De stad groeit als kool
- Tot de 19e eeuw bestond tussen stad en platteland een duidelijk zichtbaar verschil. Om de meeste steden lagen wallen of muren met poorten die s’ avonds dicht gingen. Op het platteland was veel meer ruimte en lagen dorpen die zich bezighielden met de landbouw of de ambachtelijke nijverheid.
- Dit patroon werd met de industrialisatie doorbroken. Fabrieken konden nu overal geplaatst worden, daardoor groeide in korte tijd dorp. uit tot forse steden/ontstonden er nieuwe industriesteden = urbanisatie
- In verband met de hoge transportkosten bleef het vaak voordeliger om een vestigingsplaats te zoeken in de buurt van grondstoffen of energiebronnen. Bv: katoenindustrieën in buurt van steenkoolmijnen
Bodemverontreiniging
- Voor fabrieken was er geen tijd om een goed uitbreidingsplan te maken, daarom werden zo dicht mogelijk bij de fabriek op zo weinig mogelijk ruimte zo veel mogelijk huizen gebouwd.
- Aan de aanleg van waterleiding, riolering, straatverlichting, afvalverwijdering of de verharding van straten en stegen werden nauwelijks gedacht. De stad maakte een rommelige en smerige indruk.
- De stad was zo rommelig en vies omdat er planning was bij de aanleg van de woonwijken, de laksheid(luiheid) van het stadsbestuur, varkens liepen op straat rond te scharrelen en er waren 1 of meerdere hoeken waar de bew. hun afval en vuilnis gooiden. De bodem raakte na een paar jaar erg vervuild.
Waterverontreiniging
- Naast het varken was er in steden zoals Manchester nog een andere manier (minimuminspanning en kosten) het afval te verwijderen.
- Fabrieken en bewoners loosden onbeperkt hun afval in riviertjes. Naarmate de stad steeds sneller groeide, werd de stank van deze rivieren steeds erger.
Luchtverontreiniging
- Niet alleen de bodem en het water werd vervuild, maar ook de lucht. Vooral nadat de stoommachine in gebruik was genomen. De uitstoot van stof en roet werd steeds groter.
- Zeker bij nat en mistig weer hing er een deken van smog over de stad.
- Omdat de huizen zo dicht mogelijk bij de fabriek werden gebouwd, ondervonden de bewoners de schadelijke gevolgen hiervan 24 uur per dag aan den lijve.
Zorg om het milieu?
- In de 1e fabriekssteden was sprake van enorme milieuvervuiling. Dat werd door de mensen regelmatig opgemerkt, maar vaak gezien als onvermijdelijk.
- Later gingen mensen nadenken om de ergste vormen van dit probleem op te lossen. Vooral artsen. Maar het proces van groeiend milieubesef verloopt langzaam.
- Daarbij ging het in het begin vooral om de directe nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mensen en nog niet zozeer om de natuur.
1.3
Inleiding
- Toen de industriële revolutie na 1850 op stoom begon te komen, was de behoefte aan grondstoffen erg groot.
- Ook de gemaakte spullen moesten verkocht worden. Gebieden in Afrika en Azië waren daarvoor ideaal.
Engeland en Brits-Indië
- In de 19e eeuw werd Groot-Brittannië (GB) het machtigste land ter wereld. Al voor de indst. Rev. Had GB intensief contact met enkele gebieden in Azië.
Steeds grotere goederenstromen
- Veel grondstoffen die in eng. Fabrieken verwerkt werden, kwamen uit de (sub-)tropische gebieden. Die grondst. Kwamen uit delen van Azië, Afrika en Amerika.
- Eng. Werd niet alleen voor de grondst. Afhankelijk van de overzeese gebieden. Maar de producten die in de eng. Fabrieken gemaakt werden moesten ook verkocht worden.
- In het begin werden de kopers vooral in eigen land of het Europese vasteland gevonden, maar toen die landen ook met eigen industrie begonnen werd dat erg moeilijk.
