Samenvatting hoofdstuk 8 en 9
8.1
kenmerkend aspect: de industriële revolutie
In de 18e eeuw begon de industrialisatie van Groot-Brittannië wat resulteerde in een Industriële Revolutie. Waar vroeger alles gedaan werd door mensen veranderde dat in de tijd van de IR. Er kwam een voortdurende technologische vooruitgang op gang, waarbij de productie werd gemechaniseerd. De IR drong pas in de 20e eeuw in EU door. Toch spreken we van een revolutie door de enorme en onomkeerbare gevolgen van de IR.
Het begon in GB met tamelijk simpele uitvindingen in de textielnijverheid. Rond 1800 kwamen er sterkere, ijzeren machines die werden aangedreven door stoom. Met stoommachines kon sneller, grootschaliger en goedkoper worden geproduceerd.
De IR kwam op gang doordat er in GB rijke ondernemers waren die winst wilden maken. Ze staken daarvoor geld in machines en namen arbeiders in loondienst. De ondernemers wilden zoveel mogelijk winst maken en moesten hierdoor voortdurend goedkoper werken en betere producten maken om hun concurrentiepositie te behouden.
De IR was ook mogelijk doordat ze deel uitmaakte van meerdere veranderingen, die elkaar versterkten. Belangrijk was de agrarische revolutie. Vanaf de 17e eeuw slaagden de Britse landadel en grote boeren erin de landbouwmethodes te verbeteren. Daardoor konden meer mensen worden gevoed. De bevolking groeide en op het land was minder arbeid nodig. Hierdoor waren er veel goedkope arbeiders beschikbaar voor de industrie.
Een andere verandering was de transportrevolutie. Hierdoor veranderde GB van onverharde wegen en rivieren-> verharde wegen en kanalen.
Vanaf 1850 verspreidde de IR zich naar de VS, EU en Japan. Tot 1850 draaide de IR om textiel, ijzer en steenkool. Tegen het eind van de 19e eeuw kwamen staal, chemie en elektrotechniek op. Daardoor veranderede zo veel dat wel gesproken wordt van de tweede IR. Vooral na 1890 gingen de ontwikkelingen erg snel.
8.2
kenmerkend aspect: de opkomst van politiek-maatschappelijk stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme.
Nadat Napoleon was verslagen, maakten de overwinnaars in 1814-1815 op het Congres van Wenen afspraken over de naoorlogse orde. ze maakte de gevolgen van de democratische revoluties zo veel mogelijk ongedaan. In Nederland en in Frankrijk werd weer een monarchie ingesteld. De Duitse staten werden ondergebracht in de Duitse Bond, een los verband van vier stadstaten en 35 monarchieën. Met twee mogendheden: het koninkrijk Pruisen en het Habsburgse keizerrijk.
Het Congres van Wenen probeerde in EU een machtsevenwicht te creëren, zodat Frankrijk niet opnieuw de rest kon bedreigen. Daarom kreeg Pruisen in het westen extra land, werden de voormalige Zuidelijke Nederlanden bij Nederland gevoegd en kreeg Oostenrijk weer grote gebieden in Noord-Italië.
Niet alles werd weer als in het ancien regime. Maar overal werden voorrechten van adel en kerk hersteld en burgerrechten beperkt. Groot Brittannië, Pruisen, Oostenrijk en Rusland spraken af samen de vrede te handhaven. Ze zagen zichzelf als een concert van staten die samenwerkten om onrust en opstandigheid de kop in te drukken.
Al snel ontstonden politieke stromingen die zich tegen de autoritaire orde verzetten. De eerste was het liberalisme. De liberalen waren erfgenamen van de verlichting en de democratische revoluties. Ze wilden:
- een grondwet die de macht van de koning beperkte en burgerrechten garandeerde. De regering moest ondergeschikt zijn aan een volksvertegenwoordiging, de wet moest voor iedereen gelijk zijn.
- Individuele vrijheid voorop
- Individu ongehinderd mening kunnen uiten en godsdienst uitoefenen
- Economische vrijheid erg belangrijk
- Bemoeizucht van de overheid was schadelijk voor de ontwikkeling van de maatschappij en de economie
Ook het nationalisme keerde zich tegen de bestaande orde. nationalisme en liberalisme waren nauw verwant: veel nationalisten waren liberaal en veel liberalen waren nationalist. Het nationalisme was gebaseerd op het idee dat volkeren recht hadden op een eigen staat, een natiestaat. Lang was er geen nationaal besef in Europa, mensen waren gehecht aan eigen stad of regio. Tijdens de democratische revoluties groeide het nationalisme omdat alle leden van een volk door taal, geschiedenis en cultuur met elkaar verbonden zijn en dat volkeren over hu eigen lot meten kunne beschikken.
Het verlangen naar eenheid en onafhankelijkheid werd in Duitsland en Italië nog versterkt door de Franse bezetting. Maar het Congres van Wenen hield daar geen rekening mee.
Ook ontstond er het socialisme. Ze kwamen op voor de arbeider en streden voor gelijkheid. Maar in de eerste helft van de 19e eeuw bestond het socialisme slechts uit kleine clubjes, meestal geleid door studenten en intellectuelen.
Tegenover het liberalisme, nationalisme en socialisme stond het conservatisme, dat de gevestigde orde wilde handhaven. Vrijheid en gelijkheid was maar gevaarlijk, kijk maar naar de mislukte Franse revolutie. Volgens de conservatieven was het belangrijk vast te houden aan historisch gegroeide instellingen en was het voor iedereen het beste als kerk, adel, monarchie en leger de leiding hadden.
De orde van het Congres van Wenen hield het niet lang vol. Rond 1830 kwam er steeds meer verzet tegen de autoritaire monarchieën. In 1830 bracht een opstand in Parijs een ander koningshuis aan de macht. In reactie daarop braken ook opstanden uit in België. Het leidde ertoe dat de voormalige Zuidelijke Nederlanden zich na 15 jaar afscheiden van Nederland.
In 1848 sloeg de vlam in de pan. In Parijs maakte een bloedige volksopstand een eind aan de monarchie. De koning vluchtte en Frankrijk werd weer een republiek. De weken daarna sloeg dat in heel Europa aan. Er vielen honderden doden. De machthebbers wisten echter in de meeste gevallen de orde te herstellen.
