Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Historische Context Republiek, Duitsland, Koude Oorlog

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 16483 woorden
  • 5 mei 2018
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

De Republiek.

Handel en nijverheid in de stad.

 

In vroege middeleeuwen was er spraken van een agrarische samenleving met veel kleine autarkische dorpsgemeenschappen. Het leven speelden zich voornamelijk af rond het domein waar de horigen werkten voor hun heer.

 

Deze samenleving veranderde in de tijd van steden en staten (11e en 12e eeuw):

  1. Door de toename van veiligheid
  2. Verhoging van voedselopbrengsten door:
  • ontginning nieuw land
  • gebruik nieuwe ploeg (risterploeg)
  • gebruik van paarden i.p.v. ossen
  • drieslagstelsel

 

door de grote veiligheid en toename van de opbrengsten groeide de bevolking. Mensen gingen daardoor ook weer in steden wonen en ook de ambacht, nijverheid en handel bloeiden weer op. De samenleving veranderde en voor agrarisch naar agrarisch-urbaan.

 

Steden werden centra van economische vernieuwingen en er ontstonden allerlei nieuwe beroepen. In Noord en Oost-Europa bleef voedseltekort bestaan en ontstonden dus ook minder steden, dit gebied bleef daarom in ontwikkeling achter.

 

Door vele voedseloverschotten ontstond er arbeidsspecialisatie en het leven in de steden werd weer mogelijk.
Ontstaan gilden: ambachtslieden in de stad gingen zich vaak organiseren in samenwerkingsverbanden met hetzelfde beroep.

 

Koningen, hertogen en graven stimuleerden de ontwikkeling van steden:

  1. economische redenen; om de handel en nijverheid te bevorderen en dus extra inkomsten te verkrijgen.
  2. Politieke redenen; vanuit de stad kon men omliggende land besturen, controleren en verdedigen. Met de extra inkomsten werd de vorst ook minder afhankelijk van de adel/leenmannen/vazallen. Hij kon met dat geld immers beroepssoldaten in dienst nemen.

 

Toch was er ook een groot nadeel voor bijvoorbeeld de koningen, hertogen en graven bij deze ontwikkeling:
 1. De steden kregen in ruil voor de belastingen die zij betaalden bepaalde vrijheden. Hierdoor verminderde de macht van de feodale heren.

 

Handelaren gingen in de loop der jaren steeds meer samenwerken en organiseerden zich in koopmansgilden. Samenwerking leverde voordelen op, zo kon men bijvoorbeeld voldoende geld bijeen krijgen voor verre reizen.

Zo ontstaan Hanze à samenwerkingsverbanden van N-Europese steden/handelaren om elkaar te ondersteunen bij de handel.

 

Om producten uit allerlei handelsgebieden uit te wisselen werden in bijvoorbeeld de Franse Champagnestreek ook jaarmarkten georganiseerd. Via deze markten werd ook de noodzaak tot autarkie verminderd. Gebieden konden immers gaan produceren waar ze goed in waren. (specialisatie)

 

Door o.a. oorlogen en hoge belastingen man in de 14e eeuw het belang van jaarmarkten in de Champagne af. Het vervoer over zee werd daardoor steeds belangrijker. Zo werden kostbaarheden uit Azië via schepen uit Genua en Venetië naar steden zoals Brugge vervoerd.

 

De handel via schepen over grote afstanden werd lonend doordat men steeds grotere schepen ging bouwen.

 

Stadslucht maakt vrij.

 

Edelen stimuleerden de stadsontwikkeling. Dit deden ze bijvoorbeeld door de steden en burgers stadsrechten/privileges te schenken. Een paar voorbeelden:

Bestuur:

  1. Eigen bestuur
  2. Eigen rechtspraak
  3. Belastingen heffen

 

Privileges

  1. Recht om een stadsmuur te bouwen
  2. Marktrecht, organiseren van markten
  3. Tolrecht, muntrecht

 

Edelen stimuleerden de stadsontwikkeling.
 

Voordelen:

Door de toename van de stedelijke handel zou de heer meer belastinginkomsten en dus meer macht krijgen. Hij kon daarmee ambtenaren en een huurleger betalen. Daardoor had hij de edelen minder nodig: niet meer als de soldaat en niet meer als bestuurder of rechter. De koning werd dus minder afhankelijk van de edelen en daardoor werd zijn positie sterker.

 

Nadelen:

Voor de steun van een stad moest de koning wel privileges verlenen. Daardoor groeide de macht van de stad, wat uiteindelijk weer ongunstig was voor de koning. En de ‘stadslucht maakt vrij’ à wie eenmaal een periode in de stad woonde en werkte had geen plichten als horige meer.

 

Gevolg:

Veel horigen trekken naar steden à er dreigt een gebrek aan arbeiders op  het platteland. à de heer gaf daarom zijn boeren meer vrijheden door bijvoorbeeld de belastingen en het aantal herendiensten te verlagen. à zo leidde de opkomst van de steden ook tot meer vrijheid op het platteland.

 

In de Vlaamse steden koos de graaf patriciërs (rijke burgers) als schepenen (openbaar bestuurder, soort wethouders en rechters). Je bleef schepen tot aan je dood.

Een gevolg hiervan was dat het stadsbestuur steeds meer in handen kwam van een kleine rijke elite.

 

 

 

 

 

Het stadsbestuur kwam dus steeds meer in handen van een kleine, rijke elite. Men misbruikte macht wel eens door armen meer belasting te laten betalen of zwaarder te straffen dan de rijken. Hierdoor kwam het gemeen regelmatig in opstand. Daardoor werd de macht van de patriciërs langzaam verminderd want na zo’n opstand kwamen er vaak nieuwe regels, zoals bijvoorbeeld:

  • Het elk jaar kiezen van nieuwe schepenen.
  • Het verbieden van familieleden in het stadsbestuur.
  • De instelling van een stadsraad om schepenen te controleren.

 

Het gemeen kon soms ook meer bestuurlijke macht en vrijheden krijgen door tijdens een conflict de juiste partij te kiezen à de guldensporenslag 1302 (een Vlaams volksleger verslaat de geharnaste Franse ridders.

 

Franse Filips IV (koning-leenheer) & patriciërs in Vlaamse steden

VS

Graaf van Vlaanderen (leenman) & het gemeen in Vlaamse steden

 

In ruil voor geld en militaire steun aan de graaf van Vlaanderen vroegen de burgers privileges, zoals meer invloed op het stadsbestuur en minder macht in handen van de patriciërs.

 

Staten ontstaan.

 

De tweede zoon en opvolger van de Engelse koning Hendrik II, Richard Leeuwenhart, was betrokken bij de Derde Kruistocht. Na zijn dood werd zijn jongste zoon Jan ‘zonder land’ koning van Engeland.
 

  • De broer en opvolger van Engelse koning Richard Leeuwenhart, Jan zonder land, raakte tijdens conflicten met de Franse koning Filips II veel van de voormalige Engelse gebieden in Frankrijk kwijt.
  • De Engelse adel en burgers waren hierdoor erg ontevreden en dwongen Jan in 1215 de Magna Carta te ondertekenen.
  • In de Magna Carta werd voor het eerst de macht van een koning ingeperkt. Voorbeeld afspraak: de koning mocht voortaan geen belasting meer opleggen zonder toestemming van de adel, geestelijkheid en burgerij.
  • Vanaf de 13e eeuw moest de Engelse koning bovendien de controle door een parlement accepteren.
  • De Engelse koning was door zijn bezittingen in Frankrijk in feite ook een vazal van de Franse Koning. Na de dood van de Franse koning maakt hij aanspraak op die troon en dit leidde tot conflicten met Franse edelen die uiteindelijk uitmonden in de 100-jarige oorlog (1337-1453)
  • Deze oorlog was bepalend voor het opkomen van een Engels en Frans nationalisme en bepaalde mede de staatsvorming van een nieuw Frankrijk. Hoewel de Franse ridderlegers lang niet opgewassen beek tegen de Engelse boogschutters, behaalden ze onder inspirerende leiding van Jeanne D’arc uiteindelijk toch de overwinning.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

 

 

 

 

 

De langdurige strijd tussen Frankrijk en Engeland versterkte in beide landen de nationale gevoelens. In beide landen nam de bereidheid van de bevolking toe om het gezag van de koning als leider in de strijd te aanvaarden.

In tegenstelling tot de Engelse koningen was de macht van de Franse koningen vanaf de periode van Filips II steeds groter geworden, doordat:

  1. Na de dood van een leenman zijn leen niet opnieuw werd verpacht, maar toegevoegd werd aan de kroondomeinen van Filips II en zijn opvolgers. Het gebied kwam zo weer langzaam in handen van de koning zelf.
  2. De koningen belastinggeld gebruikten om huurlegers en geschoolde ambtenaren in te huren. Het bestuur van het land werd zo geprofessionaliseerd en de koning  werd steeds minder afhankelijk van de edelen voor het bestuur van het land.
  3. De koning reageerde steeds meer vanuit 1 plaats (centralisering) en probeerde van daaruit het hele land met dezelfde wetten te besturen en ook de belastingen werden centraal voor het hele land opgelegd. (uniformering)

 

De versnippering die het gevolg was van het feodale stelsel komt zo langzaam ten einde.

 

Door de gemeenschappelijke Engelse vijand, de centralisatie en uniformering ontstond in Frankrijk een samenhorigheidsbesef en zo ontwikkelde zich langzaam een nationaal bewustzijn en nationale staat.

 

Tijdens de 100-jarige oorlog probeerden ook de Bourgondische hertogen een eigen staat te stichten.

Het begon met de jongste zoon van de Franse koning (Jan II) genaamd Filips de Stoute, hij kreeg de provincie Bourgondië toegewezen. Via veroveringen en een uitgekiende huwelijkspolitiek wist hij het grondgebied enorm uit te breiden.

 

Een van zijn opvolgers Filips de Goede streefde ook naar uniformering en centralisatie van de macht. Hij had hiervoor goede ambtenaren, plaatsvervangende bestuurders, centrale rechtbanken en een sterk huurleger nodig. Om deze zaken te kunnen betalen verhoogde hij constant de belastingen of zette de steden onder druk om hem leningen te verschaffen.

Om dit alles goed te regelen was er 1 plaats nodig waar bestuurders uit verschillende delen van het rijk bij elkaar kwamen en konden overleggen. Dit overleg moest plaats hebben in een zogenaamde Statenvergadering. De naam die hieraan werd gegeven was de Staten-Generaal.

 

De politiek van uniformering en centralisatie betekende dat de steden weer een aantal van hun privileges zouden kwijtraken. Vandaar dat de steden en gewesten regelmatig in opstand kwamen tegen deze politiek (particularisme). Er kwam hierdoor dan ook geen echte Bourgondische staat.

De kleindochter van Filips de Goede, Maria van Bourgondië, trouwde met keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Via hem kwamen de Bourgondische bezittingen uiteindelijk in handen van Karel V van Spanje.

 

 

 

 

 

 

 

 

De kerkhervorming.

 

Religieuze oorzaken van de reformatie:

  1. Als gevolg van het humanisme (Erasmus) werden steeds meer kritische vragen gesteld en ontstond er twijfel aan de waarheden van de kerk.
  2. De kerk was in verval

Van bovenaf:

  • het pausschap werd corrupt en gericht op pracht en praal
  • het pausschap was verdeeld (westers schisma), er waren dus 2 pauzen, een in Avignon en een in Rome.

Van onderop:

  • er waren veel slecht opgeleide geestelijken die de kerk tot schande maakten. De lagere geestelijkheid leefde in miserabele toestanden met vrouwen en kinderen. Sommige konden niet eens lezen of schrijven. Men verdiende zo weinig dat men gedwongen was een extra beroep uit te oefenen of wat bij te beunen met de verkoop van sacramenten, relikwieën of aflaten.

 

Humanisme als oorzaak à Erasmus  maakte een eigen editie van het Nieuwe Testament waarmee hij wilde aantonen dat in de officiële Bijbel van de katholieke kerk de Vulgaat veel vertaalfouten stonden.

In zijn boek ‘lof der zotheid’ bekritiseerde hij en dreef hij de spot met de katholieke kerk.

Hij bleef wel trouw aan het katholicisme, hij wilde alleen dat de kerk zou veranderen.

 

Erasmus stond niet alleen, ook Johannes Hus uitte kritiek op de misstanden in de kerk. Hij vond ook dat Gods woord het best in de volkstaal verkondigd kon worden en dat de kerk meost terugkeren tot de eenvoud die Jezus had verkondigd. Hus werd vanwege zijn ideeën veroordeeld tot de dood op de brandstapel om in 1415.

 

De monnik Maarten Luther werd beïnvloed door Erasmus en Johannes Hus. In 1517 publiceerde hij 95 stellingen tegen de misstanden in de kerk. Hij wilde hiermee een discussie beginnen om de handel in aflaten af te schaffen. Het werd uiteindelijk een kerkhervorming of reformatie.

 

Hij zette in op 3 ideeën:

  1. de mens kon alleen door de genade van God worden gered.
  2. Alleen door geloof kun je tot God komen.
  3. Alleen het Heilige Schrift is de onfeilbare bron van het geloof. Als elke gelovige het woord van God zelf kon lezen waren de priesters niet meer nodig. de Bijbel moest dan wel in de volkstaal worden gepubliceerd.

 

De paus was niet gediend van Luthers visie en dreigde hem in de ban te doen. Er werd een ketterproces tegen hem voorbereid. Om zichzelf te verdedigen mocht Luther onder vrijgeleide naar de Rijksdag in Worms (1521) reizen.

 

 

 

 

 

 

 

 

De paus deed Luther tijdens de Rijksdag van Worms in de kerkelijke ban en keizer Karel V was het met de paus eens. Luthers aanhangers voelden zich hierdoor gedwongen eigen kerkgemeentes en landskerken te stichten. Luther kreeg daarbij de steun van diverse vorsten omdat:

 

Politieke oorzaak reformatie:

  1. Verschillende vorsten in het Duitse Rijk steunden de Lutheranen omdat het voor hen een manier was om hun gezag uit te breiden ten koste ban de kerk van Rome. Anders gezegd; de politieke belangen van de verschillende vorsten liepen parallel met wat de Hervorming bedoelde: breken met de macht van Rome
  2. Bovendien zagen de vorsten de kans schoon de eigendommen van de kerk naar zich toe te trekken (economische reden)

 

Culturele oorzaken reformatie:

  1. Door de uitvinding van de boekdrukkunsten konden de ideeën van hervormers zoals Luther zich sneller verspreiden via boeken en pamfletten.
  2. Ook de vertaling van de bijbel in de volkstaal zorgde voor een meer kritische houding van de grote groepen gelovigen ten opzichte van de eens zo oppermachtige katholieke kerk.

