Geschiedenis Module 1: Het klassieke van de oudheid.
Samenvatting Ho 1 (blz 8 t/m 13)
Hellas, een beschaving van menselijke maat.
1.1 landbouw en handel.
Het vasteland van Griekenland bestaat uit bergachtige gebieden, van elkaar gescheiden door smalle dalen die naar zee aflopen. De beroemdste berg is de Olympus, volgens de Grieken de verblijfplaats van hun goden. Verder bestaat Hellas uit een grote serie eilanden, gelegen in de Egeïsche Zee. in omvang zijn de overblijfselen van de Griekse monumenten lang niet zo imposant. Maar het politieke denken, de kunst, de literatuur, wetenschap en filosofie van de Grieken hebben een grote indruk gemaakt op de westerse beschaving.
Wat maakte de Griekse ideeën over politiek, zoals democratie, tot voorbeeld voor de westerse beschaving?
Rond 3000 v. Chr. was er in Mesopotamië en Egypte al reeds een hoge beschaving, terwijl de bewoners van Griekenland nog in het stadium van de steentijd verkeerden. Als neolithische landbouwers leefden zij in kleine dorpsgemeenschappen. Omstreeks 2000 v. Chr. werd de invloed van de grote beschavingen uit Mesopotamië en Egypte voelbaar, vooral op de eilanden Cyprus en Kreta. In deze tijd waagden zich voor het eerst schepen op de open zee. grondstoffen als goud, ivoor en koper werden ingevoerd in ruil voor olijven, wol en wijn. Op Kreta, en enkele eeuwen later ook op het Griekse vasteland, in Mycene, waren paleizen en burchten de centra van een herverdelingseconomie. Deze vroege beschaving op Kreta wordt de Minoïsche beschaving genoemd naar koning Minos. Na 1200 v. Chr. kwam er een einde aan deze vroege Griekse beschavingen. Na de instorting van de Myceense beschaving raakte de schrijfkunst verloren; de kleine overzichtelijke gemeenschappen van de Donkere Eeuwen (1200-800) hadden geen schrift nodig. Na enkele eeuwen van zelfvoorzienende landbouw, kwam er weer verkeer van goederen op gang. De geografische omstandigheden dwongen de Hellenen om andere bestaansbronnen te zoeken. Daarom keken velen uit naar aanvullende of vervangende middelen van bestaan. Omdat handelaars behoefte hebben aan optekening van hun transacties, maakten de Hellenen een bestaand, succesvol schriftsysteem, dat van de Feniciërs uit Libanon, geschikt voor hun taal. De Hellenen haalde behalve het alfabet ook enkele van hun goden uit het Oosten zoals de wijngod Bachus en Apollo. Hellas moest ook mensen exporteren. Uit nood en ondernemingslust zochten groepen mensen een woonplaats buiten Hellas. Het land waar zij zich vestigden, moest in de eerst plaats genoeg voedsel produceren. Iedere kolonist kreeg een stuk land en had zo de bestaansbasis om een volwaardig lid van de gemeenschap te zijn.
1.2 mannen en de polis.
De gemeenschap die Hellenen overzee en in het moederland vormden, werd polis genoemd. Een lid van de polis heette een polites. Samen bespraken de politai de zaken van de polis, de politiek. Een polis omvatte gemiddeld niet meer dan enkele duizenden leden. Er waren dan ook vele poleis in Hellas, ruw geschat 750. niet iedere polis was even belangrijk en machtig. Sommige, zoals Sparta op de Peloponnesos en Athene op het schiereiland Attica, probeerden anderen te beheersen. Elke polis streefde naar autarkie, zelfgenoegzaamheid. Een polis bepaalde zelf haar regels, zij was zelfwettig: autonoom. Voor deze vrijheid nam de polis graag de wapenen op. Deze burgertaak kon alleen door mannen worden vervuld. De waarde van de polites hing af van zijn betekenis als weerbare man. Alleen als hij een bronzen wapenuitrusting kon betalen, had hij een volwaardige plaats in de linie van de zwaargewapende. Schild (hoplon) aan schild stonden de hoplitai hun mannetje. Een vrouwelijke burger, een politis. Was voor de gemeenschap alleen van belang als moeder van politai. Haar plaats was in huis en hof, de oikos. Het mannendomein was de centrale open ruimte, de agora. Daar kwamen de mannen ’s morgens en aan het eind van de middag samen, natuurlijk om inkopen te doen, maar ook om contact te hebben. Nog meer als nu, was praten een manier van leven. Dit werd de orale cultuur genoemd. De man die actief was in het openbare leven, de politikos, moest goed in het openbaar kunnen spreken, daarom ging men vaak in de leer bij een retor, een leermeester in de retorica (welsprekendheid).