- Oplossing was simpel. In Afrika en Azië woonde veel mensen die allemaal een koper van eenvoudige en goedkope Europese industrieproducten konden worden.
Een nieuw koloniaal hoofdstuk
- De meest handige manier om de delen van Afrika en Azië als grondst. Leverancier of als afzetgebied veilig te stellen, was om het gebied te veroveren. Dit gebeurde dan ook op grote schaal.
- In de tijd van ontdekkers en hervormers beperkten handelslanden zich vooral tot het veroveren van stukken land aan de kust om handelsposten te vestigen.
- Na 1850 gingen de Europeanen (Engelse voorop), zich steeds meer met de inrichting van het lokale bestuur in de overzeese gebied. Bemoeien. In de meeste gevallen draaide het uit op het veroveren van grote gebied.
- De veroverde delen van Afrika en Azië werden kolonies van een Europees land = modern imperialisme.
- Resultaat was dat Azië en Afrika steeds meer afhankelijk werden van Europa.
Politieke motieven
- In de 2e helft van de 19e eeuw speelde ook politieke motieven een belangrijke rol. Om die reden lieten ook minder Europese landen met industrie hun oog op gebieden in Azië en Afrika vallen
- In het westen en noorden van Afrika werd een enorm uitgestrekt gebied veroverd (fransen) (+¾ bestond uit woest.) tijdens de verovering wisten ze niet dat de boden belangrijke grondstoffen bevatte. Het was er niet dichtbevolkt. Een belangrijk afzetmarkt was dit deel van Afrika niet.
- Verklaring -> moest in een verschuiving van de machtsverhouding in Europa gezocht worden.
- In de loop van de 19e eeuw was in Europa het nationalisme een belangrijke factor geworden.
- In Europa woonden nog niet 1 staat bij elkaar (vooral bij de Duitsers). Na een reeks van oorlogen lukte hen dit in 1870. In dat jaar viel Pruisen (belangrijkste Duit. staat) Frank. binnen. Franse leger werd snel verslagen.
- Na 1871 toen het Duits. Keizerrijk werd uitgeroepen, was Duits. In Europa een machtig land aan het worden.
- Door het veroveren van een groot koloniaal rijk wouden de Fransen laten zien dat ze nog steeds meetelde. Op een gegeven moment hadden de Fransen een groter deel van Afrika in handen dan de Engelsen.
De wedren om Afrika….
- Afrika kwam bij Europa in het centrum van de belangstelling te staan door de aanleg van het Suezkanaal.
- De verdeling van Afrika vond in korte tijd plaats. Niet alleen de Eng. En de Frans. Maar ook de Duits, itali. en Belg. Hun oog op Afrika lieten vallen, liepen de spanningen flink op.
- Daarom organiseerde de Duitse kanselier Bismarck in 1884/1885 de conferentie van Berlijn. Hier werd Afrika onder de Europese grootmachten verdeeld. Op willekeurige wijze werden grenslijnen getrokken.
En de rest van de wereld
- Het modern imperialisme was niet alleen maar een Europese aangelegenheid die zich beperkte tot gebieden in Afrika. Ook in andere werelddelen werden gebieden ingepikt door machtige landen.
1.4
De beste cultuur zal overleven
- In de loop van de 18e eeuw krijg West-Europa (eng. Voorop) een grote voorsprong wat betreft wetenschap, techniek en industrie.
- Een deel van de Europeanen gingen denken dat blanken in alles beter waren dan andere volken. Met het in kaart brengen van onbekende delen van de wereld en kennismaking met onbekende stammen werd dit alleen nog maar sterker in de 2e helft van de 19e eeuw. Er ontstond een superioriteitsgevoel.
- Veel Europeanen vonden dat zij in de rest van de wereld ook voor vooruitgang moesten zorgen. Er was echter 1 voorwaarde: wilde ze in Afrika of Azië die vooruitgang kunnen komen brengen, moest men het in dat gebied wel voor het zeggen hebben.