 

De ideeën van Luther over vrijheid en gerechtigheid verspreidden zich dus snel en leidden in 1524 tot opstanden onder boeren en lage adel. Reformatie betekende voor hen ook bevrijding van armoede en vervulling van hun sociale verlangens zoals meer vrijheid en gelijkheid. Luther steunde de opstandelingen niet en kiest voor de vorsten.

Tussen de 100.000 en 300.000 boeren worden genadeloos afgeslacht.

 

Het ontstaan van de Lutherse kerk gesteund door de Lutherse vorsten leidde ook een oorlog tegen keizer Karel V en de vorsten die wel trouw bleven aan Rome.

 

Deze oorlog eindigde in 1555 à Godsdienstvrede van Augsburg.

 

Het protestantisme en het rooms-katholicisme werden vanaf dat moment gelijkberechtigd.

 

Onderdanen moesten het geloof van hun vorst aannemen of verhuizen. De afspraakk was: ‘cuius regio, eius religio’ van wie het land is, is ook de religie.

Karel V was zwaar teleurgesteld en trad af.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maarten Luther 1483-1546

Johannes Calvijn 1509-1564

Verering van heiligen en relikwieën is bijgeloof, dus ook geen beelden van heiligen in de kerk.

Niet alleen de verering van heiligen en relikwieën is bijgeloof, maar ook bijvoorbeeld het branden van kaarsen en het bespelen van een orgel. Hier ook geen beelden van heiligen of gouden voorwerpen in de kerk.

De vorst is in elke staat het hoofd van de kerk.

De gelovigen staan zelf aan het hoofd van de kerkgemeenten. Geen gezag van bovenaf maar de kerk moest van onderuit worden opgebouwd.

De vorst bepaald het geloof in een gebied. Het is niet de bedoeling dat je in opstand komt tegen je vorst.

Vorsten verspelen hun macht als ze tegen de regels van God in gaan. Dan zouden de lagere overheden de vorst mogen afzetten.

Door oprecht te geloven komt men in de hemel. Volgens Luther had de mens wel zelf invloed op zijn redding. De mens zou behouden blijven door het geloof in God, het lezen van de bijbel en hoewel goed werken een mens niet vroom maken, doen vrome mensen goed werk.

Predestinatieleer; god heeft voor de geboorte al bepaald of je naar de hemel gaat. Volgens Calvijn wordt de verlossing niet dichterbij gebracht door het doen van goede werken.

 

Met de eenheid van de rooms-katholieke kerk was het na 1525 gedaan. Maar na de hervormingen van Calvijn en de afscheiding van de Anglicaanse kerk viel Europa op religieus gebied nog verder uit elkaar.

 

Ook in Frankrijk braken er oorlogen uit tussen de hervormers/hugenoten en de rooms-katholieken.

 

In het Edict van Nantes (1598) kwam het tot een overeenkomst.
Hugenoten mochten hun godsdienst blijven beoefenen en kregen volledige burgerrechten.

 

Binnen de rooms-katholieke kerk kwam er ook reactie op de hervormingen, die intern leidde tot het verbeteren van de misstanden en extern tot het bestrijden van de hervormers (=contrareformatie).

Via een kerkelijke rechtbank (de inquisitie) werd er hard opgetreden tegen de hervormers. Hervormers werden als ketters beschouwd en na bekentenissen volgden de dood op de brandstapel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit de Opstand een Republiek geboren

 

De Nederlandse Opstand is de strijd van de Nederlandse gewesten tegen hun landsheer, de Spaanse-Habsburgse koning Filips II. De opstand leidde uiteindelijk tot een splitsing van de Nederlanden in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. In het noorden werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gevormd. In de moderne geschiedschrijving is deze benaming gebruikelijker dat het daarbuiten bekendere begrip van de 80-jarige oorlog.
 

Oorzaken van de Opstand

 

Politieke-bestuurlijke oorzaken

De 17 gewesten of provinciën waar Karel V heer was, de Nederlanden, vormden rond 1500 nog geen eenheid. Steden en gewesten hadden in de loop der jaren veel privileges en grote mate van zelfbestuur verworven.

 

Door centralisatie van het bestuur vanuit de hoofdstad Brussel wilde Karel V van de Nederlanden een eenheid gaan maken. Hierdoor zouden de privileges van de steden, de gewesten en de adel moeten worden aangepakt.

 

Karel V was naast Heer van de Nederlandse gewesten ook nog:

  1. Keizer van het Duitse Rijk
  2. Koning van Italië en Spanje
  3. Koning over ontdekte gebieden in midden en Zuid-Amerika

 

Het centralisatiebeleid van Karel V, bedreigde sommige van de privileges die zijn onderdanen in ruil voor belastingafdrachten hadden verworven. (syllabus)

 

Karel V wilde het bestuur centraliseren door de instelling van een Grote Raad en 3 andere raden.

Deze raden moesten de landsheer (Karel V) en zijn plaatsvervanger de landvoogd(es) bijstaan in het bestuur, kwaliteit ging hier vaak boven afkomst. Om de hoge edelen te vriend te houden werd de Raad van State het belangrijkste adviserende orgaan. Maar ook in deze Raad van State werd de traditionele adel van het zwaard steeds vaker vervangen door geschoolde ambtsadel

 

 

Geheime Raad

Raad van Financiën

Raad van State

Wie

Universitair geschoolde beroepsambtenaren

Edelen, diverse juristen en financieel deskundigen

12 hoge edelen en geestelijken

Taken

Juridisch adviescollege voor het optellen van centrale wetten en regels

Beheren van bezit van de vorst en zorgen voor de inning van de belastingen

Het uitzetten van het regeringsbeleid, geven van politieke adviezen

 

Conclusie: door deze politiek van centralisatie verloren de 17 gewesten met hun steden en oude adellijke families steeds meer voorrechten en macht en dat riep weerstand op.

 

 

Religieuze oorzaken

Eenheid van deloof zou goed zijn voor de eenheid in het Rijk en de gehoorzaamheid van zijn onderdanen vergroten. Daarom traden de streng gelovige katholieke Karel V en zijn opvolger Filips II hard op tegen kerkhervormers.

 

Via plakkaten en de inquisitie werden ketters met de dood bestraft. Vanwege deze harde straffen werden deze wetten daarom al snel bloedplakkaten genoemd.

 

Religieuze-godsdienstige oorzaken

De raadsheren van de Gewestelijke Hoven (rechtbanken) protesteerden tegen deze zware straffen. Het werk van de inquisiteurs werd dan ook vaak gesaboteerd.

 

Karel maakte daarom samen met paus Paulus IV plannen om de kerkelijke bestuurlijke indeling in de Nederlanden te veranderen. Meer bisschopszetels betekende ook een betere controle over priesters en gelovigen. De plannen werden pas onder zijn opvolger uitgevoerd, maar zorgden wel voor veel verzet.

Het was immers weer een centralistische maatregel die ook tot verscherping van de vervolging van protestanten zou leiden.

 

  • Na het aftreden van Karel V in 1555 nam diens zoon Filips II het landbestuur over. Vanaf 1559 besloot hij zijn rijk echter vanuit Madrid te besturen.
  • Hij stelde zijn halfzus Margaretha van Parma aan als landvoogdes.
  • Filips II gebruikte bij het bestuur steeds meer de diensten van zijn eigen Spaanse adviseurs en beroepsambtenaren. Ook bestreed hij de kerkhervormers nog feller dan zijn vader. Hierdoor werd de verstandhouding met de hoogste edelman in de Nederlanden, Willem van Oranje alsmaar slechter.

Op 5 april 1566 boden 200 edellieden landvoogdes Margaretha van Parma een smeekschrift aan. Zij wilden dat er een einde kwam aan de geloofsvervolgingen en dat er een vergadering van de Staten-Generaal werd uitgeschreven om de problemen in het land te bespreken.

  • Profiterend van de weifeling die zich na de aanbieding van het smeekschrift meester maakte van het landbestuur, kwamen de ontevreden edellieden in de maanden daarop steeds openlijker in verzet, terwijl aanhangers van het zogenaamde nieuwe geloof zich in de openlucht verzamelden om naar preken van rondtrekkende calvinistische predikanten te luisteren. (hagenpreken)
  • Opgezweept door de hagenpreken drongen in 1566 hervormers de katholieke kerken en kloosters binnen en vernielden alle religieuze versieringen, beeldenstorm. Verering van beelden was immers afgoderij, zo stond in de bijbel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Willem van Oranje

Belangrijkste edelman in Nederland, prins van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht.

  • Tolerant m.b.t. godsdienst; zelf ook vaak van godsdienst verandert
  • Moeder is Luthers
  • Vanaf 1544 wordt hij katholiek om zijn erfenis te kunnen aanvaarden
  • 1561: huwelijk met Lutherse Anna van Saksen   
  • vanaf 1573 calvinistisch

 

Willem vluchtte in 1567 naar het buitenland. Daar kreeg hij te horen dat de Raad van Beroerten had besloten hem te vervolgen en als zijn bezittingen in de Nederlanden verbeurd werden verklaard.

 

Hierna formeerde hij een huurleger en lanceerde zijn eerste invasie die mislukte in april 1568.

 

In mei 1568 boekte zijn broer Lodewijk wel een eerste succes in de slag bij Heiligerlee.

Met deze veldslag laten veel historici dan ook de 80-jarige oorlog beginnen.

 

Steun vanuit de gewesten kreeg hij toen nog niet, en uit geldgebrek werd zijn leger ontbonden.

 

De strijd kreeg op 1 april 1572 een verrassende wending toen de watergeuzen Den Briel innamen.

 

Willem van Oranje gaf de watergeuzen toestemming een guerrilla te voeren in de Nederlanden en op zee. Met de term geuzen werden aanvankelijk Nederlandse edelen, tegenstanders van de Spaanse legers aangeduid. Later verwees de term specifiek naar de strijders die te land of te water de Spanjaarden bevochten.

Gezagvoerders waren calvinistische edelen, die waren ter dood veroordeeld en wier goederen waren verbeurd verklaard door de Raad van Beroerten.

 

Na de inname van Den Briel sloten zich steeds meer steden bij de opstand aan. De staten van Holland kwamen bijeen, gingen zich meer als een eenheid organiseren en besloten:

  • gezamenlijk de financiële lasten van de verdediging op zich te nemen.
  • Willem van Oranje toch te erkennen als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht.

 

Hierna beginnen de Spanjaarden met de herovering van de verloren steden. Het Spaanse leger kende geen genade met de opstandelingen.

 

In het begin zag het er niet goed uit voor de opstandelingen. Gelukkig keerden de kansen in het voordeel van Oranje, de belegering van Alkmaar mislukte en ook Leiden kon worden ontzet (1574).

 

Het moreel van de Spanjaarden was geknakt. Daarnaast bleek Spanje in 1575 bankroet. De huurlingenlegers van Filips II werden slecht betaald en er braken steeds meer muiterijen uit. Sommige soldaten in de Nederlanden hadden al 2,5 jaar geen soldij ontvangen en gingen over tot plundering van Antwerpen (de Spaanse Furie).

 

 

 

Gevolgen muiterijen Spaanse legers:

  • Enorme anti-Spaanse propaganda
  • Zowel de protestantse als katholieke gewesten gingen zich nu concentreren op de samenwerking tegen spanje.

 

In de Pacificatie van Gent (1576) werd afgesproken:

  • Gezamenlijke bestrijding muitende Spaanse soldaten.
  • Godsdienstvrede naar Frans model. Geen vervolgingen meer van andersdenkenden en in de loyale katholieke gewesten mocht het katholicisme gehandhaafd blijven.
  • Er zou gewetensvrijheid zijn voor de aanhangers van beide religies.

 

Let op: de gewesten waren toen nog niet uit op het stichten van een eigen onafhankelijke staat zonder Filips II, dit gebeurde pas na 1581.

 

Radicale calvinisten namen in veel plaatsen in Brabant en Vlaanderen de macht over. Katholieken werden daardoor afgeschrikt en waren bereid vrede te sluiten met de koning. De opstand viel in 1579 uiteen.

 

Het overwegend rooms-katholieke Amsterdam ging als laatste Hollandse stad in 1578 over tot de zijde van opstandelingen (Alteratie van Amsterdam)

Handelsbelangen speelden een belangrijke rol bij de ommezwaai. Omdat Amsterdam geïsoleerd raakte en andere steden de handel over dreigden te nemen.

 

Na de alteratie valt de opstand uiteen. De katholieke zuidelijke gewesten werden afgeschrikt door de radicale calvinisten en besloten zich te verzoenen met Filips II. Men ging een samenwerking aan in de Unie van Atrecht. Als reactie daarop vormden de noordelijke gewesten de Unie van Utrecht.

 

  • Elk gewest behield daarin zijn eigen rechten, bestuur en privileges.
  • Men ging samenwerken op economisch en militair gebied.
  • Het calvinisme kreeg een bevoorrechte positie.
  • Geloofsovertuiging bleef verbonden maar rooms-katholieken raakten hun kerken kwijt.

 

Uit deze Unie van Utrecht zou later de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstaan.

  • Geloofsvervolging bleef verbonden maar rooms-katholieken raakten hun kerken kwijt.

 

Oranjes Politiek van gelijkberechtiging voor katholieken en protestanten bleek dus onhaalbaar. Willem van Oranje tekende de Unie van Utrecht (1579) dan ook niet!

Als ‘vader des vaderlands’ was hij een groot voorvechter van de Pacificatie van Gent, met daarin voor beide religies vrijheid en gelijkwaardige positie.
 

Oranje voerde al vanaf het begin van de opstand een effectieve propagandaoorlog waarin hij de Nederlanders opriep hun ‘vaderland’ te beschermen tegen ‘vreemde’ Spanjaarden en zichzelf onpwerpt als leider van de opstand. Hij keert zich in eerste instantie nog niet tegen Filips II maar tegen de tirannie van de overheidsdienaren, zoals de hertog van Alva.

 

 

Oranje wilde in de strijd tegen de Spanjaarden natuurlijk de steun van de bevolking, maar ook van buitenlandse vorsten winnen. Daarom zette hij een team van publicisten aan het werk. Hun doel was:

  • Het opnemen van de wapens rechtvaardigen.
  • De haat aanwakkeren tegen de Spanjaarden.
  • Oranje neerzetten als de enige persoon die de Nederlanden kon redden.

 

In verschillende media – pamfletten, liedjes, symbolische voorstellingen, penningen, preken, geruchten en propagandabrieven – werden deze boodschappen keer op keer herhaald.

 

Willem van Oranje werd door Filips in 1580 de ban gedaan. Willem verdedigde de opstand met zijn zogenaamde apologie. De Apologie eindigt met de lijfspreuken van de Prins; Je maintiendrai. Ik zal handhaven.

De tekst van de Apologie is van belang geweest voor de Plakkaat van Verlatinghe omdat Willem hierin de gedachte van Calvijn overnam; als een vader (vorst) zich niet goed inzet voor zijn kinderen (onderdanen) mogen deze op zoek gaan naar een nieuwe ‘vader’.

 

In 1581 zetten de Staten-Generaal Filips II als vorst af in de zogenaamde Acte (plakkaat) van Verlatinghe, de Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring. In de acte wordt de leer van Calvijn gebruikt om Filips II te bekritiseren en de Verlatinghe te motiveren.

 

Willem van Oranje werd door Filips in de ban gedaan. Willem wordt hierop in 1584 in Delft door Balthasar Gerards vermoord.

 

Na de dood van Willem kregen de opstandige gewesten het moeilijk. De zoektocht naar een nieuwe leider leverde niets op en in 1585 viel Antwerpen weer in Spaanse handen.

 

Vanaf 1588 wist men echter geen levensvatbare Republiek te vormen en slaagde erin om terrein terug te winnen omdat:

  • De mislukte tocht van de Spaanse Armada in 1588 de Spaanse militaire dreiging sterk verminderde.
  • Door financiële steun vanuit Engeland de Republiek zich kon versterken.
  • De geniale Maurits van Nassau veel militaire successen boekte.
  • Filips II op te veel fronten oorlog voerde. (kansen voor de Nederlanden)

 

De Spaanse Armada

Spanje was rond 1585 aan de winnende hand maar had last van de Engelsen o.l.v koningin Elisabeth.

  • Engelse kapers behaalden buit op Spaanse schepen die rijkdommen vanuit Zuid-Amerika vervoerden.
  • Bovendien zochten de Engelsen contact met de Turken met wie Spanje in het Middellandse zee gebied in oorlog waren.
  • De Engelse steunde daarnaast de Nederlanden in hun opstand tegen Spanje.
  • En ook Nederlandse bedreigden de zeemacht van de Spaanse vloot.

 

 

 

 

 

Dus besloot Filips II om met de Engelsen af te rekenen en liet een onzinkbare onoverwinnelijke vloot bouwen. De expeditie tegen Engeland mislukte door; communicatiefouten, snelle wendbare Engelse-Nederlandse schepen met beter geschut en hevige stormen.

Voordeel voor de Nederlandse opstand:

  • De opstandelingen wonnen tijd om zich te herstellen en hun posities te verbeteren.
  • De Spanjaarden raakten een groot deel van hun vloot kwijt.

 

De soevereiniteit van de Republiek werd al in 1596 door Engeland en Frankrijk erkend.

 

Dit had te maken met het feit dat deze 3 landen alle drie in oorlog waren met Spanje. Ze sloten een bondgenootschap (triple Alliantie). Door het sluiten van dit bondgenootschap erkenden Frankrijk en Engeland in feite De Republiek als een onafhankelijk staat.

 

De oorlog met Spanje zou met een pauze (12 jarig bestand 1602-1621) nog tot 1648 duren. Pas bij de Vrede van Münster (1648) erkende Spanje de onafhankelijkheid van de Republiek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rijk door handel overzee

 

De opstand viel in de Noordelijke Nederlanden samen met de periode van economische groei. De moedernegotie en het ontbreken van feodale traditie maakten specialisatie en commercialisering van de landbouw mogelijk.

 

In West Nederland werd veel turf(gedroogd veen) afgegraven wat diende als brandstof. Hierdoor ontstonden grote plassen die later werden ingepolderd. Voor de waterafvoer waren ook slootjes aangelegd die er voor zorgden dat het landschap inzakte tot onder zeeniveau en niet meer geschikt waren voor akkerbouw.

 

Daardoor ontstaat noodgedwongen handel en import van goedkoop graan uit Oostzee gebied (moedernegotie)

+

Door goedkope graanimport werd graanverbouw ook minder lonend en in Nederland was geen feodale traditie en de boeren waren vrij om zelf keuzes te maken.

 

Er zijn 5 verklaringen voor de economische groei van de Republiek.

  1. De moedernegotie

Specialisatie op veeteelt was dus o.a. mogelijk door invoer van enorme hoeveelheden graan uit gebieden rond de Oostzee = moedernegotie.

Door deze handel ontstond er een uitgebreid handelsnetwerk en werd Amsterdam steeds belangrijker als havenstad en stapelmarkt.

Handelaren wilde zoveel mogelijk winst behalen door graan tijdelijk op te slaan in pakhuizen in afwachting van verder transport-export als de prijzen gunstig waren. De winsten die door deze handel behaald werden investeerde men weer in de uitbreiding van de internationale handel (handelskapitalisme).

 

Het was vooral de graanhandel met de Oostzeelanden die van Amsterdam de Stapelmarkt van Europa maakte. Rond de graanhandel ontwikkelde zich in de stan een omvangrijke scheepsbouw en nijverheid.

 

  1. De verzanding van de haven van Brugge.
  2. De val van Antwerpen en het afsluiten van de Schelde.

Amsterdam en andere Hollandse steden werd nog belangrijker toen hun voornaamste concurrenten wegvielen. Na de herovering van Antwerpen door de Spanjaarden in 1585 sloten de Hollanders en Zeeuwen de Schelde af. Veel rijke Antwerpse kooplieden trokken daarna naar Amsterdam en zo kon Amsterdam de rol van Antwerpen als grootste haven-handelsstad van Europa overnemen. 

  1. Ook op het gebied van technische vernieuwingen liep de Republiek voorop in de wereld (komst van goedgeschoolde vluchtelingen).
  2. De Republiek was een open en tolerante samenleving.

De handelsbelangen van de regenten en de noodzaak inkomsten te hebben voor de oorlogsinspanningen wogen zwaar mee in het beleid van de Republiek. De economie groeide en in die groeiende economie waren migranten nodig. stadbestuurders gaven daarom buitenlandse kooplieden goede faciliteiten, waaronder relatief vergaande religieuze vrijheden.

 

Hierdoor kwamen ook veel joden vanuit Spanje en Portugal naar Amsterdam. Deze s

Sefardische joden waren over het algemeen welgestelde handelaren die met hun handelskennis en contacten in het Middellandse Zeegebied de positie van Amstedam als handels- en financieel centrum van Europa verder verstrekten.

Vanwege felle Jodenvervolgingen in Oost-Europa zochten ook veel arme Hoogduitse, Oekraïense en Poolse joden hun toevlucht in de Republiek. Deze Asjkenazim joden die over het algemeen veel armer waren dan de joden uit Spanje en Portugal hadden naast hun eigen taal en gebruiken ook een eigen synagoge.

 

Door de toename van de handelscontacten ging de republiek een groeiende rol spelen in de opkomende wereldeconomie. Zoals vermeld investeerde men winsten weer in de uitbreiding van de internationale handel (handelskapitalisme). Vooral in de handel met Azië was veel te verdienen. Daarom werd door diverse handelaren besloten om handelsondernemingen op te richten. De concurrentie en het risico was echter groot en dat drukte de winsten, daarom besloot de Staten Generaal o.l.v Hollandse raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt een samenwerkingsverband te organiseren van alle kooplieden uit Holland en Zeeland met de naam: Vereenigde Oostindische Compagnie (1602).

 

De Staten Generaal gaven de in 1602 opgerichte VOC een monopolie op de handel met Azië en voerden samen het beheer over de Generaliteitslanden. Daarnaast mocht het bedrijf zelf overeenkomsten sluiten met buitenlandse vorsten, soldaten in dienst nemen, forten bouwen en geweld gebruiken als het eigen belang in gevaar kwam.

 

Het einde van de Gouden Eeuw volgde tegen het einde van de 17e eeuw toen de positie van de Republiek in toenemende mate werd bedreigd door de opkomst van Engeland en Frankrijk.

Het succes en de rijkdom van de Republiek zorgde voor reacties van andere landen:

  1. Act of Navigations (1651) à deze wet verbood niet-Engelse schepen om goederen van buiten Europa naar Engeland te vervoeren, en verbood dan nog eens drie met name genoemde landen om enig goed naar Engeland te transporteren. Deze regels waren speciaal opgesteld om de superieure handelspositie van de Verenigde provincies aan te tasten. De 1e Engels-Nederlandse oorlog was een gevolg van deze wet.
  2. Mercantilisme à economisch stelsel dat de bestaansmiddelen in het eigen land wil versterken door de export van eindproducten te bevorderen en de import te bemoeilijken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wie heeft de macht?

 

Opstand o.a. voortgekomen uit een afkeer van de politiek van centralisatie van Filips II.

 

Opstandige gewesten en stede willen autonomie behouden (particularisme), dit was goed te herkennen in de staatsinrichting van de Republiek der Zeven Verenigden Nederlanden.

 

Soort statenbond = bond van 7 zelfstandige gewesten (provinciën)

 

Elk gewest regelde zijn eigen zaken in de Gewestelijke Staten
Men besliste zelf over:

  1. Wetgeving
  2. Rechtspraak
  3. Belastingheffing

 

Samenwerking tussen de staten vond plaats in de Staten-Generaal:

Men besliste samen over:

  1. Buitenlandse politiek
  2. Oorlog & defensie
  3. Het bestuur van de Generaliteitslanden

 

De belangrijkste mannen in de Republiek waren de raadspensionaris en de stadhouder.

 

Staten-Generaal:

  • Ieder gewest stuurde vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal in Den Haag.
  • Besluiten waren alleen mogelijk als iedereen het er mee eens was.
  • Maar in de praktijk was de stem van het gewest Holland vaak doorslaggevend.

 

Raadspensionaris:

  • Raadspensionaris was de titel van de belangrijkste ambtenaar en rechtskundige adviseur van de staten van zowel het gewest Holland als het gewest Zeeland.
  • De raadspensionaris, tot 1617 landsadvocaat genaamd, leidde de afvaardiging van de staten van Holland naar de Staten-Generaal.
  • Omdat de gewesten Holland en Zeeland meer dan de helft van de belastingen betaalden fungeerde deze raadpensionaris in wezen vaak als de hoogste bestuurder van de gehele Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

 

Stadhouder:

  • Oorspronkelijk was de stadhouder een edelman die namens de landheer bij diens afwezigheid in 1 of meerdere gewesten voor hem het gezag uitoefende.
  • Met het plakkaat van Verlatinghe in 1581 werd de landsheer afgezworen. Daardoor was de functie in feite overbodig geworden. Toch werd besloten hem in ere te houden. De reden was dat men de belangrijkste aanvoerders van de opstand, onder wie Willem van Oranje, een hoofdfunctie ni de uitvoerende macht wilde geven zonder ze tot landheer te laten uitgroeien.
  • In de gewesten maar ook vaak in de Republiek oefende de stadhouder de hoogste militaire functies uit: als kapitein-generaal van het leger en admiraal-generaal van de vloot. De stadhouders voeren nooit mee met de vloot, maar als admiraal-generaal waren ze wel opperbevelhebber. Officieren tot een bepaalde rang werden door hen benoemd.

 

Wetenschap en kunst

 

16e eeuw: Copernicus kwam met nieuw theoretisch model waarin de zon in het centrum stond. Hij kon het nieuwe wereldbeeld toen echter nog niet bewijzen.
kerk à verwierp zijn theorie in het wereldbeeld van de kerk, de aarde bleef het middelpunt van Gods perfecte schepping.

 

17e eeuw: geleerden zoals Keppler en Galilei gaan voor de waarnemingen en berekeningen de theorie van Copernicus wetenschappelijk onderbouwen.

Kerk à de kerk dwong Galilei echter afstand te doen van zijn opvattingen en zou pas aan het einde van de 20e eeuw erkennen dat ze het onjuist hadden gezien.

 

De kritische benadering van geleerden uit de renaissance zoals Copernicus legde de basis voor een wetenschappelijke revolutie in het denken van de 17e eeuw.

 

Mensen bleven gelovig maar niet langer vertrouwden de mensen blindelings op alles wat in de bijbel stond!

 

Bijvoorbeeld de humanisten zoals:

Erasmus en Francis Bacon (1561-1626).

= grondlegger wetenschappelijk denken:

  • Kennis uitbreiden via observatie en experimenteren.
  • Kennis alleen betrouwbaar indien bewezen door zintuigelijk waarnemingen.

 

Klassiek-religieuze ideeën maken in de 17e eeuw plaats voor modern-wetenschappelijke ideeën. = wetenschappelijke revolutie.

 

Gevolgen wetenschappelijke revolutie:

Ingrijpende verandering in de inzichten in de natuurkunde, wiskunde, sterrenkunde, scheikunde en biologie en de manier waarop deze wetenschappen bedreven werden. Hierdoor ontstond een compleet ander (wetenschappelijk) wereldbeeld.

 

Deze ontwikkelingen vonden in alle Europese landen plaats. De Republiek had voor wetenschappers extra voordelen vanwege de grote vrijheid.

 

Opdrachtgevers voor kunstenaars:

  • Frankrijk, Engeland; het hof, koningen
  • Spanje; het hof, koningen, de kerk

 

De Republiek unieke situatie:

  1. Geen echte hofcultuur
  2. Hervormde kerk (geen afbeeldingen in de kerken)
  3. Geen absoluut vorst dus meer vrijheid voor de kunstenaars.

De opdrachten kwamen van:

  • Burgers: de welvaart was hoog, dit wilde mensen laten zien/pronken.
  • Schilders werkten ook zonder opdrachten voor de ‘anonieme markt’. (specialisatie en massaproductie)

 

 

 

 

 

Dit had invloed op de onderwerpen van de schilderijen:

  • Alledaagse taferelen
  • Veel (groeps)potretten van rijke handelaren etc.
  • Landschappen, stadsgezichten
  • Stillevens
  • Historiestukken

 

Omdat de welvaart relatief groot was, ontstond in de commerciële economie van de Republiek een markt voor luxegoederen. Naast drukwerk werden er miljoenen schilderijen gemaakt, die bij gewone mensen thuis hingen.

 

Verklaring:

  • De republiek in de Gouden Eeuw was tolerant. Hierdoor vluchtten veel wetenschappers en kunstenaars naar Nederland. Hier konden ze gewoon hun eigen geloof behouden en hun kunstwerken en uitvindingen die afweken van de bijbel publiceren zonder hiervoor vervolgd of gestraft te worden.
  • Ook in het uitbrengen van boeken was de Nederlandse Republiek erg tolerant. In andere landen moest een drukker eerst officieel toestemming hebben voordat hij iets mocht drukken. Een religieuze of politieke tekst bijvoorbeeld, die de kerk of de politiek niet aanstond, kon de drukker die tekst wel vergeten. Maar in Nederland werd er gedrukt als er een markt voor was, dus ook teksten die politiek gevoelig waren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Duitsland

Het moderne imperialisme

 

Imperialisme à het opbouwen van een groot rijk door andere gebieden te veroveren is van alle tijden.

 

Modern imperialisme: periode 1880-1920; proces van versnelde uitbreiding van macht in de koloniale gebieden die op dat moment niet of slechts op papier, door westerse landen werden bestuurd.

 

Dit werd mogelijk gemaakt door de Industriële revolutie. Het westen had een enorme technische voorsprong gekregen waardoor het veroveren van nieuwe gebieden steeds eenvoudiger werd.

 

Kolonialisme 1500-1850

Modern Imperialisme 1850-1920

Handel aan de kust via versterkte handelsposten (factorijen)

Gehele kolonie werd ingenomen. Het hele land kwam onder controle van het Europese moederland.

Economische motieven: winst maken met handel in producten die de bestaande inheemse economie voort, zoals: specerijen, suiker, koffie, tabak, goud, handel in slaven

Economische motieven:

  • grondstoffen voor de opkomende industrie. De productie werd op een moderne manier aangepakt. Men investeerde in mijnbouw, plantages en verbeterde de infrastructuur om de producten gemakkelijker te verhandelen door de aanlag van spoorwegen en havens.
  • De veroverde gebieden werden ook belangrijk als een enorme afzetmarkt voor de producten uit de westerse wereld

 

Politiek motieven:

  • staten met veel koloniën zouden machtiger zijn en een grotere rol kunnen spelen in de wereldpolitiek.
  • Een groot rijk droeg bij aan de nationale trots.

Verspreiding van het christendom

Culturele motieven:

  • men zag het als de taak om de rest van de wereld beschaving bij te brengen. Dit sluit aan bij de Europese superioriteitsgedachte.
  • Verspreiding van het christendom.

 

 

 

 

Gevolgen modern imperialisme:

  1. Tussen Europese landen nam de rivaliteit sterk toe. Het streven naar uitbreiding van de koloniën leidde tot politieke spanningen tussen de Europese landen. In de gekoloniseerde gebieden leidde de kolonisatie tot aantasting van de oorspronkelijke politieke machtsstructuren.
  • Fashodaincident:

Bij het Fashoda-incident kwamen in 1898 in de Soedan Franse en Britse strijdkrachten tegenover elkaar te staan, waarbij een oorlog tussen deze landen maar net werd vermeden. De achtergrond werd gevormd door het streven van Europese landen om zo snel mogelijk een zo groot mogelijk deel van Afrika binnen hun invloedssfeer te krijgen. Dit proces is bekend geworden als de Scramble for Africa.

  • Duitsland werd pas in 1871 een nationale staat. Na de snelle industrialisatie die daarop volgde had men veel behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten. Het nieuwe Duitsland had echter geen koloniën en de Duitse belangstelling voor Afrikaanse gebieden wekte dan ook het wantrouwen van Frankrijk en GrootBrittannië. De spanningen liepen op.
    Bismarck, de rijkskanselier van Duitsland wilde geen conflicten en oorlogen riskeren en nodigde de Europese mogendheden uit aan de onderhandelingstafel = Conferentie van Berlijn 18841885

 

Conferentie van Berlijn 1884-1885:

Voor zover gebieden in Afrika al niet als kolonie bij Europese landen hoorden, werden tijdens de conferentie van Berlijn de overige gebieden tussen de deelnemers verdeeld. Veel kaarsrechte grenzen op de hedendaagse kaart van Afrika zijn toen letterlijk met potlood en liniaal getrokken.

 

Gevolg à het grootste deel van het Afrikaanse continent werd in de jaren daarna door de Europese staten ingelijfd.

 

  1. Het modern imperialisme zorgde voor schaamteloze uitbuiting van de koloniën waarbij de landen in West-Europa een sterke industrie konden opbouwen, waardoor in het Westen een hoge welvaart werd bereikt. De rol van de gekoloniseerde landen in Afrika en delen van Azië bleef beperkt tot die van leverancier van grondstoffen, waardoor deze landen in economisch opzicht afhankelijk werden van het westen.
  • de exploitatie van Congo:

tijdens de conferentie van Berlijn (1884-1885) werden ook de aanspraken van de Belgische koning op Congo erkend. Hij had op persoonlijke titel met een ontdekkingsreiziger afgesproken dat deze de binnenlanden van Afrika in kaart zou brengen en claimde het ontdekte gebied nu als persoonlijk bezit.

Na 1888 werd Congo een belangrijke leverancier van rubber.

De 23 jaren die Congo vervolgens onder zijn bewind kende zouden als een van de meest zwarte tijdperken van het land de geschiedenis in gaan: ze werden gekenmerkt door volkerenmoord, slavernij, ontvoeringen, martelingen, verkrachtingen, onthoofding en het afhakken van handen indien niet genoeg rubber was opgehaald.

 

 

 

 

 

Nationalisme en Duitse eenwording

 

Nationalisme: voorliefde voor het eigen volk, de eigen natie; ook wel het streven om alle mensen van hetzelfde volk in een eigen staat samen te brengen.

 

Duitsland in de 19e eeuw:

Na de Napoleontische oorlogen (1815) bestond Duitsland nog uit zo’n 30 verschillende staatjes en van 1 Duitse staat was absoluut geen sprake.

  • De strijd tegen de Fransen had echter wel nationalistische gevoelens losgemaakt.
  • Deze gevoelens werden nog eens versterkt onder invloed van een nieuwe stroming in de westerse cultuur; de romantiek.

 

De romantiek was een reactie op de Verlichting en het (neo)classicisme.

 

Verlichting 18e eeuw

Romantiek eind 18e eeuw

Het verstand, de rede stond centraal

Romantici keerden zich tegen de koele onverschillige objectiviteit van rationalistische denkers en de

wetenschap. Gevoelens, emoties, verbeelding gingen een belangrijkere rol spelen.

Mensen zijn in oorsprong hetzelfde, er zijn universele waarden, de verschillen tussen volken zouden langzaam verdwijnen.

Men benadrukte en waardeerde juist de verschillen. Elk volk heeft een unieke cultuur en is bijzonder. Meer nadruk op eigen taal, cultuur en geschiedenis van het eigen volk. Men gaat zich keren tegen buitenlandse invloeden.

Nadruk op het individu.

De gemeenschap, het volk werd weer belangrijk.

 

De Romantiek was een reactie op de Verlichting.

Uit deze Romantiek ontstond het cultureel Nationalisme:

  • Men ging op zoek naar volksverhalen en teksten in de eigen taal.
  • Men ging op zoek naar roemrijke personen en gebeurtenissen uit de eigen geschiedenis om de identiteit van het volk een historische basis te geven.

 

Dit cultureel Nationalisme veranderde in Duitsland in de loop der tijd in een politiek nationalisme, verklaring hiervoor is de industriële revolutie.

 

Toen in Pruisen de industrialisatie begon en er spoorwegen werden aangelegd bleek de versnippering een groot probleem. Economisch zou het veel gunstiger zijn als er sprake zou zijn van eenheid. Vandaar dat er in 1834 een douane-unie ontstond (economische eenheid). Maar door onenigheid kwam er geen echte politieke eenheid tot stand.

 

In 1862 werd Otto von Bismarck minister-president van Pruisen. In zijn eerste toespraak gaf hij aal aan dat deze politieke eenheid niet verwezenlijkt kon worden met democratische meerderheidsbesluiten en redevoeringen, maar door Blut und Eisen, met andere woorden; door geweld. Zijn plan was om door middel van oorlogen de Duitse eenheid te forceren. In tijden van oorlog en een gemeenschappelijke vijand zou het Duitse volk zich wel willen verenigen, zo was zijn gedachte.

 

Otto von Bismarck; de Duitse eenheid ozu dan wel onder leiding van Pruisen en niet onder leiding van Oostenrijk moeten worden gerealiseerd.

 

1864; oorlog met Denemarken

1866; oorlog met Oostenrijk

1870-1871; Frans-Duitse oorlog.

 

Aanleiding voor de Frans-Duitse oorlog:

Het Franse verzet tegen de aanstaande koning van Spanje: de Duitse Prins Leopold, familie van de Pruisische koning Wilhelm I. Als deze prins de troon van Spanje zou bestijgen, zou Frankrijk ingelsoten raken tussen landen die geregeerd werden door Pruisische vorsten. Frankrijk o.l.v. Napoleon III dreigt met oorlog:

  • Wilhelm I wil kandidatuur familielid wel intrekken.
  • Bismarck licht de pers in en vertelt dat Wilhelm I gezegd zou hebben: ik heb u niets meer te zeggen.
  • Frankrijk ziet dit als een bewuste provocatie en verklaart Duitsland op 19 juli 1870 de oorlog.

 

Wie is schuldig?

Bismarck; dit is immers precies wat Bismarck wilde! Deze oorlog tegen de oude vijan zou het nationalisme hoog genoeg opzwepen om de eenheid te verkrijgen.

Napoleon III; via spionage wist hij dat Leopold zich zou terugtrekken maar hij stuurde bewust aan op een oorlog vanwege macht en prestige.

 

1870-1871: de Frans-Duitse oorlog.

 

In een bloedige veldslag bij Sedan (1870) werd het Franse leger snel verpletterd verslagen en werd de Franse keizer Napoleon III gevangen genomen. Parijs heeft zich over januari 1871.

 

Vredesverdrag: Frankrijk moet flinke schadevergoeding betalen en verliest het belangrijke mijnbouw en industriegebied, Elzas-Lotharingen.

 

Gevolgen:

  1. de oorlog tegen Frankrijk zorgde inderdaad voor ongekende nationalistische gevoelens en op 18 januari 1871 werd koning Wilhelm I van Pruisen in de spiegelzaal van Versailles (vernederend voor Frankrijk) uitgeroepen tot keizer van Duitsland.

Na een overwinning in de Frans-Duitse oorlog (1871) werd Duitsland een eenheid onder Pruisische leiding. Bismarck werd daarom ook wel ‘de smid van het keizerrijk’ en de ‘ijzeren kanselier’ genoemd.

  1. De Franse hegemonie in Europa was ten einde en met de vorming van het Duitse keizerrijk was er een nieuwe militaire en economische grootmacht geboren, die een gevaar zou gaan vormen voor het bestaande machtsevenwicht in Europa.
  2. Door de nederlaag kreeg de Franse bevolking een afkeer van alles wat met Duitsland te maken had. Dit zorgde voor spanningen tussen de twee landen en werd een belangrijke oorzaak voor het uitbreken van de 1e wereldoorlog in 1914.

 

 

 

 

 

De eerste Wereldoorlog.

 

na 1870-1871; Frans-Duitse oorlog, in Versailles wordt het Duitse keizerrijk uitgeroepen. Er ontstond hierdoor een extra grootmacht in Europa.

 

Duitsland was na de nederlaag van Frankrijk niet alleen een politiek-militaire grootmacht, maar door de snelle economische groei (gevolg van industrialisatie 1870) ook een economische grootmacht geworden. Het bestaande machtsevenwicht zou hierdoor ernstig bedreigd worden.

 

Opmerking: de VS van Amerika waren in diezelfde tijd ook uitgegroeid tot een economische wereldmacht. Maar zij voerden een politiek van isolationisme; zij wilden zich niet met de internationale politiek bemoeien.

 

Duitse keizerrijk ontstaan door oorlogen, dit was Bismarck zijn politiek; Blut und Eisen. Bismarck had gewonnen en wilde de winst nu behouden.

NA 1871

à politiek van Bismarck gericht op handhaving van een nieuw machtsevenwicht
à ALLIANTIEPOLITIEK

 

Duitsland had veel buitenland, en dat was volgens Bismarck alleen in bedwang te houden door coalitievorming. Allianties (coalitie of bondgenootschap tussen staten) moesten dus worden aangegaan in het voordeel van Duitsland. Allianties zouden de veiligheid van Duitsland garanderen en de erfvijand Frankrijk isoleren.

 

De conferentie van Berlijn (1884-1885) is een voorbeeld van Bismarcks politiek om het machtsevenwicht te handhaven (= alliantiepolitiek)

 

Maar de conferentie is ook een gevolg van de toegenomen druk in Duitsland zelf om ook koloniën te willen bezitten.

Verklaringen hiervoor:

  • Economisch: Duitsland werd pas in 1871 een nationale staat, na de snelle industrialisatie die daarop volgde had men veel behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten.
  • Politiek: Duitsland is minder tevreden met de bestaande situatie en wil een belangrijkere plaats op het wereldtoneel, wat zich een paar jaar later zal vertalen in een nieuwe politiek.

 

1888: een nieuw tijdperk breekt aan door:

  • De troonbestijging van Wilhelm II (1888)
  • Ontslag van Bismarck (1890)

Duitsland, onder leiding van keizer Wilhelm II is niet langer tevreden met de bestaande situatie en wil een belangrijkere plaats op het wereldtoneel. Deze nieuwe politiek heet ‘WELTPOLITIEK’

 

Deze politiek van keizer Wilhelm II is in tegenstelling tot de Alliantiepolitiek van Bismarck agressief, nationalistisch en imperialistisch van aard. Deze politiek bleek later ook een belangrijke aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog te zijn.

 

 

 

 

De Weltpolitiek was direct gericht op overzees imperialisme en indirect op een verdere industrialisatie van Duitsland.

Het aannemen van de 1e vlootwet in 1898 was een uitwerking van deze nieuwe Weltpolitiek.

  • Duitsland ging honderden miljoenen vrijmaken waardoor de Duitse industrie oorlogsschepen kon gaan bouwen. Hierdoor kreeg men een grotere moderne oorlogsvloot waarmee men een echt wereldrijk kon gaan opbouwen.
  • à meer overzeese koloniën zouden natuurlijk ook weer gunstig zijn voor de aanvoer van grondstoffen en als afzetgebied voor de zich sterk ontwikkelde Duitse industrie.

 

Vlootwet 1898 gevolgen:

Economisch:

  1. Versterking economische groei/werkgelegenheid.

Politiek:

  1. Toenemend militarisme en start wapenwedloop in Europa, hierdoor werd het machtsevenwicht verstoord! Als reactie op de Duitse plannen gingen ook de Britten en andere landen veel meer geld aan bewapening uitgeven.
  2. De relatie tussen Duitsland en Groot-Brittannië verslechtert.
  3. Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië zoeken toenadering en sluiten in 1907 een bondgenootschap (Triple Entente). Hierdoor werd Duitsland omsingeld door de verbonden Europese grootmachten. De ‘Einkreisung’ waar Bismarck altijd voor had gewaarschuwd, was daarmee een feit geworden.

 

Opmerking: veel wapens zorgen niet automatisch voor een oorlog maar door de grote invloed van militairen op de samenleving (militarisme) rond 1900 werd de drempel om er een te beginnen wel steeds groter. Vanwege dit militarisme werd een oorlog als oplossing voor conflicten ook een reële optie. 

 

Rond 1910 stond Europa aan de vooravond van een groot militair conflict, omdat:

  • De ‘Weltpolitiek’ van Wilhelm II de relaties tussen Duitsland en bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Frankrijk op scherp had gezet.
  • Door de bewapeningswedloop de landen over een groot wapenarsenaal beschikten.
  • Vanwege het militarisme was een oorlog om conflicten op te lossen een reële optie.
  • De nationalistische Fransen sinds de nederlaag va 1871 tegen Duitsland uit waren op een revanche en Elzas-Lotharingen terug wilden.
  • Bij het uitbreken van en gewapend conflict zou het systeem van bondgenootschappen ervoor zorgen dat een groot deel van Europa in een oorlog zou worden meegesleurd.
  • Daarbij kwam dan nog het nationalisme dat zorgde voor grote problemen op de Balkan. Er leefde daar veel Slavische volken zoals de Serven die streefde aan een eigen staat (nationalisme). Het Slavische Rusland steunden dat streven. Maar de veelvolkerenstaat Oostenrijk-Hongarije was hier fel op tegen omdat ze angst hadden dat het eigen land hierdoor uiteen zou vallen.

 

 

 

 

 

 

Directe aanleiding tot de 1e wereldoorlog: 28 juni 1914

  • Aanslag op Frans Ferdinand en zijn vrouw in Sarajevo door een Servische nationalist.

 

Na de aanslag in Sarajevo volgen de gebeurtenissen elkaar snel op:

  • Oostenrijk-Hongarije wil de Serven aanpakken en zelf in Servië onderzoek gaan doen, Servië weigert!
  • Wilhelm II had de Oostenrijkers al laten weten: ‘Mit den Serben muss aufgeräumt werden, und zwar bald!’ en geeft hen in feite een blanco cheque on in te grijpen.
  • Op 28 juli verklaart Oostenrijk-Hongarije, Servië de oorlog.
  • Als reactie daarop mobiliseert Rusland zijn leger.
  • Duitsland reageert en op 1 augustus mobiliseert Duitsland en verklaar het Rusland de oorlog.
  • Op 3 augustus verklaart Duitsland ook Frankrijk (bondgenoot Rusland) de oorlog.

De Duitse tactiek:

Een tweefrontenoorlog voorkomen door eerst met een snelle oorlog Frankrijk te verslaan en daarna Rusland.

 

De verwachtingen waren dat een een hevige, maar korte oorlog zou worden.

 

4 augustus: de Duitse troepen trekken met veel geweld door het ‘neutrale’ België. Meer dan een miljoen Belgen vluchten naar Nederland. Groot-Brittannië verklaart Duitsland de oorlog.

 

De Duitsers probeerden de grens met Nederland vanaf 1915 af te sluiten met hoogspanningsdraad.

 

Bondgenootschappen en onderlinge verdragen leidden in 1914 al snel tot een Wereldoorlog.

 

De geallieerde legers slaagden er in 1914 ternauwernood in tijdens de Slag bij Marne  de Duitse opmars te soppen. De oorlog veranderde door de vuurkracht van de moderne wapens in het westen van een bewegingsoorlog in een loopgravenoorlog, waarbij fronten langdurig vastlagen.

 

Deze 1e WO was de eerste totale oorlog in de geschiedenis en had ingrijpende gevolgen voor zowel soldaten als het thuisfront. Een totale oorlog is een oorlog waarin niet uitsluitend de legers, maar de gehele maatschappij meevecht. Dit maakt ook burgerdoelwitten een legitiem doelwit.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kenmerken totale oorlog:

  • Iedereen in de maatschappij dient zijn steentje bij te dragen. Mannen gaan in heet leger. Wie niet in het leger kan, helpt mee in de fabriek, ook de vrouwen.
  • Extreme uitbarstingen van nationalisme, eervolle ‘ridder’ strijd bestaat niet, de vijand wordt (propaganda) als in- en inslecht afgeschilderd, en zal dan ook met alle middelen bestreden moeten worden.
  • De strijd wordt op de meest gruwelijke manieren uitgevochten, met als oogkenmerk het maken van zoveel mogelijk slachtoffers. Massale aantallen slachtoffers in naam van ‘het vaderland’, zelfs indien dit gedeeltelijk zelfvernietiging impliceert. In het uiterste stadium worden zelfs kinderen en bejaarden ingezet.
  • De burgers zijn ook doelwit. Denk aan de Britse blokkade van Duitsland en de hongersnood bij de Duitse burgerbevolking.
  • De industrie gaat zich steeds meer toeleggen op het maken van oorlogsmateriaal.
  • In het plaatje van de totale oorlog past ook het aanmoedigen van sociale onrust bij de vijand. Voorbeelden hiervan zijn in de Eerste Wereldoorlog het Rusland binnensmokkelen van Lenin door de Duitsers in 1917.

 

Belangrijke gebeurtenissen in 1917

à In Rusland breekt een revolutie uit. In 1918 stopt Rusland met de oorlog en sluit het een vredesverdrag met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (verdrag van Brest-Litovsk)

 

positief voor Duitsland à kan extra troepen inzetten in Frankrijk.

Negatief voor Duitsland à de VS verklaren Duitsland de oorlog.

  • Duitse onderzeeërs hadden Amerikaanse schepen aangevallen.
  • Vrees dat de geallieerden hun leningen van Amerikaanse banken niet meer zouden kunnen terugbetalen.

Directe aanleiding:

  • Het Zimmermanntelegram. De Duitse minister van Buitenlandse zaken Zimmermann stuurde een telegram naar de ambassadeur in Mexico, met het verzoek om Mexico over te halen deel te nemen aan de Eerste Wereldoorlog aan de kant van Duitsland.

 

1918:

  1. De versterking aan de zijde van de geallieerden met een miljoen gemotiveerde Amerikaanse soldaten luidde het einde van de oorlog in.
  2. De zware last van de oorlog leidde tot steeds meer onvrede onder de bevolking (hongersnood)
  3. Hetgeen in de herfst van 1918 culmineerde in een revolutie. Het begint met een muiterij op een aantal slagschepen en slaat snel over naar Berlijn (novemberrevolutie)

Gevolgen van 3. à

  • De keizer wordt gedwongen af te treden en vlucht naar Nederland.
  • Op 9 november wordt de Republiek uitgeroepen en op 11 november 1918 tekenen de Duitsers in een treinwagon te Compiègne de wapenstilstand.

 

 

 

 

 

 

 

Hieruit ontstond later de zogenaamde dolkstootlegende die inhield dat de Eerste Wereldoorlog niet op het slagveld was verloren, maar door revolutionairen die met hun land de Novemberrevolutie hadden ondermijnd en een (linkse) burgerlijke regering aan de mach hadden gebracht die het bevel gaf om de strijd te staken.

Later gebruikte o.a. Hitler dit verhaal om de verantwoordelijkheid van de militairen voor de Duitse nederlaag af te wentelen. De schuld werd in de schoenen geschoven van socialisten, communisten en joden.

 

De basis van deze democratie was wankel door de machtsstrijd tussen democraten en groepen die een eind wilden maken aan de parlementaire democratie, zoals de communisten.

Duitse steden stromen vol met teruggekeerde verbitterde en bewapende soldaten. Van deze onrust maken de Duitse communisten gebruik. Op zondag 5 januari 1919 breekt daarom een 2e revolutie uit: die staat bekend als de Spartacusopstand.

 

De regering met sociaaldemocraten deed een beroep op een legertje van teruggekeerde soldaten en liet de communistische opstand bloedig neerslaan. De leiders werden vermoord. Luxemburg en Liebknecht werden in de jaren hierna een soort van martelaren binnen de internationale arbeidsbeweging.

 

2 weken na de Spartacusopstand, werden in Duitsland verkiezingen gehouden. De 3 partijen die in november 1918 op een wapenstilstand hadden aangedrongen wonnen de verkiezingen. Omdat het in Berlijn, vanwege de opstanden ter onrustig was kwam de ‘nationale vergadering’ bijeen in Weimar. Hier werd een nieuwe grondwet opgesteld. Vanaf dat moment spreken we bij Duitsland over de Republiek van Weimar (1919-1933)

 

in 1919 kwamen de overwinnaars van de oorlog in Parijs bijeen om over een vredesregeling te onderhandelen en werden diverse verdragen gesloten. Het bekendst daarvan is het Vredesverdrag van Versailles. Een aantal bepalingen:

  • Duitsland heeft de ‘alleenschuld’ van de oorlog
  • Duitsland moest gebieden afstaan aan zijn buurlanden
  • Duitsland raakte haar koloniën, luchtmacht en oorlogsvloot kwijt
  • Het landleger mocht niet groter zijn dan 100.000 man
  • Het gebied ten westen van de Rijn werd gedemilitariseerd
  • Duitsland moest 132 miljard Goudmark als herstelbetalingen opbrengen

 

De vertegenwoordigers van de Republiek van Weimar (1919-1933) mochten niet meepraten maar alleen hun handtekening zetten onder het verdrag. Het verdrag werd in Duitsland daarom het ‘Diktat von Versailles’ genoemd.

 

De Amerikaanse president Wilson bracht bij de vredesbesprekingen de oprichting van een Volkenbond in.

Bij conflicten zou men niet voor oorlog maar voor bemiddeling kiezen. Deze Volkenbond bleef echter zwak omdat:

  • De VS zelf geen lid werden en Duitsland en Rusland geen lid mochten worden.
  • Men geen middelen had om een land te dwingen zich aan afspraken te houden.

 

 

 

 

 

De economische crisis

 

De 1e Wereldoorlog had rampzalige financiële gevolgen voor Europa. Maar voor de VS had ze ook voordelen. De Amerikaanse bedrijven konden immers landouw- industriële producten en grondstoffen aan Europa leveren. De productie werd daarom sterk verhoogd. Maar na de oorlog kreeg de economie te maken et problemen:

  1. Omdat de Amerikanen hun eigen economie met invoerrechten afschermden voor Europese producten (protectionisme) gingen de Europese landen hetzelfde doen en kampte de VS met een toenemende overproductie.
  2. Veel boeren hadden in de 1e WO geld geleend om de landbouwproductie te verhogen, ze bleven na de oorlog met grote voorraden zitten en de prijzen daalden. Ze kwamen hierdoor in steeds grotere financiële problemen.
  3. De Amerikaanse banken leenden makkelijk geld uit. Mensen werden aangemoedigd om nieuwe producten te kopen met geleend geld. In eerste instantie had dit een positief effect, want na een korte economische dip (direct na de oorlog) nam de welvaart in de jaren ’20 weer flink toe. De keerzijde was dat de Amerikanen steeds dieper in de schulden kwamen.
  4. Er werd daarnaast veel gespeculeerd met aandelen. Veel mensen leenden zelfs geld om daarmee aandelen te kopen. (met eigen geld als onderpand kun je geld lenen om weer nieuwe aandelen te kopen.)

 

Op donderdag 24 oktober 1929 beginnen de aandelen in Wall Street sterk te dalen (beurskrach/ zwarte donderdag). Veel Amerikanen verliezen in de periode hierna veel geld en er volgt een langdurige economische crisis die wereldwijde consequenties zal hebben. Nadat ook de Europese economieën instorten en de werkloosheid sterk oploopt komen er in veel landen fascistische regimes aan de macht.

 

De zittende president Hoover wilde niet ingrijpen. Volgens de principes van het Liberalisme zou de economie zich vanzelf herstellen. Veel aanbod van arbeiders en minder inkomsten voor de overheid betekende dus lagere lonen en bezuinigingen. Hierdoor daalde echter de koopkracht en nam de werkloosheid nog verder toe.

De Britse econoom Keynes kwam met een nieuwe oplossing:

à in goede tijden zou de overheid de economie moeten afremmen en in slechte tijden zou men met dat geld de economie juist moeten stimuleren. Hierdoor zou de koopkracht stijgen en de economie weer uit het dal klimmen.

 

President Franklin D. Roosevelt (democraat, 1933-1945) was een van de eerste regeringsleiders die bewust ingreep in de economie. Zijn politiek kreeg de naam New Deal. Hij bestreed de werkloosheid met o.a.:

  • Verhoging overheidsuitgaven
  • Werkverschaffingsprojecten
  • Afspraken over minimumloon
  • Sociale wetgeving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Sovjet-Unie

 

Rusland voor de 1e wereldoorlog:

  • De Tsaar bestuurde het land nog als een absoluut vorst. Zelfs geweldloos protest werd met de harde hand onderdrukt.
  • Een groot deel van de bevolking leefde nog onder feodale omstandigheden op het platteland.
  • Van een moderne industriële samenleving was geen sprake.

 

De populariteit van ‘vadertje tsaar’ naam voor de 1e WO al sterk af door:

  • Het met harde hand onderdrukken van het geweldloos protest in 1905.
  • Invloed van de gebedsgenezer Raspoetin op het beleid.

 

Gedurende de 1e WO verloor hij tenslotte in 1917 alle steun van de bevolking door:

  • Voortdurende nederlagen van het Russische leger tegen de Duitsers
  • De toenemende tekorten aan brandstof en voedsel bij de bevolking

 

Gevolg:

  • Februarirevolutie 1917
  • De Tsaar treedt af
  • Er ontstaan 2 blokken die met elkaar streden om de macht:
  1. een voorlopige regering van o.a. liberalen en mensjewieken
  2. Sovjets van o.a. soldaten, arbeiders en boeren die zich hadden verenigd.

 

De voorlopige regering gaat door met de oorlog tegen Duitsland en de steun van de bevolking brokkelt snel af.

Hiervan maken de sovjets van bolsjewieken (Russische communisten) gebruik. In april keert hun leider Lenin vanuit zijn ballingschap in Zwitserland terug naar Petrograd (Sint-Petersburg). Hij eist ‘brood land en vrede’ (aprilstellingen):

  • het stoppen van de oorlog
  • verdeling van het grootgrondbezit onder de arme boeren.
  • Macht aan de sovjets.

 

Gevolg à oktoberrevolutie 1917. De plaatselijke sovjets nemen de macht over van de voorlopige regering. Maar de communistische partij trekt al snel steeds meer de macht naar zich toe. Het Politbureau wordt in 1919 het machtigste orgaan binnen de partij en de plaatselijke sovjets verliezen hun macht.

 

Lenin:

  • Stopt de oorlog, daarna wint hij de burgeroorlog tussen verdeelde ‘Witten’ (tegenstanders bolsjewieken) en de Roden (bolsjewieken).
  • Begint met hervormingen economie

Dit mislukt vanwege weerstand bij boeren die weigeren hun bedrijf af te geven en voor de staat te werken.

à Lenin doet stapje terug met zijn Nieuwe Economische Politiek waarbij boeren en ondernemers hun bedrijven terugkrijgen en een groot deel van de opbrengsten zelf mogen houden.

à onder zijn opvolger Stalin wordt de centraal geleide communistische planeconomie met harde hand ingevoerd.

 

 

 

Stalin:

  • Via 5-jarenplannen begint hij met een snelle industrialisatie van de USSR
  • De landbouw wordt gecollectiviseerd en moet zorgen voor goedkoop voedsel
  • Tegenstanders worden naar kampen gestuurd via censuur, propaganda, indoctrinatie, terreur, zuiveringen en showprocessen wordt een totalitaire staat gecreëerd.

 

De partij wordt een massaorganisatie die via gekoppelde verenigingen het hele leven gaat beheersen.
onder leiding van deze enige toegestane partij verandert de Sovjet-Unie snel in een totalitaire staat.
Dit houdt in dat de staat zich bemoeit met elk aspect van het leven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fascisme en nationaalsocialisme

 

Italië na de 1e WO:

  • Gekrenkte nationale trots omdat men bij de Vrede van Versailles weinig voordeel had behaald.
  • Slecht lopende economie, veel sociale onrust en stakingen.
  • Slecht functionerende parlementaire-democratie.

 

Benito Mussolini maakte hiervan dankbaar gebruik. Via paramilitaire organisaties werden de tegenstanders geterroriseerd. Uit deze knokploeg kwam een politieke beweging voort, het fascisme.

 

Fascisme is een moeilijk begrip, toch heeft het fascisme en aantal basiskenmerkten:

In het begin was het vooral een anti-beweging, men was o.a. tegen:

  • Democratie (te veel verdeeldheid)
  • Socialisme en communisme (klassenstrijd en verdeeldheid)
  • Pacifisme (hiermee toonde men zwakheid)
  • Internationalisme (niet het belang van je eigen volk)
  • Individualisme en liberalisme (een land van individuen vormt geen sterke eenheid)

 

Wat willen de fascisten wel?:

  • Nationalisme, een sterke staat, belangen eigen staat gaan boven die van een andere staat.
  • Verheerlijking van geweld, militairisme, alleen dan kan eigen natie overleven.
  • Niet denken maar doen.
  • Eenheid van de natie, de groep, collectief of natie gaat altijd boven het belang van het individu.
  • Voor 1 sterke leider een totalitaire staat.

 

Opmerking: het fascisme in Duitsland noemen we het nationaalsocialisme.

 

Ook in Duitsland kwam na de 1e WO een fascistische ideologie, op deze kreeg vanwege het unieke karakter een eigen naam, nationaalsocialisme.

Net als in Italië had dit ook in Duitsland te maken met frustraties na de 1e WO, de slechte economie en de zwakke democratische traditie.

 

Situatie Duitsland/ Republiek van Weimar:

  • Vanaf het begin politieke onrust van groepen die een einde wilden maken aan de parlementaire democratie.
  • Duitsland werd als verliezer van de oorlog geconfronteerd met de zware bepalingen van het Verdrag van Versailles (1919). De Republiek werd verantwoordelijk gehouden voor dit vernederende verdrag en de nederlaag in de 1e WO.

 

Situatie Duitsland/ Republiek van Weimar (1923):

  • De Republiek van Weimar kan herstelbetalingen niet meer voldoen.
  • Frankrijk en België bezetten daarop het Ruhrgebied.
  • Duitse arbeiders gaan daarom staken.
  • De Duitse regering laat geld bijdrukken om de lonen te betalen.
  • Er ontstaat hyperinflatie en een economische crisis.

Weer was er een groep die een einde wilde maken aan de parlementaire democratie (dus ook politieke crisis), de leider van de extreemrechtse NSDAP, Adolf Hitler, wilde via een staatsgreep aan de macht komen. De staatsgreep mislukte en Hitler komt in de gevangenis, hier schrijft hij Mein Kamf.

 

Door het niet meer betalen van de herstelbetalingen door Duitsland kwamen ook Engeland en Frankrijk in de problemen. Zij konden nu hun oorlogsschulden (leningen) aan de USA niet meer terugbetalen.

 

Daarom kwamen de VS in 1924 met het Dawesplan.

  1. De geallieerden troepen zouden het Ruhrgebied verlaten.
  2. De jaarlijkse herstelbetalingen zouden worden verminderd.
  3. Duitsland zou leningen krijgen uit e VS.

 

Mede door hulp van de VS in de vorm van het Dawesplan begon een voorzichtige economisch herstel en konden tussen 1924 en 1929 redelijk stabiele regeringen worden gevormd.

 

De leiders van de Republiek probeerden door middel van een vreedzame politiek weer aanzien te krijgen in Europa, 2 voorbeelden:

  1. Er vindt toenadering met Frankrijk plaats en in 1926 wordt Duitsland lid van de Volkenbond.
  2. In 1929 sluit men zelfs een verdrag waarbij een aanvalsoorlog strafbaar wordt gesteld. Duitsland wordt weer als een fatsoenlijk land geaccepteerd.

 

Maar na de Beurskrach van 1929 gaat het helemaal fout. Duitsland wordt extra zwaar getroffen en de werkloosheid loopt sterk op.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sociale ontwikkelingen:

Economische ontwikkelingen:

Politieke ontwikkelingen:

  • Er was een grote ontevredenheid door de opgelegde vredesbepalingen, mensen voelden zich vernederd door de geallieerden en verraden door de eigen leiders (Republiek van Weimar) die het verdrag van Versailles hadden ondertekend.
  • Opgelegde herstelbetalingen.
  • Bezetting van het Ruhrgebied door Frankrijk en België.
  • Stakingen in het Ruhrgebied.
  • Overheid drukt geld om lonen van stakers te kunnen blijven betalen.
  • Hyperinflatie (1923)
  • Er was een voortdurende machtsstrijd tussen democraten en groepen die een einde wilde maken aan de parlementaire democratie, zoals extreemrechtse groepen en communisten.
  • Er waren voortdurend nieuwe verkiezingen en regeringswisselingen.
  • Net als in Italië was er bij de mensen behoefte aan een sterkte leider
  • Beurskrach in de USA met een wereldwijde crisis, als gevolg. Hierdoor grote werkloosheid ook in Duitsland (1929) dat extra zwaar getroffen.
  • Hierdoor opkomst van politieke stromingen met extreme ideeën, zoals nationaalsocialisme.

 

Van de ontstane politieke instabiliteit profiteerde vooral de nationaalsocialistische partij (NSDAP) onder leiding van Adolf Hitler.              

 

Hitler beloofde het Duitse volk:

  1. Dat de economie zou worden hersteld.
  2. Dat het verdrag van Versailles zou worden verworpen.
  3. Een einde te maken aan de chaos en verdeeldheid in de Republiek van Weimar.
  4. Sterk leiderschap.
  5. Alle gebieden waar Duitsers woonden zouden 1 rijk moeten worden, voor de Duitsers moest ook voldoende Lebensraum beschikbaar komen.

 

Hierdoor zou Duitsland weer een belangrijkere plaats op het wereldtoneel gaan krijgen.

 

Zijn partij groeide uit tot een massapartij door o.a.:

  1. Het redenaarstalent en charisma van Hitler.
  2. Grootscheepse propaganda o.a. via nieuwe communicatiemiddelen zoals film en radio.
  3. Militair machtsvertoon.
  4. Nationalisme.

 

 

 

1933 à Duitsland verlaat de Volkenbond van Versailles

1934 à Begin wederopbouw Duitse leger, marine en luchtmacht begonnen.

1936 à Rijnland volledig ‘bevrijd’

1938 à Oostenrijk aangesloten bij het Rijk.

 

Na de verkiezingen van November 1932 werd Hitler met de steun van de conservatieve elite benoemd tot rijkskanselier (jan 1933). Meteen na zijn aantreden schreef hij nieuwe verkiezingen uit. Tijdens de verkiezingen van 5-3-1933 werd de uitslag NSDAP gunstig beïnvloed door de Rijksdagbrand (27-2-1933). De communisten kregen hiervan de schuld en Hitler kon beginnen met de opbouw van een totalitair regime. Met de machtigingswet (23-3-1933) zette het parlement zich buiten spel en kwam de Republiek van Weimar te einde.

 

Rijksdagbrand (27-2-1933)

à De Nazi’s  beweren dat de brand is aangestoken door de communisten, ze creëren daarmee een crisissfeer en winnen de verkiezingen van 5 maart 1933.

 

à Hitler kondigde de noodtoestand af en de communistische partij wordt verboden. Hierdoor krijgt de NSDAP de absolute meerderheid in de Rijksdag. Op 23 maart neemt de Rijksdag een machtigingswet aan. Door deze wet kan Hitler buiten het parlement om wetten uitvaardigen.

 

à Duitsland is vanaf dat moment een dictatuur. Hierna begint de nazificatie van Duitsland.

 

Nazificatie of gelijkschakeling was de term waarmee men de maatregelen aanduidde waarmee de nazi’s van Duitsland een totalitaire staat maakten.
voorbeelden:

  • De vakbonden en alle politieke partijen behalve de NSDAP worden verboden.
  • Via organisaties zoals de Hitlerjugend wordt de jeugd geïndoctrineerd en geschikt gemaakt om de zaak van de nazi’s te dienen.
  • Via het ministerie van Volksvoorlichting en propaganda worden pers, film, radio, literatuur en kunsten gecontroleerd (censuur). Iedereen die actief was op het terrein van de cultuur moest lid worden van de Rijkscultuurkamer.
  • Een geheime staatspolitie (Gestapo) arresteerde iedereen die het oneens was met de nazi’s. Door intimidatie, geweld, of opsluiting in gevangenis/concentratiekamp werd hen het zwijgen opgelegd (terreur)

 

Het concentratiekamp Dachau was in 1933 het eerste grootschalige opgezette concentratiekamp van de SS in nazi-Duitsland. Het was het enige kamp dat tijdens de 12-Jarige heerschappij van de nazi’s voortdurend in gebruik was. Het ontwikkelde zich als prototype voor nieuwe concentratiekampen.          

In eerste instantie werden in Dachau politieke tegenstanders van Hitler het slachtoffer, zoals communisten en sociaaldemocraten. In de loop der tijd werd de bevolking van het kamp meer divers; er zaten mensen die vanwege ras, fysieke eigenschappen, seksuele geaardheid of om andere reden niet pasten in de Duitse samenleving.

 

 

 

 

 

 

Nationaalsocialisme was de bijzondere Duitse vorm van het fascisme. Het onderscheidde zich vooral door het streven naar Lebensraum voor het Duitse volk en het racisme/antisemitisme. Direct na de machtsovername werden de discriminerende acties stapsgewijs uitgevoerd:

1933 à boycot joodse winkels en ontslag van joodse ambtenaren

1935 à Neurenberger rassenwetten; bepaalden dat joden geenburgerrechten bezaten en niet mochten trouwen met ariërs.

1938 à Reichskristallnacht; was een door de nazi’s georganiseerde actie gericht tegen de joodse bevolking in Duitsland.

 

Nationaalsocialisme was de bijzondere Duitse vorm van het fascisme. Het onderscheidde zich vooral door het streven naar Lebensraum voor het Duitse volk en het racisme/antisemitisme.

Rassenleer nazi’s:

  • Er was 1 hoogwaardig ras, het ‘Arische’ ras.
  • Daarnaast waren er minderwaardige rassen: Slavische volken in Europa en niet-blanken in niet-westerse landen.
  • Verderfelijke rassen: vooral Joden (en ook zigeuners). Zij probeerden volgens de nazi’s de hoogwaardige volken voor zich te laten werken en zouden hen uiteindelijk vernietigen.

Het antisemitisme was geen Duitse uitvinding, maar bestond al eeuwen in Europa, vooral in moeilijke tijden waarin men een zondebok zocht.

 

Nationaalsocialisme was de bijzondere Duitse vorm van het fascisme. Het onderscheidde zich vooral door het streven naar Lebensraum voor het Duitse volk en het racisme/antisemitisme.

 

à Lebensraum (leefruimte):

Alle Duitsers moesten (na de Vrede van Versailles) terug in het Duitse Rijk. Daarnaast moest er Lebensraum voor het Germaanse ras komen. Het grondgebied voor de Duitsers en hun nakomelingen was te klein om hun een goed bestaan te kunnen bieden. Daarom moest er uitbreiding gezocht worden in Oost-Europa en Rusland. De daar wonende mensen moesten ruimte bieden aan de Duitsers en werken in dienst van het Germaanse ras, anders zouden ze uitgeroeid worden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Tweede Wereldoorlog.

 

Gemeenschappelijke kenmerken

Italië

Duitsland

1 leider

Mussolini, de Duce

Hitler, der Führer

Anti-democratisch en anti-communistisch. Afschaffing parlementaire democratie en vestiging van een totalitaire dictatuur. Belangen natie gingen boven die van het individu.

Vanaf 1925.
Knokploegen: zwarthemden, de Fasci di Combattimento

Vanaf 1933, na machtigingswet.
Knokploegen; bruinhemden, de Strumabteilung (SA)

Tegen afspraken van Versailles en sterk nationalistisch, uit op veroveringen.

 Mare Nostrum, wilde de glorietijd van Italië gedurende het Romeinse Rijk doen herleven.

Het Derde Rijk, wilde o.a. de glorietijd van het Duitse Keizerrijk doen herleven. Zocht Lebensraum in het oosten van Europa.

 

In 1936 sloten, omdat ze tegen afspraken van Versailles waren, Duitsland en Italië een bondgenootschap,, de zogenaamde as Rome-Berlijn.
Hitler en Mussolini hadden elkaars steun nodig voor hun agressieve buitenlandse politiek.

 

Buiten Europa streefde net als Duitsland en Italië ook Japan naar expansie, redenen:

  • Dichtbevolkt
  • Japan was in de 20ste eeuw snel gemoderniseerd met een grote industrie maar had weinig grondstoffen.
  • Behoefte aan afzetgebieden door industrialisatie.

 

Overeenkomsten met Duitsland:

  • Superioriteitsgedachte, ook Japanners vonden hun cultuur superieur aan die van andere (Aziatische) volkeren

à Aansluiting in bondgenootschap.
1936 à Japan en Duitsland sluiten het zogenaamde anti-kominternpact (tgen het communisme, Italië sluit zich in 1937 aan.

1937 à Japan valt China binnen.

1940 à de 3 landen gaan elkaar ook militair bijstaan.

  • Afkeer van het communisme.

 

Op weg naar de 2e Wereldoorlog, zwakke reacties van het westen op de agressie!
voorbeeld 1:

1935 à Italië valt Abessinië (Ethiopië) binnen.

 

  • Sancties door Volkenbond zijn niet effectief. Engeland weigert bijvoorbeeld het Suezkanaal te sluiten voor Italiaanse oorlogsschepen die naar Abessinië varen.

Voorbeeld 2:

Na de machtsovername neemt Hitler een  aantal maatregelen tegen het gehate Verdrag van Versailles:

  • Herbewapening
  • Herinvoering dienstplicht
  • Remilitarisering van het Rijnland.

 

Voorbeeld 3:

In zijn buitenlandse politiek richtte Hitler zich aanvankelijk op de aansluiting van Duitstalige gebieden, maar streefde hij uiteindelijk naar een totale etnische herschikking van Europa waarin het Arische ras moest overheersen.

Hitler’s buitenlandse politiek:

Hitler begint met uitbreiding van het Duitse rijk (Lebensraum) in :

1938 à Anschluss

1938 à ‘Alle Deutsche heim ins Reich’ wil het Sudetenland bij Duitsland inlijven en dreigt met geweld.

 

Op weg naar de 2e Wereldoorlog, nu wel reactie:

Door bemideling van Mussolini komt er in september 1938 een Internationale conferentie in München over de toekomst van Tsjecho-Slowakije.

Aanwezig: Italië, Duitsland, Groot-Brittannië (Chamberlain) en Frankrijk. Zonder de Tsjechen om instemming te vragen werd besloten dat Duitsland het Sudetenland mocht annexeren op voorwaarde dat Duitsland niet de rest van Tsjecho-Slowakije zou inlijven.

 

Via bemiddeling en toegeven aan Hitler’s eisen probeerde men een nieuwe oorlog te voorkomen = Appeasement politiek.

 

Na de oorlog spreken we over ‘het verraad van München’, immers; Tsjecho-Slowakije werd zomaar aan Duitsland uitgeleverd.
Britten verklaarden wel dat ze een Duitse aanval op Polen niet zouden accepteren.

 

Vervolg Hitler’s buitenlandse politiek:

Britten verklaarden wel dat ze een Duitse aanval op Polen niet zouden accepteren!

Maar Hitler wil ‘Poolse corridor’ terug (verloren door Verdrag van Versailles).
Daarom:

1939 à Molotov von Ribbentrop pact. Duitsland en de USSR (Stalin) sluiten een niet-aanvals verdrag. In het geheim wordt ook nog afgesproken dat beide landen Polen onderling zouden verdelen.

 

1 september 1939 à Hitler Duitsland, gedekt door de Sovjet-Unie, valt Polen binnen

 

Begin 2e WO!!!

 

3 september à Groot-Brittannië en Frankrijk verklaren 2 dagen daarna aan Duitsland de oorlog. De door Duitsland snel veroverde gebieden werden onderworpen aan het naziregime.

1 april 1940 à Aanval op Noorwegen en Denemarken

10 mei 1940 à Aanval op Nederland, België, Frankrijk

juli-okt 1940 à Battle of Britain (luchtoorlog boven Groot-Brittannië.

21 juni 1941 à Aanval (ondanks niet-aanvalsverdrag) op de Sovjet-Unie. In eerste instantie succesvol tegen een door zuiveringen getroffen Sovjetleger. De ommekeer aan het oostfront vond plaats na de door Duitsland verloren Slag bij Stalingrad.

1942-1943 à Strenge Russische winter maakt einde aan Duitse opmars, slag bij Stalingrad = keerpunt oorlog in het oosten!

 

 

 

De combinatie van het radicaal anticommunisme van de nazi’s en hun racistische wereldbeeld leidde tot vernietiging op grote schaal. Tijdens deze aanval begon de genocide op de joden in de onderworpen gebieden.

 

Tijdens e Duitsel inval in de Sovjet-Unie (juni 1941) kwamen grote stukken van de Sovjet-Unie in handen van de Duitsers. Het optreden van de bezetter in West-Europa verschilde sterk van dat in Oost-Europa. Uitleg: de rassenleer van de nazi’s leidde tot een soepele behandeling bij de ‘Arische broedervolken’ in Noord- en West-Europa, en tot genocide in Oost-Europa, waar volgens hen Untermenschen leefden. Deze Untermenschen werden door speciale troepen massaal geëxecuteerd of op transport naar concentratiekampen gezet.

 

De concentratiekampen en getto’s konden de grote aantallen gevangenen echter niet meer aan. Enkele hoge Duitse ambtenaren en SS’ers, waaronder Eichmann en Heydrich, kregen de opdracht het Jodenprobleem eens en voor altijd ‘op te lossen’.

 

Op 20 januari 1942 kwmen 15 hoge ambtenaren bijeen in een villa aan de Wannsee bij Berlijn om te spreken over een ‘definitieve oplossing’ voor het ‘jodenprobleem’. Men stemde toen in met de vergassing van het Joodse volk via de inzet van Zyklon B.

 

De 2e WO werd een echte wereldoorlog door:

  • Gevechten in Noor-Afrika en in Azië (Japanse expansie)
  • Door Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor (Hawaii) op 7 december 1941 worden ook de VS bij de oorlog betrokken.
  • Hitler verklaart als bondgenoot van Japan de USA de oorlog.
  • De As-mogendheden kwamen na de slag bij Stalingrad en de deelname van de USA steeds verder in de verdrukking. Stalin drong bij de westerse landen aan, op opening van een tweede front.
  • Dat front zou op 6 jun i 1944 ontstaan, door de invasie in Normandië, hier bereiken de geallieerden een definitieve doorbraak in het westen.
  • Vanaf nu trokken de VS en de SU en GB gezamenlijk op tegen Duitsland.
  • Daarna gaat het in Europa heel snel:
  • In spetember 1944 staan de geallieerden in Zuid-Nederland en na de (honger)-winter van 1944-1945 wordt ook Noord-Nederland bevrijd (5 mei 1945)

 

Het Rode leger was in de herfst van 1944 als tot aan de Duitse grens opgerukt en de westerse geallieerden bombardeerden Duitsland elke dag, met als doel een snelle capitulatie.

 

Hitler wilde zich niet overgeven. In april 1945 was het echter duidelijk dat Duitsland de oorlog verloren had. Hitler en enkele medewerkers pleegden daarom zelfmoord.

Toen in mei 1945 Berlijn was ingenomen door de Russen eindigde de totale oorlog met een totale nederlaag voor Duitsland.

 

Intussen gaat in het verre oosten de strijd gewoon door:

  • Amerikanen beseffen dat strijd tegen Japan veel mensenlevens zal kosten en lang zal duren.
  • Ze besluiten een nieuw wapen te gebruiken, de A-bom
  • 6 augustus 1945, Hiroshima
  • 9 augustus 1945, Nagasaki
  • 15 augustus 1945, Japan capituleert
  • einde 2e WO

De bezetting van Nederland.

 

Situatie voor de oorlog:

Nederland was een verzuilde samenleving. Dat is een samenleving die verdeeld is in groepen op levensbeschouwelijke of sociaaleconomische basis, waarbij de groepen in bepaalde mate van elkaar zijn afgeschermd. Dit kan worden bereikt door het oprichten van op de levensbeschouwing of sociaaleconomische basis gebaseerde instituties als scholen, verenigingen, partijen, vakbonden, omroeporganisaties en kranten.
Binnen de confessionele zuilen had men groot bezwaar tegen gemengde huwelijken. De top van de zuilen had wel contact met elkaar maar de meerderheid van de bevolking leefde binnen de eigen zuil.

  • Economische crisis, 25% van de beroepsbevolking was werkloos.
  • Regering onder Colijn hielden zich vooral bezig met bezuinigingen. Het was geen taak van de overheid om in te grijpen, de economie zou zich vanzelf herstellen.
  • Toch bleven de meeste mensen hun verzuilde organisatie trouw, hierdoor bleef de aanhang van communisten en nationaalsocialisten in Nederland beperkt.

 

Situatie Nederland voor de oorlog:

  • Niet klaar voor de oorlog, traditie van pacifisme.
  • Men hoopte neutraal te blijven en anders zou de Hollandse waterlinie de Duitsers wel tegenhouden.
  • Er werd weinig geld uitgegeven aan het leger.

 

Nederland in oorlog:

  • 29 augustus 1939, algemene mobilisatie
  • 10 mei 1940, inval Duitse legers
  • 14 mei, bombardementen op Rotterdam
  • Regering en koningin Wilhelmina vluchten naar Engeland en vormen een regering in ballingschap.

 

Nederland tijdens de bezetting:

  • Er was sprake van aanpassing aan de Duitse bezetter, collaboratie (samenwerken met de vijand) ging de meeste echter te ver.
  • Het bestuur komt onder Duitse controle en de kranten en de radio moeten zich aan de regels van de bezetter houden.
  • Politieke partijen worden vanaf eind 1941 verboden (behalve NSB)
  • Door tekort aan voedsel wordt er al snel en distributiesysteem (bonnen) ingevoerd.
  • Instelling avondklok.
  • Invoering persoonsbewijs.
  • Men vorderde alles wat maar nodig was, en de Nederlandse mannen werden opgeroepen in Duitsland te gaan werken, eerst vrijwillig, maar vanaf maart 1942 verplicht.
  • De Duitsers organiseerden hiervoor razzia’s, zo’n 300.000  mannen doken onder.

 

 

 

 

 

 

 

Kleinschalig verzet:

  • Het verzet, ook wel ‘de ondergrondse’ genoemd, saboteert het beleid van de bezetter door nazi’s en collaborateurs te doden en andere aanslagen te plegen. Ook helpt het verzet Joden om onder te duien en verspreidt het illegale kranten met ongecensureerd nieuws over de voortgang van de oorlog.
  • Het merendeel van de Nederlanders is tijdens de oorlog niet actief in het georganiseerde verzet omdat dit levensgevaarlijk is. Wel laten veel mensen zien dat ze het niet met de Duitsers eens zijn.

 

Nederland tijdens de bezetting, de jodenvervolging:

  1. Isoleren van de joden:
    - ontslaan van joden in overheidsdienst
  • vanaf 1941 was het voor joden o.a. verboden om bepaalde beroepen uit te oefenen, kwam er een verbod van joodse kinderen op nietjoodse scholen, en werden musea, parken, cafés en later reizen voor joden verboden.
  1. Stigmatiseren van joden
  • extra stempel in persoonsbewijs, en vanaf 1942 verplichting tot dragen van een gele ster.
  • Concentratie van joden in getto’s.
  1. Deportatie van de joden:
  • Na Wannseeconferentie (1942) besluit tot systematisch genocide, razzia’s en transport van joden naar concentratiekampen.
  1. Vermoorden van de joden
  • in de concentratiekampen kwamen de meeste joden na vergassing of na uitputting vanwege de zware arbeid om het leven. De holocaust, ook wel Shoah, genoemd, was de systematische jodenvervolging door de nazi’s en hun bondgenoten voor en tijdens de 2e WO

 

Nederlands-Indië door Japan bezet:

  • na de verovering van Nederlands-Indië, werden door Japanners ook daar concentratiekampen opgericht.
  • Door de Japanse bezetting ontstond er een nieuwe belangrijke fase in de bewustwording van de inheemse bevolking. Waarom zouden de ideeën van de Verlichting ook niet voor hen kunnen gelden. Al in de jaren 20 waren de PNI en PKI opgericht. Zij streefden naar directe onafhankelijkheid. Tijdens de bezetting wakkerden de Japanners de anti-Nederlandse gevoelens aan. Na de capitulatie van Japan, riepen de nationalisten onder leiding van Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesia uit.

 

Nederland bevrijd à na de landing van de geallieerden op de stranden van Normandië (6 jinu 1944) begint de bevrijding van West-Europa. In september 1944 staan de geallieerden in Zuid-Nederland maar door de mislukte aanval op de bruggen rond Arnhem wordt Nederland boven de grote rivieren niet bevrijd. Als wraak voor algemene spoorwegstaking blokkeerde de Duitsers daarop alle voedseltransporten naar het westen van Nederland. In het zich van de bevrijding stierven door deze blokkade in de eerste maanden van 1945 meer dan 20.000 Nederlanders door de hongernood.

  • 5 mei 1945 gaf het Duitse leger zich over en was heel Nederland bevrijd. Op dat moment was Nederlands-Indië nog bezet door het Japanse leger.

 

 

 

 

De koude oorlog

De koude oorlog (1945-1963)

 

De koude oorlog: Een tijd van vijandigheid tussen communistische en kapitalistische landen, met name tussen de Sovjet-Unie en de VS, tussen 1945 (oprichting “ijzeren gordijn) en 1989 (val Berlijnse Muur).

Alhoewel er nooit een regelrechte oorlog tussen de twee landen is geweest, zijn er oorlogen tussen bondgenootschappen van beide landen geweest en hebben de landen elkaars tegenstanders gesteund. Er was een constant gevoel van dreiging dat beide partijen voelden.

 

Vanaf 1941 werkten de Sovjet-Unie en de westerse landen samen in de strijd tegen de as-mogendheden. De meeste landen werden na de oorlog ook lid van de opvolger van de Volkenbond de Verenigde Naties. Men beloofde de geschillen voortaan via de VN op te lossen.

 

Tegen het einde van de oorlog liep de spanning tussen de bondgenoten echter snel op. Tijdens de Conferenties van Jalta (feb. 1945) en van Potsdam (juli 1945) werden de grote mogendheden het niet eens over de vredesregeling met Duitsland en over de nieuwe machtsverhoudingen in Europa.

 

Jalta (februari 1945)

Potsdam (Juli 1945)

Aanwezig: Churchill (ENG), Roosevelt (VS), Stalin (USSR)

Aanwezig: Attlee (ENG), Truman (VS), Stalin (USSR)

Afspraken o.a.

Afspraken o.a.

  • oprichting VN
  • Duitsland zou worden verdeeld in 4 bezettingszones.
  • Afspraken over invloedssferen in Europa
  • De grenzen van Polen zouden ten koste van Duitsland naar het westen opschuiven.
  • Russen zouden mee gaan vechten tegen Japan.

Afspraken Jalta verder uitgewerkt, maar de spanningen nemen toe:

  • Onenigheid over het bestuur in en de aanpak van de bezettingszones en de landen binnen de invloedssfeer.
  • Amerika had de Atoombom ontwikkeld en Stalin voelde zich bedreigd. Na Hiroshima (aug. 1945) werd dit nog eens versterkt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

USA democratisch-kapitalisme

USSR communisme, na 1917

Politiek

politiek

Gebaseerd op de ideeën van de Verlichting en de Franse/Amerikaanse Revolutie.

Gebaseerd op de leer van Karl Marx

Vrijheid van het individu staat centraal, democratische besluitvorming, meerpartijenstelsel, vrije verkiezingen, vrijheid van meningsuiting.

Volksdemocratie waarbij de groep centraal staat, presteren naar vermogen en gebruiken naar behoeften, eenpartijstelsel, geen vrijheid van meningsuiting, totalitair systeem waarbij de overheid het hele leven van de burgers controleert.

Economie

Economie

Kapitalisme: vrijemarkt economie, wet van vraag en aanbod geldt, productiemiddelen in handen van particulieren, grote verschillen tussen arm en rijk.

Planeconomie: de prijzen en de productie worden bepaald door de overheid (5-jarenplannen), productiemiddelen zijn in handen van de overheid, de landbouw is gecollectiviseerd, in principe zijn de inwoners gelijk en heeft iedereen een baan met een gelijk salaris (klasseloze samenleving)

 

Dat de Sovjet-Unie het westen niet vertrouwde was logisch omdat:

  • De USSR in 150 jaar 3 x door een westers land was aangevallen. 
  • Te maken had met een buitenwereld die politiek-economisch totaal tegengesteld was.
  • En het land in tegenstelling tot de USA nog geen A-bom had.

 

Daardoor groeide bij Stalin de behoefte aan controle over gebieden die van strategisch belang werden geacht. Hij gebruikte de afspraken over invloedssferen om in Oost-Europa volksdemocratieën naar het model van de Sovjet Unie te creëren. Deze landen werden zowel politiek als economisch van de USSR afhankelijke landen (satellietlanden). Samen met de Sovjet-Unie vormden deze groep landen het Oostblok.

 

Het westen vertrouwde de bedoelingen van de USSR steeds minder en zag steeds meer landen in Oost-Europa communistisch worden. Men ging tegenmaatregelen nemen en in 1947 probeerde president Truman een dam op te werpen tegen communistische expansie door:

  • De afkondiging van de Trumandoctrine (elk land dat zich bedreigd voelde door het communisme kon voortaan rekenen op Amerikaanse steun) Dit was een vorm van containment-politiek (machtsuitbreiding van tegenstanders in perken). Deze doctrine zou er voor gaan zorgen dat de USA zelfs (antidemocratische) dictatoriale regimes zou gaan steunen.
  • Het stimuleren van de Europese Samenwerking/eenwording.

 

In aansluiting op de Trumandoctrine lanceerde de USA jet Marshallplan (1947)

à het Marshallplan was een omvangrijk materieel hulpplan, dat op inititatief van de toenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken George C. Marshall na de 2e WO in werking trad. Dit Europees Herstel Programma was gericht op de economische wederopbouw van de door de oorlog getroffen landen in Europa.

 

 

 

Politiek doel:

  • Een welvarend Europa zou zich niet aangetrokken voelen tot het communisme, de financiële steun was dus eigenlijk gewoon een onderdeel van de containment politiek.
  • Het stimuleren van de Europese samenwerking/eenwording à minder kans op een nieuwe oorlog.

Economisch doel:

  • Een economisch sterker Europa zou een beter afzetgebied vormen voor Amerikaanse producten.

 

De Russische leiders wezen het plan af, zij wilden geen Amerikaanse invloed en pottenkijkers op hun grondgebied. Onder Russische druk moesten ook de andere Oostbloklanden het aanbod afslaan. à zo verscherpte het Marshallplan de tegenstellingen tussen Oost en West.

 

Situatie Duitsland direct na de oorlog:

Duitsland en de stad Berlijn waren verdeeld in 4 bezettingszones. De westerse zones ontvingen hulp vanuit het Marshallplan terwijl in de Russische zone veel machines en gereedschappen in beslag werden genomen als een vorm van herstelbetalingen. Toen in 1948 in de westerse zones een gemeenschappelijke munt werd ingevoerd reageerde de Russen met Een blokkade van Berlijn.

 

De Russen hoopten dat de westerse mogendheden hun deel van Berlijn zouden opgeven. Amerika organiseerde echter een luchtbrug om de West-Berlijners van alle levensbehoeften te voorzien.

 

Gevolgen Blokkade van Berlijn:

  • De westerse landen voelden zich bedreigd door de russen en richtten in 1949 een militair bondgenootschap op (NAVO)
  • Daarnaast werden in datzelfde jaar 3 westelijke zones samengevoegd tot de BRD.
  • De russen riepen daarna hun Oostzone uit tot de DDR.
  • Toen in 1955 de BRD tot de NAVO toetrad reageerde de USSR met de oprichting van het Warschaupact.
  • à de tweedeling van Europa en de wapenwedloop waren het gevolg.

 

De angst zat er na de Blokkade van Berlijn in het Westen goed in maar door de gebeurtenissen in de jaren daarna nam deze alleen nog maar toe omdat:

  1. Ook de USSR in 1949 de beschikking kreeg over een A-bom
  2. Er met het uitroepen van de Volksrepubliek China (1949) door Mao Zedong een tweede communistische grootmacht ontstond. Dit versterkte de angst van de VS voor de vorming van een communistisch blok in Azië. Met de containmentpolitiek en door verwijzing naar de dominotheorie probeerden de VS verdere spreiding van het communisme te voorkomen.
  3. In 1950 viel het communistische Noord-Korea het Amerikaanse invloedssfeer vallende Zuid-Korea binnen. De koude oorlog werd hier een ‘hete’ oorlog. De Amerikanen zorgden ervoor dat in de veiligheidsraad van de VN een resolutie werd aangenomen om Zuid-Korea te steunen.

Uiteindelijk bestond die militaire steun aan Zuid-Korea uit een troepenmacht waaraan naast troepen van de VS nog 15 landen deelnamen. De Amerikaanse generaal Douglas MacArthur werd benoemd tot bevelhebber. In het heetst van de strijd wilde Douglas atoombommen gaan inzetten. Hij werd door Truman ontslagen en in 1953 kwam eer een wapenstilstand.

Nadat de bondsrepubliek Duitsland lid was geworden van de NAVO  en de DDR vna het Warschaupact, leek de Oost-Westverhouding in Europa gestabiliseerd. De leiding van de SU (Chroesjtsjov = opvolger stalin) streefde sinds de dood van Stalin in 1953 zelfs naar meer ontspanning (vreedzame co-existentie). In de praktijk leidde de politiek van Chroesjtjov echter juist tot het tegenovergestelde. Het kwam echter niet tot een directe confrontatie omdat men in het westen de bestaande invloedssferen accepteerde, 2 voorbeelden:

  1. Na de dood van Stalin dacht men in Hongarije dat het communisme zou kunnen worden aangepast. Maar de Russen lieten dat niet toe en de bevolking kwam in 1956 in opstand.
  2. 2e  Berlijnse crisis 1961. In de jaren ’50 vijftig werden de inwoners van de Oostbloklanden ontevreden over het gebrek aan vrijheid. Daarom vluchtten miljoenen burgers uit de DDR uit hun land. Dat kon dankzij een ‘gaatje in het Ijzeren Gordijn’: de doorgang van Oost- naar West-Berlijn. Om die leegloop te stoppen liet de Oost-Duitse regering in 1961 een muur bouwen die Oost- van West-Berlijn afsloot. Het westen accepteerde net als in Hongarije de bestaande invloedssferen en bleek niet bereid tot militaire interventie.

Wel kwam president J.F. Kennedy in juni 1963 persoonlijk naar West-Berlijn om de bevolking een hart onder de riem te steken en de vastbeslotenheid van de Amerikanen te tonen om de vrijheid te beschermen. Tijdens dit bezoek hield hij zijn wereldberoemde ‘ich bin ein berliner; toespraak. Het was een geweldige morele opsteker voor de West-Berlijners, die in een enclave diep in de DDR leefden en een mogelijke Sovjetbezetting vreesden.

 

Voor Chroesjtjov was het uitblijven van een Westerse reactie misschien wel de reden om nog een stapje verder te gaan. In 1962 krijgt de wereld dan ook te maken met de meest riskante confrontatie tussen de VS en de SU, de Cubacrisis.

 

In Cuba was na een Revolutie Fidel Castro aan de macht gekomen. De Amerikanen zagen hem als een pion van Moskou en steunden zijn tegenstanders om Cuba binnen te vallen. Toen dit mislukte besloot Chroesjtjov raketten te installeren op Cuba. Zo kon hij Castro beschermen en de USA onder druk zetten.

De aanwezigheid van raketten met een kernlading op Cuba kwam aan het licht door foto’s van Amerikaanse U2-verkenningsvliegtuigen. Kennedy reageerde echter vastberaden en blokkeerde het eiland met marineschepen. Hij dreigde zelfs met een kernoorlog. Op het allerlaatste moment bond Chroesjtsjov in, de Russische schepen met raketten keerden om, de installaties werden afgebroken. De Amerikanen beloofden Castro ongemoeid te laten en hun raketinstallaties in NAVO-land Turkije te ontmantelen.

 

Ontspanning:

Na de Cubacrisis drong bij beide partijen het besef door dat de Koude Oorlog dreigde uit te lopen op een onbeheersbaar nucleair conflict. Het streven naar crisisbeheersing leide tot verbetering van de communicatie en tot wapenonderhandeling. Zo leidde de Cubacrisis tot:

  • een directe telefoonverbinding russen de presidenten van de USA en de USSR
  • een akkoord voor een verbod op bovengrondse kernproeven.
  • Verdere onderhandelingen over wapenreducties.

In de jaren ’70 werden in enkele akkoorden beperkingen gesteld aan het aantal intercontinentale en vanaf onderzeeërs gelanceerde ballistische raketten.

 

Na de dood van Stalin leek de Sovjet-greep op het Oos-Europa wat losser te worden. Chroesjtsjov maakte Stalins misdaaden openbaar (destalinisatie), wilde de dictatuur verzachten en de verhoudingen met het Westen verbeteren. (politiek van vreedzame co-existentie).

Door deze versoepeling kreeg men in Hongarije de moed om meer vrijheid en democratie te eisen. Maar dat gin de SU te ver en de Hongaarse opstand werd in 1956 bloedig neergeslagen.

 

Een zelfde soort ontwikkeling deed zich voor in Tsjecho-Slowakije in 1968. De Tsjechische leider Alexander Dubcek wilde een communisme met een menselijk gezicht en begon op eigen initiatief het stelsel te hervormen, zo kwam er :

  • Meer economische vrijheid
  • Werd de perscensuur afgeschaft en konden kunstenaars en schrijvers onbelemmerd werken.

Deze periode is in de geschiedenis bekend geworden onder de naam Praagse Lente.

 

Omdat de afgesproken invloedssferen (Jalta en Potsdam) werden gerespecteerd was er net als in Hongarije 1956 en Berlijn 1961 wederom geen reactie van het Westen.

 

Ook nu weer greep de USSR in en de Praagse Lente eindigde toen in augustus 1968 5 landen van het Warschaupact met een groot leger, Tsjecho-Slowakije binnenvielen.

Hierna liet de Russische partijleider Brezjnev weten dat wanneer een lid van de communistische familie van landen van het rechte pad afdwaalde, de overige leden het recht hadden om broederlijke hulp te verlenen (Brezjnev-doctrine)

Je zou deze politiek dus als een Russische reactie op de Truman-doctrine kunnen beschouwen.

 

De gesprekken tussen de USA en USSR over ontwapening die na de Cubacrisis waren begonnen leidden zoals al eerder gemeld in 1972 tot het SALT-I akkoord en in 1979 was er zelfs een SALT-II. Maar aan deze ontspanning (detente) kwam plots een einde toen:

  • De USSR in dat jaar Afghanistan binnenviel
  • In de USA in 1981 president Reagan aan de macht kwam.

De gesprekken tussen de USA en USSR over ontwapening die na de Cubacrisis waren begonnen leidden zoals al eerder gemeld in 1972 tot het SALT-I akkoord en in 1979 was er zelfs een SALT-II. Maar aan deze ontspanning (detente) kwam plots een einde toen:

  • De USSR in dat jaar Afghanistan binnenviel
  • In de USA in 1981 president Reagan aan de macht kwam.

 

Na jarenlange ontwapening startte de VS onder Ronald Reagan een nieuwe bewapeningswedloop. Hij lanceerde de plannen van een beschermd ruimteschild.

 

Reagan durfde met dit plan te komen omdat hij wist dat de USSR zou achterblijven, omdat;

  • De USSR de enorme kosten van een ruimteschild niet zou kunnen opbrengen
  • De USSR de kennis op computergebied misten voor zo’n plan.

 

Het Amerikaanse SDI-project veroorzaakte grote onrust in de SU, omdat de Russische economie deze nieuwe stap in de wapenwedloop niet aankon. Maar ook in het Westen ontstond onder de bevolking steeds meer onrust en verzet tegen de kernbewapening. Dit leidde o.a. tot demonstratie waaronder die tegen kernwapens in Amsterdam 1981.

 

 

 

 

 

 

 

Met de komst van een nieuwe Russische leider Michael Gorbatsjov ging de Koude Oorlog de laatste fase in. Misschien wel gedwongen door de economische problemen waarin het land verkeerde en het niet kunnen volgen van de nieuwe bewapeningsrace kwam hij met de volgende plannen om het communisme te redden:

  1. Onderhandelingen met het Westen over vermindering van kernwapens.
  2. Perestrojka, door herstructurering van de economie moest de producite efficiënter worden en zou er meer ruimte komen voor eigen initiatief. Het experiment leek een herhaling van de Praagse Lente, maar dan in de USSR zelf.
  3. Glasnost, hij liet de Brezjnev-doctrine los en stelde Oostbloklanden in de gelegenheid een eigen politieke koers te gaan volgen.

 

Gorbatsjov was gelief in het westen maar met zijn Perestrojka bereikte hij niet veel. De planeconomie bleek niet zomaar te vervangen door een vrijemarkteconomie. Dat betekende gebrek aan alles in de staatswinkels van de USSR.

 

Zijn glasnost werd door de bevolking gebruikt om meer vrijheid en zelfbestuur te eisen. Het loslaten van de Brezjnev-doctrine stelde Oostbloklanden in de gelegenheid een eigen politieke koers te gaan volgen. In Polen kwamen het onder druk van de Vakbond solidariteit in 1989 vrije verkiezingen. Daarna ging het snel , de leiders van Hongarije knipper het prikkeldraad van het Ijzeren Gordijn door en steeds meer burgers uit de DDR glipten via dit soort mogelijkheden naar het Westen.

 

In de DDR gingen de mensen massaal de straat op om meer vrijheid en democratie te eisen. De partijleiders van de DDR durfden niet met grof geweld op te treden en gaven uiteindelijk toe aan de eisen van de demonstranten. Op 9 november 1989 werd een opening gemaakt in de Berlijnse Muur, dit leidde uiteindelijk tot het uiteenvallen van het Oostblok.

 

De val van de muur werd het beeldbepalende element voor de val  van het communisme. In Duitsland klonk al snel de leuze ‘Wit sind ein Volk’ en binnen een jaar (3 okt. 1990) waren de 2 Duitslanden herenigd. Ook in andere voormalige Oostblokstaten verdween het communisme.

 

 Nadat Gorbatsjov was afgezet kwam er in 1991 een einde aan het communistische bewind in de SU. Daarvoor in de plaats kwamen er 15 soevereinde republieken. Dit betekende ook het einde van de Koude Oorlog, een ontwikkeling die nieuwe perspectieven bood voor de Europese samenwerking. Ook het Warschaupact werd trouwens ontbonden en verschillende ex Warschaupact landen werden later lid van de NAVO.

 

Oplevend nationalisme:

Na de val van het communisme in Oost-Europa stak in een aantal landen het nationalisme de kop op, hierdoor:

  • Vielen de USSR (1991)
  • Tsjecho-Slowakije (1992)
  • En Joegoslavië uiteen.
     

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.