1.3 daarom heet zij volksmacht.
In 431 v. Chr. begon er een oorlog tussen Sparta en z’n bondgenoten (Peloponnesische bond) en Athene en z’n bondgenoten (Attisch-Delische bond). Dit werd de Peloponnesische oorlog genoemd (431-404). De Spartaanse hoplieten vielen Attica binnen maar iedereen zat veilig en wel binnen de muren van Athene. Ondertussen voerde de Atheners met hun galeien een verrassingsaanval uit op Sparta. Toen ruim 50 jaar daarvoor de Perzische koning in 480 v. Chr. Griekenland bij zijn rijk voegen, maar hij werd verslagen door de Atheense galeien in de slag bij Salamis. Deze boten werden geroeid door minvermogende politai. Opeens bleek dat ook zij de kracht van Athene uitmaakten. Sindsdien werd de gewone man ook bij de polis betrokken. Atheense politai die lid waren van de Raad van Vijhonderd oftewel de boulè, kregen een vergoeding voor het loon dat ze misliepen op de dagen dat de raad zitting hield. Een polites mocht deze functie hoogstens twee keer in zijn leven vervullen en niet in opeenvolgende jaren. Hij moest minimal dertig jaar oud zijn en van ongesproken gedrag. Als hij de sollicitatie doorstond, kwam hij op de lijst van districtskandidaten. Ieder van de tien districten van de Atheense polis zond vijftig mensen naar de boulè. Tussen de gegadigden werk geloot, want verkiezing vond men niet zo democratisch. Alleen als er financiële of militaire competentie vereist was, zoals bij het strategenambt, werk en functionaris door stemming benoemd. De voornaamste taak van de boulè was adviseren. Vooral ten opzichte van de demos, de verzamelde politai. De demos had wel het laatste woord, maar door haar grote omvang kon de volksvergadering alleen maar voor of tegen stemmen. Aan een volksvergadering, een ekklesia, namen duizenden politai deel. Voor bepaalde beslissingen was een quorum van 6000 nodig, dit getal werd beschouwd als representatief voor de hele demos. De agora was vaak te klein voor zo’n groot aantal mensen, dus werd een terrein buiten de stad voor dit doeleind gebruikt en opgedeeld in vakken zodat er snel een telling kon worden uitgevoerd. Iedereen had tijdens de vergadering recht van spreken, oftewel isegoria. Al waren het in de praktijk alleen de politikoi die het podium beklommen.
1.4 grieks in de politiek.
Griekenland kent verschillende bestuursvormen:
Demokratia (grieks) volksmacht: systeem waarbij de macht berust bij de massa van vrije, mannelijke leden van de polis.
Oligarchia: (grieks) ‘weinig-macht’: afkeurend woord voor een systeem waarin een kleine groep de macht heeft.
Aristokratia: (grieks) ‘besten-macht’: regering van een elite die door afstamming is gevormd.
Monarchie: macht ligt bij een vorst (monarch).
Demagogos: (grieks) volksleider; aanvankelijk neutrale aanduiding voor de leider van de democraten in Athene.