- Het was (volgen de Europ.) alleen maar goed als ze de Europ. cultuur leerden kennen. Desnoods met dwang.
Charles Darwin
- Het boek ‘’on the origin of spieces’’ van Charles Darwin werd door sommige zelfs beschouwd al een wetenschappelijk bewijs dat de westerse beschaving de beste zou zijn.
- Darwin was een Britse bioloog. Hij werkte op een schip waardoor hij op de hele wereld kwam. Hierdoor ontdekte hij dat (dier)soorten veranderen en dat deze zich aanpassen als de omstandigheden veranderen.
- De sterkste soorten zullen overleven, de zwakker soorten sterven uit. Pas na 20 jaar na zijn ontdekking voelde hij zich voldoende zeker om zijn theorie (evolutietheorie) te publiceren.
- Later hebben West-Europeanen dat gebruikt in dat de blanken het beste zijn. deze opvatting paste goed bij het superioriteit denken bij veel mensen in West-Europa.
- Het verspreiden van het christendom was een belangrijke rol in het overbrengen van de Westerse-beschaving. Zo werd ook de Westerse-beschaving ook een exportproduct (naast industrieproducten).
Missie en zending
- Bij het verspreiden van de Europese beschaving, speelden missionarissen (van katholieke huizen) en zendelingen (protestantse achtergrond) een belangrijke rol. Zij trokken in groten getale naar de koloniën. De christenen in Europa vonden het hun plicht om de heidenen (mensen met een ander geloof) tot het christendom te bekeren.
- De op uitgestuurde missionarissen en zendelingen merkten dat ze via het onderwijs en de gezondheidszorg vertrouwen opbouwden bij de koloniën. Ze stichtten scholen en ziekenhuizen, steunden de bevolking bij ongewenste dingen en gaven voorlichting over het verbeteren van de hygiënische omstandigheden. Door deze dingen bekeerden de mensen zich tot het christendom.
Eerste kritische tegengeluiden
- Het superioriteitsgevoel sloeg soms weleens te ver door. Bijna werd alles dat uit Europa kwam als superieur gezien en alles dat uit de kolonies kwam minderwaardig.
- Toen er steeds meer blanken in kolonies gingen wonen werd de Westerse invloed op kleding, bouwstijl en eetgewoontes steeds groter. Niet iedereen vond dat een gunstige ontwikkeling.
- Niet iedereen vond het een gunstige ontwikkeling, omdat ze de cultuur van de inheemse bevolking op uitsterven stond. Kritische tegengeluiden zouden na 1900 ook steeds meer vanuit de inheemse bevolking zelf komen. Langzamerhand begon een verzet tegen de westerse overheersing.
2.3
Liberalisme en socialisme:
- Veel mensen dachten na over hoe ze de verschillen in armoede konden oplossen, dit wordt de sociale kwestie genoemd. Adam Smith (1723-1790) kwam ermee dat de mens op de eerste plaats voor zijn eigen behoeften moest leven. Hij was daarom helemaal eens met het kapitalisme (zoveel mogelijk vrijheid en het hoofddoel is winst maken, prijzen worden bepaald door ‘vraag en aanbod’).
- Liberalen (van het liberalisme) vinden dat de overheid zich zo min mogelijk met de burgers moet bemoeien en hun hun gang moet laten gaan.
- Van de vrijheid was weinig te merken. Er was een overschot aan arbeidskrachten. De directeuren van de fabrieken bepaalden hoe lang de arbeiders moesten werken. Als ze het er niet mee eens waren hadden ze geen baan, dus ook geen inkomsten.
- Wel was er kiesrecht, maar alleen de burgers die een minimumbedrag aan belasting betalen mochten kiezen = het zogenaamde censuskiesrecht. Maar 2,5% van de bevolking had het.
- Karl Marx (1818-1883) beschreef in Das Kapital hoe hij de klassenstrijd kon oplossen.