Toch konden de wensen van de steeds rijkere burgerij niet worden genegeerd. In Italië maakten liberalen en nationalisten in de jaren 1859-1870 een koninkrijk van Italië. In Duitsland zag de Pruisische kanselier Bismarck in dat hij het nationalisme beter kon gebruiken dan bestrijden. Hij wakkerde de nationale gevoelens om een verenigd Duitsland te krijgen onder leiden van Pruisen. Daarvoor lokte hij oorlogen uit die snel werden gewonnen. Vooral de oorlog tegen Frankrijk leidde tot enthousiasme. Bismarck kond dankzij de nationale euforie de Duitse vorsten dwingen zich bij Pruisen aan te sluiten.
Na 1871 groeide in bijna alle Europese landen een nieuw, agressief soort nationalisme. Dit nationalisme verheerlijkte de eigen natie en zette zich tegen andere naties af.
Het socialisme ontwikkelde zich vanaf 1870 tot een massabeweging. Dat kwam doordat toen op het continent een grote industriële arbeidersklasse ontstond. Veel socialisten wilden een revolutie, waar Karl Marx op duidde. Ze waren tegen nationalisten omdat de ‘verworpenen der aarde’ toch geen vaderland hadden.
Rond 1900 groeide binnen het socialisme een gematigde vleugel, reformisme. Reformisten vonden dat de arbeiders het ook beter konden krijgen zonder revolutie en via de democratie. Echter waren er nog socialisten die de revolutie bleven vooropstellen. Dit resulteerde in 1919 tot een definitieve breuk. Het socialisme viel uiteen in de gematigde sociaaldemocraten en het revolutionaire communisme.
8.3
kenmerkend aspect: voortschrijdende democratisering
In de jaren 1815-1919 werd Nederland geleidelijk een democratie. Vanaf het begin was er een constitutionele monarchie geweest met een grondwet en volksvertegenwoordiging. Maar de koning kon regeren zonder rekening te houden met het parlement. In 1848 toen na de volksopstand in Parijs het ook in Nederland onrustig werd kwam er een nieuwe grondwet. Hierdoor kreeg Nederland een parlementair stelsel. Er was nog geen democratie want er was nog steeds het censuskiesrecht. Vanaf 1887 werd het kiesrecht uitgebreid. In 1917 kwam er algemeen mannenkiesrecht, in 1919 kregen ook de vrouwen kiesrecht. Vanaf toen was Nederland een parlementaire democratie met algemeen kiesrecht.
100 jaar na het Congres van Wenen werden bijna overal de bevoegdheden van het parlement en kiesrecht uitgebreid. Toch waren er ook grote verschillen in Europa, bijvoorbeeld in Duitsland en Groot-Brittannië.
Groot-Brittannië had een eeuwenoude parlementaire traditie. De koninklijke macht werd als sinds de 13e eeuw door het parlement beperkt. Sinds de 14e eeuw was er het Hoger- en het Lagerhuis. Al in de 17e eeuw ontstonden twee parlementaire groepen, de Tories en de Whigs. In de 19e eeuw werden de Tories de conservatieven en de Whigs de liberalen.
Sinds de Glorious Revolution(1688)had de koning niet meer geprobeerd het parlement uit te schakelen. De macht van het parlement was alleen maar gegroeid. Begin 19e eeuw kon de koning bijna niets meer doen zonder toestemming van het parlement. Hij benoemde en ontsloeg de ministers, maar onder koningin Victoria kwam daar ook een eind aan. Koningin Victoria kreeg in plaats van een politieke rol een andere rol: ze werd het nationale symbool. Ze was ongekend populair, door haar preutsheid en ijver, die eerder pasten bij de burgerij dan bij de adel.
In GB ging de strijd om democratisering niet om de rechten van het parlement maar om kiesrecht. Het districtenstelsel had in de 19e eeuw rare trekjes gekregen. De kiesdistricten waren sinds de middeleeuwen nauwelijks aangepast, waardoor het platteland in het Lagerhuis oververtegenwoordigd was. Veel plattelandsdistricten waren door de IR ontvolkt. Nieuwe industriesteden werden niet in het parlement vertegenwoordigd. Vanaf 1830 werd heir massaal tegen gedemonstreerd. De Tories hielden elke verandering in het kiesstelsel tegen. Dat leidde tot nog meer woede en er braken rellen uit. In 1932 gaven de conservatieven toe. Er kwamen nieuwe stedelijke kiesdistricten en het kiesrecht werd uitgebreid tot de rijkste 15%. Een overwinning voor de liberale burgerij. De burgers schieten er niks mee op.
Vanaf 1850 groeide het gevoel voor het kiesrecht verruimen. In twee rondes, in 1867 en 1884, werd het kiesrecht voor twee derde van de mannen uitgebreid. Geschoolde kiezers stemden liberaal, lage middenklasse conservatief.
In 1911 verloor het Hogerhuis het recht om besluiten van het Lagerhuis onbeperkt tegen te houden. Hiermee raakte de adel zijn politieke macht kwijt.
Direct na de 1e w.o. kwam er algemeen voor de meeste mannen en vrouwen kiesrecht. De langzaam opkomende Labour Party werd groter dan de liberalen partij. Voortaan gingen de verkiezingen tussen conservatieven en sociaaldemocraten. Pas in 1928 volledig stemrecht.
In de 19e eeuw leefde de meeste Duitsers in het Pruisische rijk. De koning regardeerde fel tegen kritiek en je werd gearresteerd of ontslagen. Zoals veel koningen kwam hij in 1848 plotseling op een andere gedachte. Er braken op 18 maart 1848 rellen uit tussen arbeiders en het leger. De koning schrok zo erg dat hi meteen toegaf aan de liberalen; met als reden dat dat beter was dan een rode revolutie. Hij benoemde liberale ministers en liet een parlement bijeenkomen. Met zijn steun werd ook een nationaal parlement gekozen. Maar later dat jaar ging de koning met behulp van het leger in de tegenaanval. ‘tegen democraten helpen alleen soldaten’. Het Berlijns parlement kon niet doorgaan, maar het parlement in Frankfurt ging door met het maken van een grondwet. Ze verkozen de koning als keizer van Duitsland. Maar toen ze hem de kroon aanboden, weigerde de koning hem. Hij wilde wel keizer zijn, maar de kroon moest niet komen van zijn onderdanen.
Pruisen kreeg wel een grondwet en ook werd er weer een parlement gevormd, maar het kiesrecht werkte in het voordeel van de adel. Toch veroverden de liberalen in 1861 de meerderheid. Het leidde direct tot een botsing met de koning. De koning wilde meer geld voor het leger, maar de liberalen wilden daar alleen mee instemmen als het parlement ook wat over het leger te zeggen kreeg. Dat vond de koning onacceptabel en schreef nieuwe verkiezingen uit. Dat leidde tot een nog grotere meerderheid van de liberalen. De koning benoemde daarop de conservatief Bismarck tot kanselier, en deze besloot het parlement te negeren. Hij lokte oorlogen uit met Denemarken en Oostenrijk. Na die overwinningen was hij zo populair dat de conservatieven bij nieuwe verkiezingen alsnog de meerderheid kregen. Na de overwonnen oorlog tegen Frankrijk en het uitroepen van het Duitse rijk in 1871 steunden ook de meeste liberalen Bismarck. Hij kon hierdoor een grondwet doordrukken die de keizer grote macht gaf. Het Duitse rijk kreeg een volksvertegenwoordiging die met algemeen mannenkiesrecht werd gekozen. Dat deed hij om de liberalen dwars te zitten omdat Duitsland een grote plattelandsbevolking had die eerder conservatief dan liberaal stemde. Bovendien kreeg de Rijksdag weinig bevoegdheid. Ze konden bijvoorbeeld niet de regering te verantwoording roepen. De keizer kon naar eigen goeddunken ministers benoemen en ontslaan. Ambtenaren en officieren moeten trouw zweren aan de keizer en beloven zijn politiek te volgen.
Na 1871 nam de invloed van de burgerij in de maatschappij toe. De arbeidersklasse groeide sterk. In de Rijksdag kregen de democratische partijen de meerderheid. Maar de politieke macht bleef in handen van de keizer en zijn adellijke kliek. Duitsland werd pas een democratie toen het Duitse rijk aan het einde van de 1e w.o. ten onder ging.
8.4
Kenmerkend aspect: de opkomst van emancipatiebewegingen: feminisme en confessionalisme
Het feminisme was net als het socialisme en het confessionalisme een emancipatiebeweging.
Het confessionalisme werd vooral in Nederland en in Duitsland belangrijk.
Vanouds waren de katholieken tweederangsburgers. In de 19e eeuw kregen ze gelijke rechten, maar dat betekende niet dat ze voor vol werden aangezien. Conservatieven protestanten zouden het liefst de klok terugdraaien. Liberalen waren wel voor godsdienstvrijheid, maar beschouwden het katholicisme ook al een achterlijk geloof dat de vooruitgang in de weg stond.
In Duitsland begon Bismarck in 1871 een felle antikatholieke campagne. Ze waren niet loyaal omdat ze de paus beschouwden als leider, en niet het Duitse rijk. Er kwam onderdrukking voor de katholieken. De onderdrukking leidde ertoe dat katholieken massaal gingen stemmen op de katholieke partij. Bismarck zag uiteindelijk in dat de onderdrukking niet werkte en maakte er geleidelijk een eind aan. In Nederland werden katholieken niet vervolgd, maar ook daar organiseerden ze zich om hun rechten te vergaderen.
Zowel in Nederland als in Duitsland ontstond een protestants confessionalisme. Katholieken en protestanten streden beide tegen de overheersing van de liberale burgerij en tegen de toenemende ongodsdienstigheid. Confessionelen wilden ook voorkomen dat de arbeiders zich losmaakten van het geloof door liberale en socialistische invloeden.
In Duitsland hadden ze weinig succes, maar in Nederland erg veel. Hier richtte Abraham Kuyper in 1879 de ARP op. De ARP verzette zich samen met de katholiek partij zich tegen de liberale kabinetten die het openbaar en ongodsdienstig onderwijs bevoordeelden.
Rond 1900 waren vrouwenrechten in heel West-Europa een actueel onderwerp. Feministen bestonden toen uit vrouwen uit de hogere burgerij. Zij voelden zich achtergesteld omdat ze niet geacht werden te werken. Ze moesten, al dan niet gehuwd, thuiszitten en mochten niet op straat zonder begeleiding. Gehuwde vrouwen hadden geen recht op eigen vermogen en mochten geen rechtszaak beginnen.
Vanaf 1880 kreeg het feminisme veel aanhang. In veel landen werden wetten ten gunste van vrouwen aangepast. Rond 1900 gingen steeds meer meisjes naar school, meer burgervrouwen werkten. Wel werkte ze in typische vrouwen beroepen(verpleegster, lerares), en niet als advocaat of arts. En bijna in alle gevallen stopten burgervrouwen met werken zodra ze getrouwd waren.
8.5
Kenmerkend aspect: discussies over de sociale kwestie.
De IR maakte de burgerij rijk, maar de arbeiders werden arm en leefde in ellendige omstandigheden in grote grauwe arbeiderswijken. Mannen, vrouwen en kinderen maakten dagen van 14 tot 16 uur per dag en werden volledig uitgebuit door hoog arbeidstempo, nauwelijks pauzes en weinig loon.
De armoede, ellende en onvrede van de arbeiders leidde tot discussies over de sociale kwestie.
Veel liberalen wilden een nachtwakersstaat, een staat waarin de overheid voor orde en rust zorgde en zich verder niet met de maatschappij bemoeide. Armoede was het gevolg van domheid, luiheid en drankzucht. De optimistische liberalen geloofden dat de sociale kwestie vanzelf zou worden opgelost. Zij meenden dat op den duur iedereen er beter van werd als de ondernemers hun gang konden gaan. Als de economie verbeterd, verbeterd de samenleving. De overheid moest daarom ook de armen niet steunen, want dan zou ze niets doen belonen. De liberalen streden wel voor het verminderen van kinderarbeid, omdat zij niet voor hunzelf kunnen opkomen. Hierin mocht de overheid dus wel ingrijpen.
Ook voor de volksgezondheid vonden de liberalen staatsingrijpen aanvaardbaar. Industriesteden waren gevoelig voor epidemieën. Toen de cholera-epidemie kwam, ontstond al snel het vermoeden dat het kwam door vervuild water en hygiëne. Dat leidde ertoe dat de overheid waterleiding en riolering ging aanleggen.
Om het beter te krijgen richtten arbeiders zelf vakbonden op, die met werkgevers onderhandelden over lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Ze hadden onder meer in GB groot succes.
Na 1870 werd de sociale kwestie ook op het Europese continent actueel. Werkloze arbeiders trokken massaal naar de grote steden, waar grote volkswijken uit de grond werden gestampt. Bij de arbeiders was het revolutionaire socialisme populair. Ze zagen armoede als gevolg van kapitalisme.
De confessionelen wezen het kapitalisme niet af, maar wilden de gevolgen wel verzachten. De paus wilde van mensonterend werk weer terug naar de vroegere gilden. Conservatieven wilden het kapitalisme beperken. Bij de liberalen kwamen twee kampen. Rechte liberalen hielden vol dat armoede je eigen probleem was. Links liberalen vonden dat de staat de sociale misstanden moest bestrijden.