Tyrannos: onwettige alleenheerser in Griekenland. (macht ligt bij een tiran)
In Athene was er lange tijd in de democratie plaats voor:
Volkssoevereiniteit en ostracisme, een keer per jaar werd aan de volksvergadering gevraagd of er zo’n ostracisme moest worden gehouden. Was de meerderheid ervoor, dan werd op een speciale volksvergadering elke polites voorzien van een scherf, het afvalmateriaal dat in de oudheid vaak voor notities werd gebruikt. Iedere burger kraste op zo’n ostrakon de naam van de man die volgens hem een bedreiging was voor de polis. Haalde iemand bij deze negatieve populariteitsmeting meer dan de helft van de stemmen, dan moest hij voor een periode van tien jaar buiten het gebied van de polis blijven. Dit is het bewijs dat de Atheners een diep wantrouwen hadden tegen leiderfiguren die de democratische gelijkheid konden aantasten. De angst voor tyrannos zat er diep in. Achteraf beschouwden de Atheners als begin van de vrijheid de moord op de tiran Hipparchos in 514. de tirannendoders Harmodios en Aristogeiton kregen onder de democratie een standbeeld op de agora. Wantrouwen was naast directheid en participatie een wezenlijk kenmerk van de antiek democratie.
1.5 het voorbeeld van Athene.
In 1993 werd in het gebouw van de National Archives in Washington een tentoonstelling gehouden ter herdenking van 2500 jaar democratie. Geëxposeerd werden onder andere een borstbeeld van Perikles, modellen van de Atheense agora en de Pnyx, een lotingmachine van de Atheense volksrechtbank, stemstenen en scherven die bij diverse ostracismes waren gebruik. De ‘American School of Classical Studies’ in Athene had de tentoonstelling ingericht, want het zijn de Amerikanen geweest die in de jaren dertig opgravingen op de Atheense agora zijn begonnen: daar lag immers de bakermat van de democratie. Zo eerde de grootste democratie ter wereld haar klassieke voorganger. Ook in de onafhankelijkheidsverklaring van Amerika uit 1776 werden ideeën vertolkt die geïnspireerd waren door de Griekse oudheid. Maar een vergelijking van de democratie in de polis en deze tekst maakt duidelijk dat er toch een groot verschil was. De jonge staat zou in de negentiende eeuw verscheurd worden door de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). Een van de grote en bloedige verslagen in die oorlog was de slag bij Gettysburg. Het Noorden had gewonnen en het Zuiden verloren. Enkele maanden later, in november 1863, werd het slagveld gewijd als nationale begraafplaats. President Abraham Lincoln hield een historische redevoering die wel wordt vergeleken met die van Perikles. Hoewel de Grieken en Romeinen al langer inspiratiebron waren voor het Westen, werd Athene pas in de loop van de negentiende eeuw tot een politiek voorbeeld voor het Westen, het eerst in de Verenigde Staten en Groot Brittannië. De gestage uitbreiding van het kiesrecht riep de vergelijking op met de eerst volksmacht ter wereld. De democratie van de oude Grieken werd voortaan het klassieke voorbeeld van de moderne parlementaire democratie.
Geschiedenis Module 1: Het klassieke van de oudheid.
Samenvatting Ho 2 (blz 14 t/m 19)
Het hellenisme, een nieuwe wereld.
2.1 Alexandrië als hellenistische metropool.
In 334 v. Chr. stak de jonge Macedonische koning Alexander de Grote aan het hoofd van een leger Macedoniërs en Grieken de Bosporus over. Zo begon de veldtocht van ‘Europa’ tegen ‘Asia’ om dit tot grondgebied te maken. Toen Alexander in 323 op 33-jarige leeftijd in Babylon stierf had hij het hele Midden-Oosten tot Grieks gebied gemaakt. De Grieken die zich daar vestigden voelden zich als Hellenen ver verheven boven de inheemse bevolking. Grieks spreken was het eerste kenmerk van het vergrieksen. Alleen de bovenlaag van de inheemse bevolking kon zich ook ‘hellenizein’ (vergrieksen. In de negentiende eeuw werd hieruit het woord hellenisme bedacht als naam voor de Griekse wereldcultuur sinds Alexander de Grote; het Grieks werd wereldtaal en de Griekse cultuur werd overheersend.