1. De concentratie- en cumulatiefase. Kleine fabrieken kunnen niet tegen de grote fabrieken op en gaan failliet. De steeds kleinere wordende groep eigenaars van bedrijven zou steeds rijker worden.
2. De Verelendung. De arbeiders kregen het slechter, ze moesten langer en harder onder steeds slechtere wordende werkomstandigheden tegen een steeds lager loon.
3. De Revolutie. Arbeiders (proletariaat) komen in opstand en winnen van de bourgeoisie.
4. De Dictatuur van het Proletariaat. Het proletariaat zou moeten leren om productiemiddelen samen te beheren en om samen besluiten te nemen. Een strakke leiding – desnoods met geweld – is in deze fase noodzakelijk omdat tegenkrachten actief blijven
5. De Communistische Heilstaat. Iedereen is gewend om te delen en iedereen is gelijk.
- Deze situatie waarin iedereen volledig gelijkwaardig is, zou tot het einde der tijden blijven bestaan.
- De voorspelling kwam niet uit. Er kwamen namelijk wetten die de woon- en werkomstandigheden van arbeiders verbeterden: maximale werktijden, hogere lonen, meer veiligheid in fabrieken en straten, betere huizen, enz… Er kwam ook het ‘Kinderwetje van Van Houten’. Kinderen mochten niet meer werken in fabrieken en moesten naar school. Er werd niet gecontroleerd of kinderen thuis nog wel op het land werkten.
- Sommigen mensen bleven in Marx’ theorie geloven, deze werden de communisten genoemd. Anderen ‘veranderen’ de theorie en wilden niet meer op een revolutie wachten, maar veranderingen doorbrengen via een parlement. Deze worden socialisten of sociaal-democraten .
2.4
Kerk, politiek en scholen:
- Mensen die als uitgangspunt het geloof hebben, worden confessionelen genoemd.
- Eerst waren de katholieken in de meerderheid, maar dat veranderde. 1/3 van de bevolking was katholiek en ze werden achtergesteld vergeleken met de rest.
- Er kwam een grondwetswijziging (1848). Vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging werden opgenomen in de grondrechten.
- In 1853 nam de Paus het besluit om in NL vijf nieuwe bisdommen te vormen. Die konden via priesters de teugels weer wat strakker gaan aantrekken.
- De protestanten waren hier niet blij mee. Ze beseften dat er een eind aan NL als protestantse natie was gekomen.
- Abraham Kuyper legde de basis voor verzuiling. Voor bijna alles konden katholieken, protestanten, liberalen en socialisten niet meer hetzelfde hebben. Ieder geloof had bijvoorbeeld een andere krant of televisiezender.
- Er was ook een schoolstrijd. Er bestonden namelijk twee typen scholen: openbare onderwijs (geen geloofsuitgang) en bijzonder onderwijs (opgericht door particulieren). Openbaar onderwijs werd gefinancierd door de overheid, daarmee waren de particulieren het niet mee eens. Ze zagen het als discriminatie. De gelovigen wilden gelijk behandeld worden met de niet-gelovigen.
- De strijd werd beëindigd in 1917 (toen werd ook het algemeen kiesrecht ingevoerd). Voor de wet was er geen verschil meer tussen openbare- en bijzondere scholen, ook niet in de financiering.
2.4
Kerk, politiek en scholen:
- Mensen die als uitgangspunt het geloof hebben, worden confessionelen genoemd.
- Eerst waren de katholieken in de meerderheid, maar dat veranderde. 1/3 van de bevolking was katholiek en ze werden achtergesteld vergeleken met de rest.
- Er kwam een grondwetswijziging (1848). Vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging werden opgenomen in de grondrechten.
- In 1853 nam de Paus het besluit om in NL vijf nieuwe bisdommen te vormen. Die konden via priesters de teugels weer wat strakker gaan aantrekken.