8.6
kenmerkend aspect: Het modern imperialisme en de industrialisatie.
In Afrika hadden de Europeanen tot de 19e eeuw alleen wat forten en handelsplaatsen aan de kust. In 1884 riep Bismarck alle Europese mogendheden en de VS bijeen om afspraken te maken over de overgebleven witte stukken van Afrika, wat tot dan toe onbekend was. Op de conferentie van Berlijn werd Afrika verdeeld in invloedsferen, waar de Europese mogendheden kolonies mochten stichten.
Ook in Azië breidden de Europeanen hun invloed uit. GB had er al Brits-Indië. Nederland had Nederlands-Indië. De Nederlanders hadden tot 1870 alleen Java, de Molukken en delen van Sumatra. In grote delen van de kolonie was nooit een Nederlander geweest. Inheemse vorsten konden hun gang gaan zolang ze de Nederlandse belangen niet schaadden. Nederland was alleen geïnteresseerd in de handel. Daarvoor werd in 1830 het cultuurstelsel ingevoerd: inheemse vorsten zorgden ervoor dat boeren de afgesproken hoeveelheden verbouwden en de overheid kon deze tegen vaste prijzen kopen.
Na 1870 maakte Nederlands-Indië een gedaantewisseling door. Het cultuurstelsel werd afgeschaft en Europese ondernemers kregen alle ruimte. De economie groeide hierdoor indrukwekkend. Nederlands-Indië kreeg een prominente positie op de wereldmarkt voor tabak, rubber en aardolie. Tegelijk werd het Nederlandse bestuur uitgebreid. Alle eilanden werden onderworpen. Op Atjeh was daar een langdurige oorlog voor nodig. Maar op andere eilanden was dreigen al genoeg.
Verder in Azië:
Frankrijk
Indochina(Vietnam, Laos en Cambodja)
Groot-Brittannië
Birma en Maleisië (Brits-Indië)
In China waren alle landen geïnteresseerd. Toch werd het land niet verdeeld zoals Afrika omdat het keizerrijk daar te sterk voor was. Wel had GB China gedwongen om de opiumhandel toe te staan. Hierdoor maakte de Britten veel geld. Aan het eind van de 19e eeuw dwongen Frankrijk, Duitsland en Rusland rechten af in China. Ze kregen havensteden waar China niks te zeggen had. Ook kregen ze in China eigen leger- en vloothavens.
Japan wist van kolonisatie te ontkomen door snel te industrialiseren. Japan werd zelf imperialistisch en onderwierp Korea en delen van China.
De Europese machtsuitbreiding valt op verschillende manieren te verklaren:
- Sterk nationalisme en concurrentie tussen Europese mogendheden. Ze hadden recht op een plek onder de zon en telde pas mee als ze een groot koloniaal rijk hadden.
- Blank superioriteitsgevoel. Hogere rassen moesten over lagere rassen heersen. Zo konden ze bijvoorbeeld een onderontwikkeld volk helpen. Ook was er hebzucht in het spel omdat Europeanen zich meester wilden maken van bodemschatten, landbouwgronden en afzetgebieden. Veel rijkdommen waren nog onbekend, maar om de concurrentie voor te gaan lijfden de Europeanen alvast zo veel mogelijk gebieden in.
- Door de IR waren grondstoffen nodig in EU.
- Ze waren belangrijk voor de afzetmarkt. Zo was India een belangrijke klant van de GB kleding.
De koloniale expansie werd versterkt door:
- De transportrevolutie. Er werden kanalen aangelegd om de reistijd te verminderen. Ook gunstig voor de reistijd was de opkomst van het stoomschip. Ook de aanleg van spoorwegen was erg belangrijk voor het sneller vervoeren van transport.
- Militair overwicht door industrialisatie. Stoomschepen en spoorwegen maakte snelle troepenverplaatsing mogelijk en de wapenindustrie produceerde steeds betere wapens.
- Ontwikkeling van medicijnen. Blanken waren extreem kwetsbaar voor tropische ziektes.
De overheersing was zonder medewerking van overzeese volkeren onmogelijk geweest. De blanken vormden overal slechts een kleine bovenlaag. Er was wel verzet, maar dat bleef lokaal.
Hoofdstuk 9
9.1
kenmerkend aspect: het voeren van twee wereldoorlogen, verwoestingen door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van burgers bij de oorlog.
In Europa was door de industrialisatie en technologisch vernieuwing de vernietigingskracht enorm toegenomen. De grote mogendheden hadden zich in een wapenwedloop tot de tanden bewapend. Nationalisme en militarisme wakkerde de tegenstelingen aan. Oorlog werd gezien als een gerechtvaardigd middel om nationale belangen veilig te stellen.
Er ontstonden twee blokken:
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk-Hongarije
Rusland
Frankrijk voelde zich vernederd door de oorlog van 1870-1871. Ze wilde wraak. Duitsland op haar beurt voelde zich tekort gedaan. Het meende recht te hebben op meer kolonies en meer invloed in Europa. Tegelijk vreesde Duitsland omsingeling door Frankrijk en Rusland. Groot-Brittannië voelde zich juist bedreigd door Duitsland, dat bezig was zich te ontwikkelen tot de sterkste industriële mogendheid van EU.
Op 28 juni werd de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand doodgeschoten doordat hij door het ingelijfde Bosnië reed om te laten zien we de mach had, ter ergernis van Rusland en bondgenoot Servië. De moordenaar bleek lid te zijn van een terreurgroep die uit Servië opereerde. Oostenrijk wilde Servië ene lesje leren en Duitsland garandeerde steun. Maar Servië kreeg steun van Rusland, en Rusland kreeg weer steun van Frankrijk. Vanaf 25 juli mobiliseerden landen hun legers, het werd oorlog.
Op 28 juli verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië. Drie dagen later volgde de Duitse oorlogsverklaring aan Frankrijk en Rusland. De Duitsers vielen het neutrale land België in om de Fransen te verrassen. Dit was de druppel voor de lang twijfelende Britse regering, die op hun beurt een oorlogsverklaring tegen Duitsland deed. Vanaf dat moment vochten de geallieerden Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland tegen de centralen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Op den duur gingen bijna alle EU landen mee doen, tot de VS en Canada toe. Er kwamen troepen uit kolonies. Er werd ook gevochten in Afrika, het Midden-Oosten en Oost-Azië. Doordat alle continenten waren betrokken bij de oorlog was het een echte wereldoorlog.
De Duitsers rukten snel op. Maar voor Parijs werden ze teruggeslagen. Daarna groeven beide partijen zich in. Er kwamen kilometerslange loopgraventunnels. Dit westelijk front bleef bijna vier jaar muurvast zitten.
De oostfront was het belangrijkst. De tsaar vocht daar tegen Duitsland. In 1917 stortte Rusland in. Een hongeropstand liep in februari uit op revolutie. De tsaar trad af. De nieuwe regering zette de oorlog voor, maar het land bleef in chaos. Later dat jaar greep Lenin de macht. In ruil voor enorme stukken grondgebied sloot zijn regering op 3 maart 1918 vrede met Duitsland.
Duitse troepen konden zich nu concentreren op het westfront en behaalden flink wat terreinwinst. Maar het duurde niet lang dat de geallieerden in de tegenaanval gingen. Ze hadden nu twee beslissende voordelen:
- Amerikaanse troepen
- Honderden tanks
Toen de Duitsers werden teruggedrongen, was een nederlaag onafwendbaar. Een burgerregering werd aangewezen om vrede te sluiten. De Duitse keizer sloeg op de vlucht. Op 11 november ging de wapenstilstand in.
De wereldoorlog leidde tot ongekende verwoestingen. Dankzij generaals die niet van ophouden wisten en als bevel gaf om zo veel mogelijk mensen te doden, stierven er veel soldaten. Ook door technische vernieuwingen werden veel soldaten gedood. In 1915 begon Duitsland met gifgas, de geallieerden namen het snel over, zodat het massavernietigingswapen geen militair voordeel meer opleverde. Ook begon Duitsland een duikbotenoorlog. Het werkte erg goed, maar zo goed dat ook boten van de VS naar de bodem zonken. Hierdoor verklaarden de VS Duitsland in 1917 de oorlog.
Doordat veel mannen in het leger moesten, moesten de achterblijvers de productie op gang houden. Daarvoor werden massaal vrouwen en ouderen ingeschakeld. De economie werd op de oorlog afgestemd. Er werden veel wapens gemaakt, en hierdoor kon er weinig eten geproduceerd worden wat leidde tot voedseltekorten. Ook had Duitsland te maken met een geallieerde blokkade van de havens. Mede door de blokkade en het voedseltekort stierven er honderdduizenden Duitsers aan de hongersnood.
Gevolgen:
- 10 miljoen doden en 20 miljoen gewonden.
- ondragelijke psychische klachten onder overlevenden van de oorlog.
Na de oorlog werd Duitsland een democratische republiek, maar het mocht niet meeonderhandelen over een vredesregeling. In 1919 moest Duitsland in Versailles het Verdrag van Versailles tekenen. Daar moest Duitsland:
- Erkennen dat het als enige schuldig was aan de oorlog
- Enorme herstelbetalingen betalen aan de geallieerden
- Alleen een klein en zwak leger houden, dat niet het Rijnland in mocht
- Elzas-Lotharingen teruggeven aan de Fransen
- Grote gebieden aan het oosten geven aan een nieuwe staat: Polen
- Al zijn kolonies opgeven
Om de vrede te bewaren kwam er een Volkenbond. Duitsland mocht daar geen lid van zijn.
9.2
kenmerkend aspect: de crisis van het wereldkapitalisme
Na de 1e w.o. kwam er een crisis. Maar in 1924 begonnen de jaren van welvaartsstijging, roaring twenties. EU volgde de VS hierin, dat al voor 1914 het rijkste land ter wereld was geworden en in de oorlog zijn voorsprong sterk had vergroot.
De Amerikaanse economie groeide hard door snelle uitbreiding van het wegen- en elektriciteitsnet en door de opkomst van nieuwe producten die daardoor mogelijk werd gemaakt(koelkast, broodrooster, wasmachines). Ook de mode, het uitgaansleven en de vermaaksindustrie bloeiden. Europa bleef bij Amerika achter, maar ook hier nam de massaconsumptie toe en was toenemende belangstelling voor mode, sport, jazzmuziek en uitgaan. Er ontstond economisch optimisme. De armoede was definitief verdwenen. Er zou een nieuw kapitalisme ontstaan, zonder crises en werkloosheid. Iedereen zou profiteren van de economie.
Het optimisme droeg bij aan een voortdurende stijging van de aandelenkoers. Maar in 1929 ontstond er twijfel en paniek. De koersen gingen hard omlaag. De dagen daarna ging iedereen haar aandelen verkopen. De koersen daalden nog harder. De beurskrach werd gevolgd door een wereldwijde recessie. Banken, industriële bedrijven en boeren gingen massaal failliet. De productie kromp en de werkloosheid steeg. Er kwam bittere armoede.
Ook EU werd hard getroffen. Overal was hetzelfde beeld: overtollige voorraden, gesloten fabrieken, massale werkloosheid, dalende koopkracht. Wie werk had kon profiteren van de dalende prijzen, maar het inkomen daalde ook. Kolonies hadden het ook moeilijk. Tropische producten daalden 90% in de prijs en moederlanden beschermden eerst hun eigen economie ten koste van de kolonies.
De crisis sloeg over naar de rest van de wereld doordat in de wereldeconomie de landen steeds nauwer met elkaar verbonden waren geraakt.
De landen waren ook via leningen met elkaar verbonden. De Duitse economie had zich in de jaren ’20 hersteld dankzij Amerikaanse leningen. Vanaf 1929 trokken de Amerikanen hun geld terug, waardoor de Duitse overheid en Duitse bedrijven in financiële nood kwamen . Duitsland staakte de herstelbetalingen aan GB en Fr. Daardoor konden die hun schulden aan de VS niet meer terugbetalen.
De oorzaak van crisis: Om aandelen te kopen hadden Amerikanen aandelen gekocht. Nu de koesen daalden, konden burgers hun leningen niet afbetalen.
Dieperliggende oorzaak: door overproductie in de landbouw en industrie zaten veel bedrijven met een overschot. Ze hadden tijdens de 1e w.o. hun productie verhoogd, maar door opkomen van EU landen was die productie niet nodig. De lonen steen echter niet zo snel als de productie. Om toch een rond te komen, leenden veel Amerikanen geld. De crisis maakte daarna abrupt een eind. Bedrijven bleven met voorraden zitten en ontsloegen personeel, waardoor de koopkracht verder daalde.
In het kapitalisme hadden periodes van groei en neergang elkaar altijd afgewisseld. De Amerikaanse en Europese regeringen verwachtten dan ook gewoon dat de crisis zou overgaan. Als productie en de prijzen maar genoeg daalden, ontstond er vanzelf weer voldoende vraag. Daarvoor moesten zwakke bedrijven failliet gaan en de lonen worden verlaagd. De periode kon dat bevorderen door te bezuinigingen en de markt zijn werk te laten doen. En dus verlaagden veel regeringen de salarissen van ambtenaren en leraren en gaven zo min mogelijk aan werklozen.
Doordat de crisis verder ging, groeide de twijfel aan dit beleid. Veel regeringen waren ook niet consequent door subsidies aan noodlijdende boeren te geven en de verhouding tussen munt en goudprijs te laten gaan. Om de export te bevorderen gingen ze over tot devaluatie, waardoor hun producten goedkoper werden in het buitenland.
Al deze maatregelen voor de eigen economie gingen ten koste van de internationale handel. Ook de bezuinigingen werkte niet. Ze leidden tot minder koopkracht en dus minder vraag.
Er kwam pas herstel toen Roosevelt in 1933 met de New Deal ingreep. Banken werden gered met staatssteun, werklozen kregen steun, huizenbezitters werden financieel geholpen en de staat stak miljoenen dollars in openbare werken. Er kwam dus staatsingrijpen. Dit hielp en de economie trok aan. Regeringen volgden John Keynes, die stelde dat de overheid in tijden van crisis niet moet bezuinigen, maar juist geld moet uitgeven om de economie te stimuleren.
Ook in andere landen trad herstel op, al ging het niet snel. De enige landen waar de economie goed draaide waren Nazi-Duitsland en de SU.
9.3
kenmerkend aspect: de totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme.
De 1e w.o. bracht in EU het totalitarisme voor. Er ontstonden drie totalitaire ideologen: communisme, fascisme en nationaalsocialisme.
Als eerste op het toneel kwam het communisme in 1917. Lenin greep de macht van de tsaar. Na een bloedige onderwerping van de vijanden van Rusland richtten de communisten de Sovjet-Unie op.
Datzelfde jaar fascisten de macht. Mussolini had een beweging gevormd met nationalistisch oorlogsveteranen, die vonden dat Italië te weinig was beloond voor zijn steun aan e geallieerden in de 1e w.o.. Italië kampten met politieke en economische problemen. Nadat fascisten d.m.v. knokploegen verschillenden steden in handen hadden gekregen, hielden ze een ‘mars op Rome’. Ze dreigden met geweld als ze niet de macht kregen. De regering wilde hen verjagen maar de koning benoemde Mussolini als regeringsleider. Al snel trok hij alle macht naar zich toe en sloot hij politieke tegenstander op, verbood alle andere partijen en vestigde een dictatuur.
Ook in Duitsland liep de oorlog uit op chaos, met straatgevechten tussen linkse arbeiders en nationalistische veteranen. Hitler werd leider van de NSDAP en probeerde in 1923 een staatsgreep te plegen, naar het beeld van Italië. Maar al in München werd hij opgepakt. In de roaring twenties had de NSDAP weinig aanhangers meer. Door de economische crisis kreeg het nationaalsocialisme een boost. De NSDAP kreeg zoveel stemmen dan Hitler overwon en regeringsleider in 1933 werd. Hitler zorgde voor alleenheerschappij. Ook werd hij opperbevelhebber van de strijdkrachten, waarbij alle soldaten en officieren een eed van onvoorwaardelijke trouw aan het zweerden.
Overeenkomsten van fascisme en nationaalsocialisme:
- Extreem nationalistisch
- Verheerlijking van geweld en leiderschap
- Enorm partijleger dat zich bezighield met straatterreur
Tussen fascisme en nazisme bestond een belangrijk verschil: de rassenleer. Volgens de nazi’s was het superieure ras het Arische ras dat beter was dan het Slavische ras en de joden. De nazi’s vonden dat ze het recht en de plicht hadden de Slaven te onderwerpen en lebensraum in Oost-Europa te veroveren.
Communisten en fascisten(plus nazi’s) beschouwden elkaar als aartsvijanden. Toch hadden ook zij belangrijke overeenkomsten:
- Ze wilden alle drie het leven, deken en voelen van de bevolking beheersen. Hierbij moesten de maatschappij het denkbeeld doordringen. Alles moest in dienst staan van de ideologie.
- De symbolen(hamer en sikkel, hakenkruis) hingen overal
- Kritiek werd gezien als misdadig. Tegen tegenstanders was alles geoorloofd.
- Autoritair gedrag was de norm. Orders moesten blind worden uitgevoerd.
- Voor de parlementaire democratie was minachting. Compromissen zagen zee als teken van zwakte. Individuele vrijheid stond niet in hun woordenboek. De staat en de ideologie gingen boven alles.
Het totalitarisme verschilde dus sterk van andere dictaturen, waarin het individu en de media, scholen en andere organisaties een zekere vrijheid hielden.
Het totalitarisme ging toch minder ver in Duitsland dan in de SU. In nazi-Duitsland hielden leden van de oude elite hoge posities in leger, kerken en bedrijfsleven. In de SU werden de oude elites weggevaagd. De terreur in de SU was veel grootschaliger. De nazi’s waren niet minder meedogenloos. Ze terroriseerden en vermoordden tegenstanders en minderheden als joden, homo’s, Jehova’s, zigeuners. Ook werden psychiatrische patiënten en ander minderwaardig leven vermoord. Maar wie niet ziek was, niet tot een minderheid behoorden en geen politiek tegenstander was, had niets te vrezen.
In de SU had iedereen iets te vrezen. Miljoenen werden op grond van onzinnige beschuldigingen naar een van de vele strafkampen gestuurd om slavenarbeid te verrichten. Om zichzelf te redden, gaven tallozen kennissen, collega’s en familieleden aan als verraders. Ook communisten liepen gevaar. In de Grote Terreur van 1936-1938 werd ruim de helft slachtoffer van de partij om de partij te zuiveren.
De zelfstandige boerenstand, wat de meerderheid deed, werd als klasse geliquideerd. De landbouw werd gecollectiviseerd: alle boeren werden gedwongen hun grond, hun paarden en hun werktuigen af te staan aan collectieve boerderijen, die vooral moesten reduceren voor de snel groeiende industriesteden. Er vielen miljoenen doden.
9.4
kenmerkend aspect: propaganda en communicatiemiddelen en massaorganisatie
In de 19e eeuw veranderde de samenleving. Het werd grootschaliger, de trein en de pers verbonden de verste uithoeken van het land en door het terugdringen van het analfabetisme gingen ook lagere sociale klassen kranten lezen. Om propaganda te maken en aanhanger aan zich te binden, ontwikkelden politieke partijen zich tot massaorganisaties met enorme aantallen leden.
De 1e w.o. gaf een impuls aan de staatspropaganda. Propaganda was nodig om de bevolking mee te laten doen aan de oorlog. Door de propaganda in de 1e w.o. drong van de echte oorlogsgruwelen weinig door; dat werd door de censuur tegen gehouden. Voor de propaganda werden moderne communicatiemiddelen als porster en films ingezet. De film beleefde een ware doorbraak.
In het interbellum bereikten massaorganisatie en massapropaganda een nieuw hoogtepunt. Dit kwam door verdere democratisering en betrokkenheid bij politiek, algemeen kiesrecht, vermindering analfabetisme en goedkope kranten.
De invloed van de media nam ook toe door technologische ontwikkelingen, waaronder geluidsfilm en radio.
Van de moderne communicatiemiddelen maakten ook de totalitaire bewegingen volop gebruik. Hitler was voortdurend te zien in de bioscoop en te horen op de radio. In Duitsland, SU en Italië was propaganda alomtegenwoordig. Alles werd gesimplificeerd en teruggebracht tot de tegenstelling ‘goed-kwaad’, ‘vriend-vijand’ en ‘wij-zij’. Tegenstanders werden zwartgemaakt en de eigen maatschappij verheerlijkt.
9.5
kenmerkend aspect: verzet tegen het West-Europese imperialisme
Het Aziatische nationalisme werd opgewekt door het moderne imperialisme. De Europese mogendheden maakten hun kolonies tot eenheid. Een deel van inheemse jongeren kreeg op school Europees onderwijs. Sommigen gingen zelfs in EU studeren. Zo kwamen ze in contact met westerse waren als vrijheid en gelijkheid. Ze werden er ook van bewust dat die niet in de kolonies golden. Dat maakt hen opstandig, wat ze verbonden met een andere westerse vinding, het nationalisme. Ze kregen het idee dat ze alleen vrijheid en gelijkheid konden krijgen als de Europeanen vertrokken en ze onafhankelijk verder gingen. EU raakte door de 1e w.o. verzwakt. De VS, Japan en de SU waren de nieuwe mogendheden. De VS en de SU waren beide voor in opstand komen tegen overheersers. Japan had het blanke superioriteit al in 1905 een kap toegebracht door Rusland in een oorlog te verslaan.
In Brits-Indië werd volgens de nationalisten niet genoeg rechten gegeven. Hierdoor kwam gewelddadig verzet. Ook kwam er geweldloos verzet, door Gandhi. Hij zette de Britten onder druk met non-coöperatie: geen geweld gebruiken, maar ongehoorzaam zijn en weigeren mee te werken. De Britse regering zag uiteindelijk in om samen met hem te onderhandelen en India meer autonomie te geven.
Ook in Nederlands-Indië was het na 1918 onrustig. In 1926 begonnen communisten en gewapende opstand. Maar de opstand werd snel neergeslagen. Hetzelfde jaar werd de PNI opgericht wat leiders hadden dat in Nederland hadden gestudeerd en zich daar door blank superioriteitsgevoel zich vernederd voelde. Volgens PNI vormden alle Indonesiërs een volk. Ook zij pleegde geweldloos verzet en zorgde voor propaganda. Soekarno trok veel enthousiaste bezoekers. Maar in 1933 greep Nederland hard in. De nationalistische leiders werden verbannen en er kwam strenge censuur. De onderdrukking leek succesvol. Maar toen de Japanners Indonesië in 1942 veroverden, werden ze door veel Indonesiërs als bevrijders begroet.
Afrika had geen nationalistische gevoelens. Dat komt doordat Afrika:
- Dun bevolkt was
- Minder ontwikkeld
- Volkomen willekeurige grenzen had
- Nauwelijks onderwijs
- Geen inheemse elite die met Europese ideeën in aanraking was gekomen
9.6
kenmerkend aspect: het voeren van twee wereldoorlogen, verwoestingen door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van burgers bij de oorlog
Duitsland voelde zich door ‘het dictaat van Versailles’ vernederd. Bovendien geloofden veel Duitsers dat hun leger niet was verslagen, maar was verraden. Velen geloofden dat dit alleen kon doordat Duitsland was verraden door democraten en communisten. Hitler lapte vanaf het begin het verdrag van Versailles aan zijn laars. Nazi-Duitsland begon zich in razend tempo te bewapenen. In 1936 liet Hitler het leger het Rijnland binnentrekken.
De andere mogendheden lieten Hitler zijn gang gaan. De Britse premier Chamberlain voerde een politiek van appeasement(verzoening): hij hoopte dat Hitler redelijk zou worden als deze zijn zin kreeg. Op de achtergrond trede mee dat GB te zwak achtte voor een oorlog. Bovendien wilde Chamberlain niet samenwerken met Stalin, omdat hij dan invloed zou krijgen in Midden-Europa.
De appeasementpolitiek bereikte een hoogtepunt in 1938. Hitler dreigde dat hij Tsjecho-Slowakije wilde aanvallen. Hij wilden het Sudetenland hebben, een voormalig deel van het Habsburgse rijk waar 3 miljoen Duitstaligen woonden. De Britten en Fransen steunden Tsjecho-Slowakije totdat op het laatste moment Mussolini zich ermee bemoeide. Op zijn initiatief werd in München een vredesconferentie gehouden, waar Hitler beloofde geen verdere eisen te stellen als hij het Sudetenland kreeg. Hitler kreeg Sudetenland, en het zou nog lang vrede blijven…
Hitler had geen last van de andere mogendheden. De VS had sinds 1919 niks met Europa te maken en Stalin hield zich afzijdig. Bovendien had Hitler een verbond met Italië en Japan.
Toen Duitsland in 1939 Praag binnenviel en Polen bedreigde, beseften GB en Fr dat oorlog onvermijdelijk was. Ze wilden nu wel met de SU praten, maar Stalin sloot een verband met Hitler. Beide dictators maakten afspraken om Polen te verdelen. Op 1 september viel het Duitse leger Polen binnen, waarop GB en Fr aan Duitsland de oorlog verklaarden.
De oorlog begon met spectaculaire successen voor Duitsland. Polen werd in vijf weken veroverd, Denemarken en Noorwegen in 1 dag. En op 10 mei 1940 vielen ze Nederland, België en Frankrijk aan. Het veroveren lukte. Behalve in GB. Dat kon Hitler niet innemen.
Na het overwinnen van de Balkan, wilden de Duitsers de SU innemen. Ze vielen op 22 juni 1941 binnen. Het Rode Leger leed immense verliezen. De Duitsers rukten snel op, maar door het vallen van de vroege winter vielen ze stil. Op 5 december sloegen de Russen terug. Twee dagen later viel Japan Pearl Harbor aan. Hitler was hierover zo opgetogen dat hij de VS de oorlog verklaarde. De VS, GB en de SU werden bondgenoten: de geallieerden.
De Duitsers hervatten in 1942 hun aanval in Rusland. Ze bereikten Stalingrad. Die stad wilde Stalin niet kwijt dus werd daar erg lang gevochten. Na maanden van beschietingen gaven de Duitsers zich over op 31 januari 1943. De Russen trokken door en heroverden grote gebieden. Ook al zat de nederlaag eraan te komen, de Duitsers moesten doorvechten. Op 6 juni 1944 landden de geallieerden in Normandië, waarna zij de Duitsers in het westen terug drongen. Berlijn viel op 2 mei 1945, toen Hitler zelfmoord pleegde. Op 8 mei gaf Duitsland zich over.
In Azië hat Japan veel veroverd, na de aanval op Pearl Harbor. Vanaf 1943 drongen de Amerikanen de Japanners terug. De Japanners bleven net als de Duitsers doorvechten tot het laatste moment.
De oorlog was verschrikkelijk voor heel Europa. Grote steden lagen in puin. Veel burgers werden vermoord door bombardementen. Er waren constant nieuwe soldaten nodig om te vechten aan het oostfront, hierdoor kwamen er buitenlandse werkers in de fabrieken.
De Duitsers waren erg fout in de 2e w.o.. Ze vermoorden miljoenen joden. De Duitsers beschouwden de Sovjetmilitairen als untermenschen, en het leven van hen telde hierdoor niet mee.
De Sovjets waren ook erg fout. Ze vermoordden ze duizenden mensen uit de elite klassen van Polen. Vanaf 1945 trok het Rode Leger plunderend, moordend en verkrachtend op naar Duitsland. Het leven van de eigen militairen telde voor de Sovjetleiding niet. In de voorste linies zaten slecht bewapende strafbataljons. Bij de minste aarzeling werd je van achteren doodgeschoten. Vluchtte je dan werd jouw familie gearresteerd.
9.7
kenmerkend aspect: racisme, discriminatie en genocide, in het bijzonder op de joden.
Europa had een lange geschiedenis van antisemitisme. Nadat de Romeinen de jonden uit Palestina hadden verdreven, waren ze verspreid geraakt over EU. De kerk zag hen als moordenaar van Jezus. in de middeleeuwen moesten joden in getto’s leven en mochten ze veel ambachten niet uitoefenen. Velen werden geldwisselaar of handelaar, wat leidde tot het negatieve beeld van joden als woekeraars. In tijden van crisis weren ze slachtoffers van pogroms, gewelddadige uitbarsting van Jodenhaat. Door de verlichting kregen joden gelijke burgerrechten. Joden raakten oververtegenwoordigd en namen banen in. Dat leidde tot jaloezie en tot het clichébeeld van de jood als kapitalist en uitbuiter. Tegelijk vluchtten veel joden uit Rusland voor pogroms, waardoor er nog meer joden waren. Antisemieten gingen joden zien als een ras dat een gevaar vormden voor het eigen ras. Na de 1e w.o. werden veel joden communist. Hierdoor leken de joden nog gevaarlijker. Volgens de nazi’s maakten kapitalisme en communisme deel uit van een wereldwijd joods complot om het Germaanse ras te vernietigen. Hierin kreeg Hitler veel steun.
Na de machtsovername van de Nazi’s werden de joden systematisch getreiterd en gediscrimineerd. In de nacht van 9 op 10 november 1938 kwam de kristalnacht. Daarin was door het hele land een pogrom georganiseerd.
Door de oorlog kwamen veel grotere aantallen joden onder naziheerschappij. Dat maakte de weg vrij voor de Endlösung voor het joodse probleem. Joden werden verplicht een Jodenster te dragen.
Kort na het besluit om Rusland aan te vallen(Barbarossa) namen de nazileiders het besluit alle joden te vernietigen. Het besluit viel om concentratiekampen te gebruiken voor joden. In deze vernietigingskampen moesten Joden hard werken, en was het doel om ze te vermoorden.
9.8
kenmerkend aspect: de Duitse bezetting van Nederland
Nederland werd op 10 mei 1940 overvallen door Duitse troepen. Na vijf dagen vechten capituleerde Nederland. De regering en de koningin vluchtten naar Londen. Hitler benoemde een rijkscommissaris Seyss-Inquart, die alle bevoegdheden van regering en parlement overnam.
Voor de meeste Nederlanders ging het leven de eerste tijd gewoon door. De Duitsers gedroegen zich correct. Seyss-Inquart liet Nederlanders het Duitse beleid doorvoeren en liet alle ambtenaren een loyaliteitsverklaring tekenen.
In 1940 ontstond de Nederlandse Unie. Deze partij aanvaardde de Duitse bezetting, maar wilde de Nederlandse waarden houden. Er werden 800.000 mensen lid van de partij. De unie werd in 1941 verboden omdat ze geen soldaten wilde werven voor het oostfront.
Daarna kwamen er steeds meer anti-Duitse gevoelens, doordat de Duitsers steeds bruter werden. Nog erger dan de Duitsers werden de NSB’ers gehaat. Veel NSB’ers maakten zich schuldig aan collaboratie.
Het georganiseerde verzet vormde net als de collaborateurs een kleine minderheid. Het massaalst kwamen de Nederlanders in verzet bij drie stakingen:
- De februari staking van 1941 tegen de eerste deportaties van de joden
- De landelijke april-mei stakingen van 1943 tegen gedwongen arbeid in Duitsland
- De landelijke spoorwegenstaking in 1944 om Duitse troepentranspoorten te hinderen
Telkens sloegen de Duitsers hard terug. Vaak met moorden, maar met de spoorwegenstaking legden de Duitsers de voedseltransporten stil en veroorzaakten hierdoor de Hongerwinter.
Er kwam verzet d.m.v. onderduikadressen, valse persoonsbewijzen, voedselbonnen voor joden, illegale krantjes als Trouw en het Parool. Gewapend verzet was er niet veel. De Duitsers namen namelijk voor zulke acties gruwelijk wraak.
Meteen aan het begin van de bezetting kwamen er wetten tegen joden. Alle Joodse-Nederlanders werden geregistreerd. In april 1942 werden ze verplicht een gele ster te dragen. Kort daarna moesten ze zich melden voor ‘arbeid in het oosten’. Ze werden automatisch doorgestuurd naar concentratiekampen.
REACTIES
1 seconde geleden