Hoe en waarom werden onderdelen van de hellenistische cultuur doorgegeven?
De steden, waarin de Griekse emigranten zich vooral vestigden, kregen een Griekse inrichting. Net als in het moederland stonden er rondom de agora gebouwen met een zuilengalerij, een stoa. De oude goden werden vereerd in tempels volgens het traditionele model. De toneelstukken werden opgevoerd in het stadstheater en de mannen trainden naakt in het gymnasion. De wereld waarin mensen beschaafd in steden leefden, heette in het Grieks de bewoonde wereld, de oecumene. Als de Griekse emigranten zich in steden van het Midden-Oosten vestigden werden die meteen gehelleniseerd. De nieuwe steden werden met Grieks rationalisme ontworpen: planmatig werden de straten en pleinen volgens een schaakbordpatroon aangelegd.
De grootste geplande stad was Alexandrië, de hoofdstad van een koloniale staat die Egypte en omliggende gebieden omvatte. Tweehonderdvijftig jaar was deze stad de grootste stad van de oikoumene, met wel 500 000 inwoners. Het werd door zijn gemengde bevolking de eerste wereldstad ofwel metropool. De nakomelingen van die allemaal afstamden van een van Alexanders generaals heetten allemaal Ptolemaios. Deze Ptolemeeën maakten van hun hoofdstad een economisch en cultureel centrum. Het kreeg de grootste bibliotheek ter wereld, waarin honderdduizenden boekrollen werden bewaard. Deze boekencollectie was een onderdeel van het Muzenheiligdom, het mouseion. Hier verrichten geleerden allerlei wetenschappelijk onderzoek, waaronder de filologoi (taal-lievenden). De wis- en natuurkundigen bedreven vooral theoretische wetenschap, maar toch leidde hun werk tot enkele praktische toepassingen, zoals de schroef van Archimedes. De astronoom Eratosthenes combineerde theorie en praktijk om de aardomtrek te berekenen.
Het verst gingen de medici in hun onderzoek. Zij waren niet tevreden met de oude leer van Hippocrates, die alle ziektes toeschreef aan verstoringen van het evenwicht tussen de vier lichaamsvochten: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. De artsen van het Mouseion wilden weten hoe het lichaam van binnen werkte. De resultaten van hun onderzoek zijn deel gaan uitmaken van een omvangrijke medische literatuur, die langs diverse wegen in de late Middeleeuwen Europa heeft bereikt en toen heeft bijgedragen aan de vernieuwing van de geneeskunde.
2.2 terug naar het land.
Het leven in een metropool is opwindend, er is altijd wat te doen zoals feesten, optochten en relletjes. De stedeling kijkt neer op het platteland: hoe eentonig is het leven daar. Maar soms bekruipen hem twijfels: de stad is ook rumoerig en vuil. Het bestaan is wel erg druk. Is de boer er eigenlijk niet beter aan toe? Af en toe moet de stedeling uit zijn benauwende bestaan breken. Hij gaat terug naar het land waar het leven goed is. Voor een tijdje gaat hij eenvoudig en dicht bij de natuur leven, in een tent een caravan of een huisje van een landarbeider. Na een paar weken wordt hij ongedurig: hij verlangt terug naar de stad. Nu kan hij er wel weer een tijdje tegen. Heimwee naar de natuur is niet alleen iets van deze tijd. Vanaf het moment dat er grote steden bestonden, is dat verlangen er geweest. In Alexandrië gingen kunstenaars vorm geven aan dat gevoel. Er ontstond een herdersliteratuur. In hun pastorale gedichten, romans en ook in de beeldende kunst kon de verwende stedeling zich verplaatsen in het eenvoudige leven van herders en herderinnetjes. Pastorale kunst is sinds het hellenisme deel van het klassieke erfgoed. Romeinen putten eruit en als de wedergeboorte, de renaissance, van de klassieken in West-Europa plaatsvindt (vanaf de vijftiende eeuw), ontstaat er opnieuw een herderskunst, in woord en beeld.
2.3 denken als een wereldburger.
Hoezeer de hellenistische Griek ook verknocht was aan zijn eigen stad, als hij even verder keek dan zijn polis groot was,besefte hij dat hij tot een groter geheel behoorde, een hellenistisch koninkrijk of – als hij helemaal doordacht – de wereld. Denkers van vóór het hellenisme, zoals Socrates, Plato en Aristoteles, waren nog uitgegaan van de polis. Socrates werd ervan beschuldigd de jeugd van zijn polis Athene te bederven. Dat kwam omdat hij hen, naar de mening van de dertig tyrannoi die Athene toen bestuurden, veel te kritische vragen over het stadsbestuur liet beantwoorden. Toch wenste Socrates zich te onderwerpen aan de wetten van zijn polis, ook als zij onjuist werden toegepast. Uiteindelijk spraken de Atheners de doodstraf over hem uit, ze dwongen hem de gifbeker te drinken. Plato en Aristoteles filosofeerden over de ideale of in ieder geval betere polis. De stadstaat was voor hen nog het middelpunt.
Sommige denkers keerden zich daarentegen van de beschaving af, Diogenes maakt een oud wijnvat tot zijn huis, deed zijn behoefte in het openbaar, en gooide zelfds zijn waternap weg toen hij een jongen ui de kom van zijn handen zag drinken. Diogenes werd de ‘hondse’ genoemd, kynikos in het Grieks. De filosofie van het cynisme was meer een manier van leven
dan een denkrichting.
Epicuristen
De volgelingen van Epicouros, zochten het goede in vriendschap en bevrediging van natuurlijke behoeften, evenals harmonie van je privé leven, dus vrij van iedere spanning en geen verzet tegen je natuurlijke behoeften, je moet toegeven aan je lusten (het waren genot, hedone.) Voor de Epicureeërs is het levenseinde finaal. Zij moeten niets hebben van reïncarnatie of hiernamaals. De dood is het definitieve einde, de ziel leeft niet voort. Er is alleen maar materie en leegt, het vacuüm, zoals de Epicureeërs dat noemen. In het epicurisme is ook geen plaats voor goden. De meeste willen het bestaan van goden niet helemaal ontkennen, maar volgens hen bemoeien deze verheven wezens zich niet met de mensen. Als het leven geen hedone meer is, mag hij ‘zich uit het leven leiden’, maar de epicurische wijsgeren waarschuwen wel tegen lichtzinnige, ‘frivole’ zelfdodingmotieven.
Stoïcijnen
Zij vinden – in tegenstelling tot de epicuristen – dat de mens in principe het recht niet heeft over zichzelf te beschikken. Alleen als hij overduidelijke aanwijzingen krijgt dat er voor zijn nietig bestaan geen laats meer is in het grote systeem, mag hij een eind maken aan zijn individuele bestaan. Pas als de mens zijn plaats weet, kan hij vrij worden van alle spanning. De school van de Stoa o.l.v Kleanthes wil zij aanhangers tot ‘aandoeningloosheid’, apatheia, brengen. Door je niet neer te leggen bij de loop der dingen, bezorg je jezelf alleen maar lijden. Je moet meelopen, dan ondervind je zo ook geen spanning. In het grote geheel van de kosmos zijn alle mensen gelijk. Iedereen is burger van de polis die de hele kosmos omvat, is dus een kosmopolites. Er is geen wezenlijk verschil tussen een koning en een slaaf. De wijze – stoïsche – mens legt zich dus neer bij de situatie waarin hij geplaatst is. Hij is ervan overtuigd dat er een groot, goddelijk plan, een logos, achter de schijnbare chaos zit. Hij streeft naar zijn verstand, om te begrijpen waarom de dingen zijn zoals ze zijn.
De plichtsbetrachting die het stoïcisme voorschrijft, was voor veel Romeinse leiders aantrekkelijk, zoals ook sinds de renaissance de stoïcijnse levensleer de westerse elite heeft aangesproken (geen emoties tonen)
De Stoïci werden in de eerste en tweede eeuw van onze jaartelling de overheersende filosofische beweging. Het opkomende christendom kon zich goed vinden in de stoïsche opvattingen, ze vertrouwden (bijna blindelings) in een leven na de dood en dat God een plan met je had
2.4 veel wegen leiden naar de klassieken.
De Romeinse veroveraars keken hoog op tegen de Griekse cultuur, ze hebben de Griekse erfenis doorgegeven. Veel Romeinen leerden Grieks – het omgekeerde, Grieken die Latijn leerden, kwam haast niet voor. De Romeinen streefden ernaar zich de Griekse cultuur eigen te maken. Het West-Europa van de Middeleeuwen kende de Griekse beschaving alleen via de Romeinen en via Latijnse geschriften. In het Oosten bleef het Grieks de taal van wetenschap en cultuur totdat de Arabieren het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk deden ineenschrompelen. Ook Arabieren hadden diep respect voor de Griekse beschaving.
Arabische geleerden bestudeerden de Griekse wetenschappelijke geschriften. In het middeleeuwse Spanje werden Arabische vertalingen en bewerkingen van Griekse medische en filosofische werken in het Latijn omgezet: zo nam West-Europa kennis van het Griekse denken. Pas later, voorla sinds de val van Constantinopel in 1453, toen Byzantijnse geleerden op de vlucht voor de Turken de klassieke boeken naar het Westen meenamen, kreeg West-Europa directe kennis van Griekse werken. Veel West-Europeanen gingen het klassieke Grieks leren en binnen een eeuw werd de taal van de oude Hellenen een schoolvak.
Geschiedenis Module 1: Het klassieke van de oudheid.
Samenvatting Ho 3 (blz 20 t/m 25)
Rome, een republiek en een rijk.
3.1 van res publica tot republiek.
Tsaar è Caesar è Keizer
|
à zagen zichzelf als opvolgers van de keizers van het O.R.R
Rome leeft dus verder als - staat van vrije mensen (republiek)
- staatsvorm (keizerrijk)
Hoe kon Rome als republiek en als keizerrijk in latere eeuwen zo’n grote indruk maken?
In het begin vormden de Romani slechts een van de stadstaten in de streek Latium.
Zeker is dat het zwaartepunt van de macht aanvankelijk bij de vorst, de rex, lag. Aan het bewind van de laatste koning, Tarquinius Superbus, kwam rond 500 v. Chr. een einde. Zijn zoon vergreep zich aan Lucretia, de vrouw van een Romein van aanzien. Deze schanddaad was de druppel die de emmer deed overlopen. Een groep notabelen onder leiding van Brutus zwoer samen en verdreef de koning. Na het afschaffen van het koningschap kwam de macht te liggen bij de leden van de sociaal-economische elite, de aristocraten, die zich de vaderen, patricii, noemden. Uit hun groep kwamen de twee hoogste leiders voort, de consuls. Brutus, de wreker van Lucretia, was een de eerste twee consuls. Deze functeis werdern steeds door twee ambtsdragers voor één jaar uitgeoefend; zij waren elkaars collega, (com-: samen en leges: wet). Hierbij hield de ene magistraat de andere in toom. Alleen in noodsituaties werd voor hoogstens zes maanden één dictator aangewezen. De magistraten overlegden steeds met de senatus. Eenmaal lid van deze raad van ouden, bleef men da zijn hele leven. De burgers, cives, hadden in enkele zaken het laatste woord; zo kozen zij de magistraten in openlijke stemming. De Romeinse volksvergadering deed dat niet volgens het democratische principe van één man één stem, maar naar vermogensgroep. Toch vonden de Romeinen dat volk en senaat het samen voor het zeggen had. Daarom beginnen officiële teksten met: Senatus PopulusQue Romanus: Romeinse senaat en volk. Tegen de overgrote macht van de aristocratische families kwamen de niet-patriërs, de plebeii, in verzet. Zij wisten af te dwingen dat de leiders die zij als plebejers aanstelden, de tribuni plebis, mochten optreden als hun beschermers. Deze volkstribunen hadden uiteindelijk het recht om maatregelen van de officiële magistraten te dwarsbomen door ‘ik verbied’, veto, te zeggen. De Romeinen waren er trots op dat de verschillende standen eensgezind de publieke zaak, de res publica, dienden. Het later Europa heeft de Romeinse res publica gezien als een staat zonder een vorst en met een grote burgerzin. In het algemeen is het woord republiek ’een staat zonder monarch’ gaan betekenen.
Het eerst gingen de Italiaanse stadstaten van de late Middeleeuwen zich republiek noemen. Daarvan bleef uiteindelijk alleen Venetië over dat tot 1797 onafhankelijk was. Verder hadden ook de Zwitserse kantons geen heer boven zich. Toen de Nederlandse gewesten tijdens de Opstand (1568 – 1648) in 1581 Filips II als heer afzwoeren, zochten zij eerst naar een nieuwe landsheer. Toen zowel Frankrijk als Engeland zich er niet mee wilde bemoeien, stelden de Verenigde Provincies ten slotte vast dat zijn zonder vorst moesten uitkomen en dus een republiek waren. De dertien Amerikaanse kolonies die zich in 1776 onafhankelijk van Groot-Brittannië verklaarden, lieten zich bij de opstelling van hun grondwet in 1787, zowel door de Romeinse als door de Nederlandse republiek inspireren. Toen de laatste stadhouder van de Republiek naar Engeland vluchtte, kon er een vaderlandse republiek ontstaan. Er kwam de Bataafse Republiek in 1795. Maar deze werd een speelbal van de Franse buitenlandse politiek. Vooral Engeland zorgde ervoor dat bij het herstel van de onafhankelijkheid in 1813, aan de zoon van Willem V de soevereiniteit werd gegeven. Zo ontstond pas in 1815 het Koninkrijk der Nederlanden, een van de laatste monarchieën ter wereld in een land dat ooit een van de eerste republieken was.
3.2 één stad en één rijk.
De pluralis majestatis oftwel majesteitsmeervoud is overgenomen van de Romeinse keizers. De pluralis majestatis berust op een misverstand. In het laat-Romeinse Rijk werd de macht vaak door paren van keizers gedeeld. Hun gezamenlijke besluiten begonnen daarom met ‘wij’. De geleerden die in de Middeleeuwen het Romeinse recht herontdekten, dachten dat de keizer altijd in de eerst persoon meervoud over zichzelf sprak, dat gaf meer aanzien.
De titel keizer is in oorsprong een familienaam, en wil die van de Romeinse generaal Gaius Julius Caesar (100-44 v. Chr) ook opvolgers die geen familie meer waren, bleven zich Caesar noemen. Caesar was monarch geworden na zijn overwinning in de burgeroorlog die hij in januari 49 v. Chr. ontketende. Hij werd toen benoemd tot dictator voor 10 jaar. Een jaar later werd hij ‘dictator voor altijd’. Maar hij overleed in 44 v. Chr. als gevolg van een samenzwering o.l.v Marcus Junius Brutus. De ‘Republiek’ leek hersteld maar er was geen rekening gehouden met de generaals. Die rekenden af met de laatste republikeinen, samen met de erfgenamen van Caesar; Marcus Antonius en een jongeman die Caesar als zoon geadopteerd had, deze jongeman, Gaius Julius Caesar (Octavianus) overwon zijn vijanden en werd alleenheerser. Hij regeerde tot het jaar 14. Voor ons is hij de eerst Romeinse keizer. Ten slotte werd voor hem iets speciaals gecreëerd: augustus, en term van heerlijke vaagheid: groots, verheven, doorlucht. Allereerst zorgde Augustus ervoor dat de generaals nooit meer hun troepen voor staatsgrepen konden gebruiken. Hij werd de gouverneur van alle provincies waarin legioenen lagen. Deze troepen werden meer en meer in de grensprovincies gelegerd. Ze vormden een scherm dat de Romeinse Vrede, de Pax Romana, of nog liever de Pax Augusta, verzekerde. Het Romeinse Rijk was de eerste staat die een permanent beroepsleger had.
Voor de massa in de stad Rome deed Augustus leuke dingen. Hij zorgde voor graanuitdelingen en publeik vermaakt. Deze politiek van brood en spelen (panem et circenses) omvatte ook de aanleg van waterleidingen, pleinen, tempels, theaters en ander openbare voorzieningen. De stad Rome werd de metropool van het wereldrijk. Uiteindelijk had het Romeinse jaar meer dan 200 feestdagen. Dan konden 200000 mensen kijken naar de wagenrennen in de Circus Maximus. In amfitheaters, met als grootste het Colosseum (50000 plaatsen), werd gevochten.
Voor de rijksewoners was Roma, het roma aeterna, eenvoudig dé stad, de Urbs, die voor altijd over de kring van landen, de Orbis terrarum, zou regeren. Het Romeinse Rijk had een bevolkingsaantal van 50 à 60 miljoen, eenderde van de wereldbevolking. Wel werd besloten tot een bestuurlijke tweedeling van het Romeinse Rijk. Zowel in het oostelijke Constantinopel als in Rome kwam een keizer te zitten. Ook voor christenen werd Rome de ‘eeuwige stad’. In de eeuwen dat het christendom nog een sekte was, hadden de aanhangers zich nogal afzijdig gehouden. Maar toen keizer Constantijn vanaf 311 het christendom begon te begunstigen, zagen de christelijke theologen de hand van God in het Romeinse Rijk. Het Rijk bleef zolang bestaan door de innerlijke kracht en omdat er weinig druk was op de grenzen. Maar het Rijk kwam in de problemen toen Rome in 410 door de Goten werd geplunderd. De druk van Germaanse en Slavische volkeren werd steeds groter en uiteindelijk lukte het de legioenen niet meer de grenzen te verdedigen. In 476 zette een Germaans leider, Odoacer, de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk af. Hiermee kwam een einde aan het W.R.R.
3.3 alle keizers komen van Rome.
Het O.R.R werd bestuurd door keizer Constantijn die in Constantinopel zetelde. Maar het W.R.R werd aan de paus geschonken. De Germaanse koningen die delen vn het W.R.R in bezit namen, streefden naar een goede verstandhouding met de cultuurdragers van Romania, de rijke landheren en de bisschoppen met hun uitgebreide staf. Latijn bleef de taal van de Kerk, de kanselarijen, de hofculturen later de universiteiten. Toen de Frankische koning Karel tegen het einde van de achtste eeuw de machtigste heerser in West-Europa was geworden, liet hij zich in 800 in Rome door de paus tot keizer kronen. Ook na hem streefden koningen van de staten op het grondgebieden op het Romeisne Rijk telkens weer naar het keizerschap en een ‘renovatio Imperii Romani’. Ook in de bouwkunst lieten de keizer zien dat ze voortbouwden op de traditie van de keizers uit de Oudheid. Sint Petersburg, de nieuwe hoofdstad van Peter de Grote, werd als een nieuw Rome gepland. In 1806 deed Leopold II afstand van het Duitse Keizerschap, maar hij liet zich al sinds 1804 keizer van Oostenrijk noemen. In hetzelfde jaar was Napoleon keizer van Frankrijk geworden. Dit Franse keizerschap duurde tot 1815, met een herleving onder Napoleon III (1852-1870). Het Oostenrijkse keizerschap bleef bestaan tot 1918. na de overwinning van de Duitse Bond onder leiding van Pruisen werd de Pruisische koning in 1871 uitgeroepen tot Duits keizer. Dit keizerschap duurde ook tot 1918. Een jaar tevoren was er een einde gekomen aan het keizerschap van het huis Romanov in Rusland. Ook de ‘rode tsaar’ Stalin, kon de verleiding niet weerstaan. Hij liet in Moskou een paviljoen voor de socialistische prestaties bouwen. Hitler liet zijn architect Albert Speer de Grosse Halle ontworpen.
REACTIES
1 seconde geleden