- De protestanten waren hier niet blij mee. Ze beseften dat er een eind aan NL als protestantse natie was gekomen.
- Abraham Kuyper legde de basis voor verzuiling. Voor bijna alles konden katholieken, protestanten, liberalen en socialisten niet meer hetzelfde hebben. Ieder geloof had bijvoorbeeld een andere krant of televisiezender.
- Er was ook een schoolstrijd. Er bestonden namelijk twee typen scholen: openbare onderwijs (geen geloofsuitgang) en bijzonder onderwijs (opgericht door particulieren). Openbaar onderwijs werd gefinancierd door de overheid, daarmee waren de particulieren het niet mee eens. Ze zagen het als discriminatie. De gelovigen wilden gelijk behandeld worden met de niet-gelovigen.
- De strijd werd beëindigd in 1917 (toen werd ook het algemeen kiesrecht ingevoerd). Voor de wet was er geen verschil meer tussen openbare- en bijzondere scholen, ook niet in de financiering.
Extra
Commonfields
= gezamenlijke landbouwgrond
g.g.b omheinen deze gebieden voor eigen gebruik -> enclosure movement
De rest van de bevolking raakt dus gebieden kwijt
g.g.b gaan nieuwe technieken toepassen. Bv. ijzeren ploeg -> grotere opbrengst -> meer voedsel -> gezondere bevolking -> groei bevolking -> specialisatie in bv. nijverheid in steden
Textielindustrie
- Komt op door ->
1. Schietspoel Mr. Kay
2. Spinning Jenny Mr. Hargreaves
3. Waterframe Mr. Arkwright
4. Stoommachine Mr. Newcomen
5. Verbeterde stoommachine Mr. Watt
Investeren
- Deel van de winst in uitbreiding bedrijf steken
Nationalisme
- 1. Streven naar een eigen land, 2. Wij-zij denken = wij zijn beter dan zij
Annexatie/annexeren
- Veroveren
Moraal = kern van de boodschap
Moreel = gevoel
Waarden = het ideaal, bv: netjes eten
Normen = regels wetten, bv: mes en vork, stokjes, rechterhand eten
Schoolstrijd
- Openbare scholen, worden betaald door de overheid (uit belastingpot)
- Bijzondere scholen, werden door de ouders zelf betaald. Scholen zijn op godsdienstige basis
- Speciaal onderwijs, scholen voor mensen met een handicap
- Gelovige mensen vonden dat ze 2 keer moesten betalen = oneerlijk -> ze moesten belasting betalen en de eigen school, dus dubbelop -> oplossing = alle onderwijsgroepen door de overheid betaal laten worden
4 geloven
1. Protestanten = ARP en CHU (politieke partij), NCRV (omroep), NRC (krant
2. Katholieken = RKSP/KVP, KRO, Volkskrant
3. Socialisten = SDAP, VARA, Parool
4. Liberalisme = VVD, AVRO, AD
!!1760/1780!! = agrarische revolutie en industriële revolutie
!! 1884/1885!! = conferentie van Berlijn
Begrip Uitleg
Drieslagstelsel Landbouwstelsel waarbij het akkerland in drie stukken verdeeld wordt, waarbij op het ene veld wintergraan gezaaid werd, op een ander zomergraan en het 3e veld bleef onbebouwd (braak) liggen.
Common fields Weidegronden die gemeenschappelijk bezit van een dorpsgemeenschap waren.
Huisnijverheid Het (in opdracht van een ondernemen/handelaar) verwerken van grondstoffen bij de mensen thuis.
Spinning Jenny Een apparaat waarmee een spinner acht draden tegelijk kan spinnen dit was een klein werktuig dat nog gewoon in huis kon worden gebruikt.
Stoommachine Machine die door het gebruik van stoom in beweging wordt gebracht. Voor het stoken van de stoommachine zijn grote hoeveelheden steenkool nodig.
Industriële revolutie Grote veranderingen (begonnen in West-Europese samenleving) door de omschakeling van het handmatig naar het machinaal vervaardigen van goederen in grote fabrieken.
Arbeidsomstandigheden Het geheel van voorwaarden en omstandigheden waaronder een arbeider moet werken. Hiertoe behoren onder andere het loon, het aantal werkuren per week en veiligheid op de werkvloer.
Urbanisatie Verstedelijking: het groeien van bestaande steden en het ontstaan van nieuwe steden.
Smog Vochtige lucht vol roetdeeltjes en rook van de met steenkool gestookte fabrieken. Samentrekking van de Engelse woorden smoke en fog.
Grondstoffen Onbewerkte, ruwe materialen waar producten van of mee gemaakt kunnen worden.
Afzetgebied Gebied (in het buitenland) waar goederen verkocht worden.
Modern imperialisme Periode in de 2e helft van de 19e eeuw waarin een aantal West-Europese landen door het veroveren van Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal wereldrijk (imperium) opbouwden
Nationalisme -voorliefde voor en het verheerlijken van het eigen land/volk.
-het streven van een volk dat nog geen eigen staat heeft, naar zelfstandigheid in een eigen land.
Conferentie van Berlijn Vergadering van vertegenwoordigers van Europese landen, in 1884-1885 in Berlijn gehouden, waarbij ze onderling de gebieden in Afrika verdeelden. Hierbij werden de grenzen op een willekeurige manier getrokken. Er werd nauwelijks rekening gehouden met de volkeren die in de verdeelden gebieden woonden.
Sociale kwestie De bewustwording van het feit dat er in de 1e fase van de indst. Revolutie een groot verschil tussen de verschillende sociale groepen was ontstaan (rijk-arm) die dringend om een oplossing vroeg
Kapitalisme Een economisch systeem waarbij het maken van zo veel mogelijk winst het hoofddoel is en waarbij de ondernemer zoveel mogelijk vrijheid moet hebben om naar eigen inzicht dit doel te realiseren.
Liberalisme Politieke stroming die streeft naar zoveel mogelijk individuele vrijheid voor burgers en zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis
Censuskiesrecht Het toekennen van het kiesrecht aan dat deel van de bevolking dat meer dan een vastgesteld minimumbedrag aan belasting betaalt
Klassenstrijd De door aanhangers van marx gebruikte benaming het conflict tussen 2 klassen (proletariaat – bourgeoisie) die aan elkaar tegengestelde politieke en economische belangen hebben
Kinderwetje van Van Houten Wet uit 1874 die een einde moest maken aan kinderarbeid in fabrieken; landarbeid van kinderen bleef nog wel toegestaan
Socialisten/sociaal-democraten Aanhangers van de politieke stroming waarin de arbeidersklasse de macht van de bezittende klasse door het invoeren van sociale hervorming via het parlement, wilde breken om zo de positie van de arbeider te verbeteren.
Communisten Aanhangers van de politieke stroming waarin de arbeidersklasse de macht van de bezittende klasse door een revolutie wilde breken om zo de arbeiders zelf aan de macht te brengen
Confessionelen Aanhangers van de politieke stroming waarbij het geloof het uitgangspunt is bij de politieke stellingname en keuzes
Grondrechten In de grondwet vastgelegde fundamentele (essentiële) rechten die de vrijheid van de burger ten allen tijden garanderen
Verzuiling Samenleving met aparte, nauwelijks samenwerkende groeperingen
Schoolstrijd Strijd over de inrichting van het onderwijs / een langdurige worsteling over de vormgeving en financiering van het onderwijsbestel in Nederland, uitmondend in de wettelijke gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs
Openbare onderwijs De door de overheid opgerichte scholen die niet zijn gebonden aan een bepaald levensovertuiging of geloof
Bijzonder onderwijs Door particulieren opgerichte en bestuurde scholen die van oorsprong vanuit een bepaalde levensovertuiging of geloofsrichting werken
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden