veldtocht tegen België toen die een liberale grondwet had aangenomen en een nieuwe koning hadden gekozen. België kreeg steun van Frankrijk en Nederland trok zich terug. In 1839 werd België werd onafhankelijk.

  • Voorbeeld: voorbeeld van liberale en nationalistische revoluties die een einde maakten aan de restauratie

 

Frankfurter parlement (1848): gewaardeerd maar machteloos

De afgevaardigde uit alle Duitse staten kwamen bij elkaar om te praten over een Duitse eenheidsstaat. Ze vroegen de koning van Pruisen om keizer te worden van alle Duitse staten. Hij weigerde, omdat hij geen kroon wilde ontvangen van ‘een vergadering die ontsproot aan revolutionair zaad’. Hij was absolutistisch ingesteld en wilde niet de macht ontvangen van liberalen.

  • Voorbeeld want illustreert de strijd tussen het conservatisme en het liberalisme

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.