Samenvatting geschiedenis H14
1. Willem van Oranje stelde in 1578 voor om zowel katholieke als luthers en calvinistische geloven toe te staan, omdat hij zelf van alle drie de kerken lid was geweest. In de Unie van Utrecht (1579, afspraak met alle gewesten tegen Spanje te strijden) stond dat iedereen vrij zijn religie mocht kiezen en niemand meer vervolgd zou worden vanwege godsdienst. Maar in praktijk was dit niet het geval.
Eind 18e eeuw kwamen de patriotten, die streden voor een representatieve democratie, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Na de Franse tijd ontstond het Koninkrijk der Nederlanden (1814). In 1848 gaf de koning toe aan de wensen van het parlement en liet hij een grondwet opstellen. Hier stond o.a. vrijheid van de drukpers in. Toch werden de vrouwen vaak benadeeld, maar op 3 oktober 1878 haalde een joods meisje uit Friesland, Aletta Jacobs, het Staatsexamen Arts. Ze was de eerste vrouw die naar de universiteit was geweest. Door gebruik te maken van de vrijheid van de drukpers maakte ze haar ontevredenheid kenbaar, ze werkte immers, betaalde belasting, maar mocht niet stemmen! Mede door haar kregen vrouwen in 1919 stemrecht. Sinds 1983 staat in de grondwet dat je niet mag discrimineren.
2. Van 1588-1795 was Nederland een republiek. Het ging niet heel goed met de Republiek, Frankrijk en Engeland streefden in economisch en politiek opzicht de Nederlanden voorbij. De regenten hadden alle macht in handen, dat was maar een kleine (en zeer rijke) groep mensen. Veel andere burgers vonden dat zij ook goede ideeën hadden en ze werden geïnspireerd door de verlichters. Ze vonden dat het beter was om één bestuur te hebben, vanuit Den Haag, in plaats van alle verschillende gewesten met verschillende regels. De mensen die dit dachten noemden zich patriotten. Johan Derk van der Capellen tot den Pol was een belangrijke patriot; hij schreef een boek “aan het volk van Nederland”. De patriotten vonden dat hun vrijheid bedreigd werd door Willem V, stadhouder in alle gewesten. Het ideaal van een representatieve democratie werd ontwikkeld, met gekozen vertegenwoordiging. In 1787 deden de patriotten een revolutiepoging, maar die mislukte. De koning van Pruisen (zwager van Willem V) greep in met zijn leger en veel patriotten vluchtten naar Frankrijk. -> Franse Revolutie.
Vanaf 1795 was er de Franse Tijd. De patriotten stichtten met behulp van de Fransen de Bataafse Republiek (1975-1801), omdat ze het land wilden uitbreiden met de Rijn als natuurlijke grens. Nederland werd een eenheidsstaat: privileges van de gewesten werden afgeschaft en iedereen was gelijk aan elkaar, kerk en staat werden gescheiden en godsdiensten werden gelijk gesteld voor de wet. Bovendien kregen mensen rechtsbescherming. Al deze maatregelen stroomden voort uit de ideeën van de Franse Revolutie. Willem V vluchtte naar Engeland, zijn zoon kwam terug als koning Willem I (na Napoleons nederlaag in Leipzig, 1813). In 1796 werd er voor het eerst een parlement gekozen in Nederland, die een grondwet moest maken. Ze konden het niet eens worden, dus pleegden radicale democraten een staatsgreep. Wie het niet met hun eens was, werd uit het parlement gezet. Deze democraten maakten een grondwet, waardoor Nederland in 1798 één land werd, met overal dezelfde regels. Napoleon was het er niet mee eens en wilde meer macht, dus hij liet zijn broer Lodewijk koning worden (1801-1806, Bataafse gemenebest). Uiteindelijk nam Napoleon de hele macht weer over (1806-1810) en was Nederland in 1810 weer onderdeel van Frankrijk.
In 1813 waren de Fransen weggejaagd en werd Nederland een monarchie, met heel veel macht voor de koning. Er werd gebruik gemaakt van censuskiesrecht: alleen de hele rijke mensen die veel belasting betaalden mochten stemmen. De leden van de Eerste Kamer werden toen door de koning benoemd. Op het congres van Wenen werd besloten dat Nederland zou bestaan uit de Republiek en de zuidelijke Nederlanden (België). Er waren veel tegenstellingen tussen het noorden en zuiden, protestants (noord) en katholiek (zuid). Het parlement had heel weinig te zeggen, want de ministers werden gekozen door de koning en moesten ook aan hem verantwoording afleggen. Verschillen oude Republiek en Koninkrijk der Nederlanden:
Republiek
Koninkrijk der Nederlanden
Kleiner
Groter
Samenwerkende gewesten
Eenheidsstaat
Republiek
Constitutionele monarchie
Stadhouder gedeelde macht
Koning veel macht
De koning kan het parlement ontbinden en ministers ontslaan
Het parlement is met het censuskiesrecht (alleen rijke, belastingbetalende mannen mochten stemmen) gekozen
De koning kon per Koninklijk Besluit het parlement omzeilen
In 1830 kwamen de Belgen in opstand en riepen ze een eigen staat uit. In 1840 werd het officieel geregeld. Willem I stapte op. Van 1840-1848 regeerde Willem II met Anna Paulowna.
Vanaf 1845 ging het slecht met de Nederlandse economie, en toen er in de rest van Europa in 1848 allemaal revoluties uitbraken zag Willem II de bui ook al hangen. Hij besloot dat er binnen 24 uur een nieuwe grondwet moest komen en Johan Rudolf Thorbecke (liberaal politicus) kreeg de taak die te schrijven. Hij moest de macht van de koning verkleinen, zonder de monarchie af te schaffen.
Parlement meer macht
Censuskiesrecht blijft, maar wordt minder streng
Vrijheid van vereniging en vrijheid van drukpers
Trias politica
De koning is onschendbaar → ministeriële verantwoordelijkheid
Parlement had al recht van initiatief (wetten indienen), maar kreeg ook recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
Hierna kwam Koning Willem III aan de macht met Sophie van Wurtemberg en Emma van Waldeck-Pyrmont. Ze krijgen een dochtertje Wilhelmina, maar die is nog te jong om te regeren als dat moet, dus krijgen we regentes Emma van 1890-1898. Hierna komen Juliana, Beatrix en Willem-Alexander.
3. De schoolstrijd: katholieke mensen werden boos omdat hun ‘bijzondere scholen’ niet gefinancierd werden, en de christelijke, openbare scholen wel. Daarom richtte Abraham Kuyper in 1878 de ARP op, de Antirevolutionaire Partij. Deze partij was tegen de ideeën van de Frans Revolutie, tegen scheiding van kerk en staat, etc. Een belangrijk punt in het programma was de gelijkstelling van scholen. Antithese: de belangen van gezamenlijke gelovige groepen in de Nederlandse samenleving (confessionelen), stonden tegenover die van anderen, zoals liberalen en socialisten. Volgens de ARP moest de staat zich zo weinig mogelijk met de christenen bemoeien, zij hadden recht op soevereiniteit in eigen kring.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden