Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

H3 de Middeleeuwen

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1925 woorden
  • 25 maart 2018
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 1 t/m 13 6/7 en 11 minder belangrijk

 

 

Hoofdstuk 3: De Middeleeuwen 

 

 

1. De verbreiding van het christendom in Europa

  • 481: Clovis werd koning van één vd Frankische stammen, hij liet de Franken christenen en bij zijn dood in 511 bezat hij het grootste rijk van West-Europa. In Spanje en Italië bleef de kerk bestaan. Na Clovis kregen hofmeiers            de macht. 
  • 768: Karel de Grote veroverde nieuwe gebieden, dwong oa de Saksen christelijk te worden. 
  • Pas in 7e eeuw kwam christendom weer op door Frankische monniken uit kloosters in Fr die naar NL trokken, zoals Amandus. 

                      ○  Monniken stichtten kloosters en trokken nieuwe monniken aan.

○     Monniken streefden naar regionale machthebbers als eerste te bekeren -> drang op bevolking.

  • Ierland christelijk in 5e eeuw, Schot- en Engeland in 6e en 7e. 
  • 690:  Engelse monnik Willibrood ging Friezen bekeren maar werd gedwongen naar Utrecht uit te wijken. Daar werd hij de eerste bisschop. 
  • 716: Bonifatius wil Friezen bekeren, maar zij doodden hem in 754.
  • De Franken en Germanen sloten waarschijnlijk een ‘verstandshuwelijk’ met het christendom waarin zij veel gebruiken overnamen voor wederzijdse steun maar ook eigen tradities. 
  • 8e-10e eeuw: Slavische volken namen christendom over. Russen werden door Byzantijnse rijk bekeerd. Russische vorsten lieten zich kerstenen en verspreidden dit door hun rijk. 
  • Terwijl de christelijke westerse kerk de paus erkende, erkende het oosten de patriarch van Constantinopel. In 1054 verbraken de twee alle banden.

2. Karel de Grote

  • 768: Karel de Grote werd Frankische koning. Hij gebruikte de kerk om het verdeelde rijk te verenigen. Latijn werd bestuurstaal, en geestelijken werden ambtenaar.
  • Hij leefde een rondtrekkend bestaan, omdat de gebieden waar hij verbleef al gauw door hun voorraad luxe goederen heen waren en omdat hij door aanwezig te zijn invloed kon uitoefenen. 
  • Hij trok naar Rome om de paus te beschermen tegen een Germaans volk. Hierom kroonde de paus hem in 800 tot keizer, de eerste sinds RR. 
  • Na zijn dood viel rijk uiteen door de Germaanse gewoonte om een gebied onder zonen te verdelen. Ook voerden deze zonen onderling oorlog en voerden noormannen, moslims en hongaren oorlogen tegen het rijk.

3. De boeren

  • Door het uiteenvallen van RR liepen steden leeg; Romeinse soldaten en bestuurde trokken weg; wegen werden niet meer onderhouden; handelaren en handwerkslieden moesten boer worden door berovingen en weinig kopers. Wat overbleef was een bisschop met klooster en herberg. 
  • Vroege Middeleeuwen gekenmerkt door bijna voortdurend voedseltekort en lage levensverwachtingen.
  • Germaanse machthebbers runden grote gebieden via het hofstelsel: 
    • Versterkte boerderij/kasteel/klooster met daaromheen horige, zelfvoorzienende boeren
  • Ieder groot grondbezitter bezat minstens één domein, liet ze besturen door rentmeesters. 
  • Slechts een klein deel vd bevolking waren vrij boeren, nakomelingen van Germaanse veroveraars. Horigen moesten een deel van de opbrengst aan de heer afstaan en herendiensten verrichten. Gelaagdheid tussen horigen:
    • Hoeveelheid land

                      ○      Hoeveelheid diensten

                      ○      Hoeveelheid pacht 

  • Het aantal slaven nam sterk af, zij werden vaak horigen. 

4. De edelen

  • Edelen vervulden bestuurstaken, spraken recht en voerden oorlog. De lage adel bezit een of enkele domeinen en waren hun hogere opbrengst vooral alweer kwijt aan uitgaven als wapenuitrusting en een goed paard. Enkele honderden hoge edelen als de graaf van Vlaanderen leefden in luxe. Zij bezaten honderden domeinen, maar omdat handel toch niet bestond hadden ze niks aan de opbrengst. 
  • Daarom gaven ze land te leen aan lagere edelen, die in ruil daarvoor moesten helpen bij bv oorlogen. = leenstelsel/feodalisme. Leenheer: gene die leen geeft, Leenman:

Gene die het krijgt. = vazal

                      ○       Leenheer leende leenman land

                      ○       Leenheer gaf leenman bescherming

                      ○       Leenman beloofde leenheer trouw te zijn

                      ○ Leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp bij oorlog

                      ○       Leenman gaf leenheer raad

○    Leenheer kon als leenman zijn leen afnemen bij verbreking afspraken ○        1 sterft -> verdrag beëindigd

5. De geestelijken

  • Seculiere geestelijkheid: De paus, bisschoppen en priesters (tussen de mensen)
  • Reguliere geestelijkheid: Monniken en nonnen (niet tussen mensen, in kloosters)
  • Lage geestelijkheid: Dorpspriesters. Boeren afkomst, weinig/geen opleiding. Toezicht houden op een parochie, een groep gelovigen in een dorp of domein.
  • Daarboven: bisschoppen, adellijke afkomst, daarboven aartsbisschoppen en bovenaan de paus. 
  • Doordat alleen de geestelijken konden lezen en schrijven, hadden zij veel bestuurlijke macht. De kerk kon zelfs koningen en keizers in de ban doen en legde belastingen op aan het volk: Alle christenen 1/10e, kerk was heel rijk.

8. Kruistochten tegen moslims

●     In 1095 riep de paus op tot de bevrijding van Palestina, dat sinds de 7e eeuw onderdeel van het islamitische rijk was. Toen de Seltsjoeken het echter veroverden werd bedevaart onmogelijk. Verschillende legers trokken die kant op, Jeruzalem werd in 1099 ingenomen en uitgemoord. Jeruzalem werd in 1204 terugveroverd.

 

9. Herleving van handel, ambachten en steden vanaf de 11de eeuw. ● In de loop van de 11e en 12e eeuw kwam handel weer op door:

                      ○        Kooplieden gingen samenwerken in gilden.

                      ○    Kooplieden en stedelingen kregen soms steun en bescherming.

                      ○        Belastingen werden voor handelaren verlaagd.

  • Als eerst in Italië door de gunstige ligging t.o.v. Midden-Oosten. 
  • In Noord-EU gingen Hanzesteden samenwerken, dit verbond van steden gebruikte dezelfde munten/maten/gewichten. In de 13e en 14e eeuw groeide de Hanze met steden uit vooral Duitsland maar ook NL, Scandinavië, Engeland, Polen en Rusland. Door handel herleefden steden, hoewel ze erg klein bleven.

10. Zelfstandigheid van de steden neemt toe

  • Ook stedelingen hadden eerste verplichtingen tegenover grootgrondbezitters. Zij verzochten de landsheer hierom tot het bevrijden van de steden van het feodale stelsel, en ze stadsrechten te schenken. In ruil hiervoor eisten hoge edelen erkenning als landsheer en belastingen. Stadsrechten:

○    Geen verplichtingen tegenover grootgrondbezitter. ○          Zelf bestuur en rechtspraak regelen

○    Zelf mogen bepalen wie stadsburger is en wie niet ● Veel steden wisten zelfstandigheid te krijgen na het overleden van Hertog omdat zoon nog minderjarig was. 

  • In de steden waren ambachtslieden verenigd in gilden, waarmee concurrentie en andere regels geregeld werden. Aan het einde van de middeleeuwen produceerde het platteland alle voedsel en grondstoffen, en zorgde de stad voor nijverheid. In de loop van de tijd werd de stad echter groter en rijker en onderscheiden zij zich mee van het platteland.

11. Opstanden en ketterijen worden onderdrukt

  • Terwijl de welvaart toeneemt in de steden, leefden de arbeiders nog in grote armoede. Zeker toen in de 14e eeuw de welvaart niet meer groeide, leidde dit tot grote werkloosheid en opstanden. 
  • Ketterijen: Meningen die leiders van kerk hebben verboden.

12. Het conflict tussen de christelijke Kerk en de vorsten

  • Terwijl de godsdienst bij de Romeinen een staatszaak was en de keizer de hoogste priester was, bleek dit niet zo bij christendom. In 11e eeuw begonnen Benedictijnse monniken het verzet tegen de macht van vorsten over de kerk. Het primaat, hoogste gezag, zou toe moeten komen aan paus en bisschoppen. 
  • Ook ontbrandde de investituurstrijd in deze eeuw; het conflict over wie de geestelijken mocht benoemen. Paus Gregorius VII verbood de benoeming door vorsten, waardoor Keizer Hendrik IV van het Duitse Rijk Gregorius niet meer liet erkennen. Hendrik werd in de ban gedaan, vroeg om vergiffenis, maar het proces herhaalde zich en hendrik benoemde zijn eigen paus. Hij trok naar Rome en installeerde zijn eigen paus.
  • Hendrik V erkende wel het gezag van de kerk, maar hij en de Engelse en Franse vorsten bleven met de paus strijden om de macht. De kerk bleef belangrijke functies in het bestuur vervullen.

 

 

13. Begin van staatsvorming, nationalisme en centralisatie

  • Nationalisme: het gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die samen een staat (willen) vormen

                      ○               Besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken (gs/tradities)

                      ○        Besef gemeenschappelijke belangen hebben

  • Gevoel groeide vooral in EN & FR tijdens honderdjarige oorlog. 
  • Vorsten gingen streven naar centralisatie: samentrekken van een bestuur naar één centrum -> nationale gevoelens.
  • Willem de veroveraar bracht centralisatie in EN nadat hij 1066 de macht kreeg. Hij gaf zijn land te leen aan Normandische ridders en soldat, maar altijd kleine gebieden om macht concurrentie van de koning te voorkomen. Bestuur en rechtspraak was in handen van de plaatselijke leenheer en elk dorp had ambtenaar namens koning. Aan de hand van diens bevindingen werden belastingen geheven.
  • In 1215 werd de Engelse koning door een nederlaag tegen de Fransen gedwongen de Magna Charta te tekenen; belastingen mogen met toestemming adel aan geestelijkheid en burgerij opgelegd worden. = begin grondwet. 
  • Leenmannen gingen in 14e eeuw Hogerhuis vormen, waarin de koning en hoge adel overlegden. Lagerhuis: Lagere adel en burgerij -> samen = parlement.
  • Frankrijk werd eerste land met uitgebreid ambtenarenkorps, geleid vanuit centraal punt; louvre.
  • Honderdjarige oorlog: Franse koning dood, geen kinderen, familieleden (Engelse koning en Franse graaf) beginnen oorlog om het op te volgen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

400-500: Ierland christelijk

481: Clovis koning van Frankische stammen -> grootste rijk WEU.

500-600: Schotland christelijk

600-700: Christendom komt weer op

600-700: Engeland christelijk

690: Engelse monnik Willibrood ging Friezen bekeren 716: Bonifatius wil friezen bekeren, gedood in 754 768: Karel de Grote veroverd nieuwe gebieden -> Dwingt tot christendom

800: Karel de Grote wordt keizer

700-1000: Slavische volken nemen christendom over.

1099: Jeruzalem ingenomen en uitgemoord

1204: Jeruzalem terug veroverd

1200-1400: Hanze

1300-1400: Lagerhuis en hogerhuis

1337-1453: Honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Strijd om macht van Frankrijk na dood Franse koning

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.