Geschiedenis samenvatting tijdvak 1/2

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2944 woorden
  • 11 oktober 2021
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
3 keer beoordeeld

Geschiedenis samenvatting.

1.1

Kenmerkend aspect:

De levenswijze van jagers-verzamelaars.

Denk bij kenmerkend aspect aan bijv. het beeldje van mammoetivoor. Dit wijst terug naar de levenswijze van jagers en verzamelaars omdat het ten eerste is gemaakt van materiaal wat ze verkregen hebben bij het jagen op dieren. Daarnaast uitte ze hun gedachtes in die tijd uit in kunst.

Zo heb je ook bron 13 op blz. 14 in opdrachtenboek. Op de muurschildering zijn potten afgebeeld. De potten geven aan dat de mensen toen die tijd niet meer nomadisch leefden. Ze bleven op een plek en bouwden daar een samenleving op. In de potten lag namelijk het overschot van de landbouw. Dat gebruikte ze weer om te handelen.

De landbouw stedelijke samenleving kreeg ze vorm door mede de komst van specialisatie en sociale verschillen. Er kwam bijvoorbeeld een elite. Mensen die niet op de landbouw bezig waren, maar zich bezighielden met de mens en hoe de mens geleid werd. De sociale verschillen waren ook een gevolg van specialisatie.

Mannen en vrouwen hadden ook een rolverdeling. Mannen hadden meer spierkracht en konden zich vrijer bewegen omdat ze geen kind hoefden mee te dragen in het geval van een zwangerschap. Daarom hielden zij zich bezig met de jacht. Terwijl vrouwen thuis meer bezig waren met het verzamelend aspect van de werk die te doen was.

Langzamerhand begonnen jagers en verzamelaars hun gedachtes in kunst te uiten. Ze maakte vrouwenbeeldjes met enorme buiken, borsten en heupen bijvoorbeeld. Ze maakte wandschilderingen met grote gele, rode en zwarte lijnen. Ze tekenden mammoeten, bizons, herten, beren en andere dieren. Deze tekeningen wijzen ons naar het jagen wat ze deden.

1.2

Kenmerkend aspect:

Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.

Het begon bij een ontdekking die gedaan werd rond 9000 v.C. Mensen merkten dat ze tarwekorrels in de grond konden stoppen en vruchten konden uitzaaien en dat er na een tijd weer planten en voedingswaren uit de grond kwamen. Dit was de hoofdontdekking in de landbouw. Dit was dus voornamelijk akkerbouw.

Na de akkerbouw ontstond ook veeteelt. Eerst met geiten en schapen en later ook met varkens en runderen. De landbouw werd steeds gevarieerder. Boeren gingen ook erwten, linzen of olijven verbouwen. Heel veel jaren later werden voor het eerst paarden gehouden.

Het ontstaan van de landbouw was een ingrijpende verandering. Het was een revolutie. De landbouwrevolutie. Door migranten wordt de landbouw verspreid over de wereld. In sommige delen van de wereld ontstond de landbouw zelfstandig. In China bijvoorbeeld, daar begonnen ze met het verbouwen van rijst.

Maar om de landbouw te verklaren moet je terug naar de kern. Het ontstond voornamelijk aan de verandering van het klimaat. Er ontstonden periodes van zachte winters en droge zomers waar peulvruchten goed in groeiden bijvoorbeeld. Boeren ontdekten hoe ze gewassen konden verbeteren. Planten werden gedomesticeerd.

De landbouwsamenlevingen begon ze vorm te krijgen. (Agrarische samenleving). De mensen trokken rond maar kregen een meer sedentaire samenleving (leven op een vaste woonplaats). Ze gingen in grotere groepen bij elkaar leven. Dorpen werden autarkisch, zelfvoorzienend.

Bezit was een belangrijk stuk in de landbouwsamenleving. Boeren bezaten grote huizen en daarnaast werktuigen, potten en andere producten die gemaakt waren. Rijkere boeren gingen meer bepalen wat er gebeurde of niet en werden met meer respect behandeld. Sociale verschillen begonnen dus te ontstaan. Ze hadden macht en aanzien. Op allerlei verschillende manieren kwamen er dus sociale ongelijkheden. En sommigen hadden geen bezit, dus die werden slaaf.

Mensen geloofden in goden. Ze waren polytheïstisch.

1.3

Kenmerkend aspect:

Het ontstaan van eerste stedelijke gemeenschappen.

Bewoners leefden van landbouw en daarom was het nog geen stad. Een stad is een van het platteland afgescheiden plaats met veel bewoners. Waarvan de meesten geen boer zijn.

De eersten steden ontstonden door overschotten aan voedsel. Door de overschotten aan voedsel konden boeren anderen voeden die niet meer van de landbouw leefden. Zo ontstond een nieuw soort samenleving waarin een minderheid in steden leefde: de landbouw stedelijke samenleving. Om de landbouw te laten bloeien waren dijken, dammen en kanalen nodig. Het bouwen en onderhouden moest worden georganiseerd. Hierdoor ontstond een sociale bovenlaag. Een elite.

In landbouwsamenlevingen hielden boeren zich voornamelijk bezig met nijverheid. Maar in de stad waren dit aparte beroepen. Ze hielden zich daar voornamelijk bezig in een ambacht. In de stad ontstonden eer meer gespecialiseerde beroepen. Militairen beschermden bijvoorbeeld de bevolking, priesters onderhielden contact met de goden. Steden waren afhankelijk van handel.

Uit de elite in bepaalde steden kwam één leider naar voren, een vorst die meestal wel rekening hield met een adviesraad van aanzienlijke mannen. De rest van de bevolking bestond uit onderdanen die de regering moesten gehoorzamen. Onderaan in de sociale hiërarchie stonden slaven en boeren, die een toegewezen stuk moesten bewerken. Hun oogst moesten ze afstaan aan de regering. Door deze belasting kon de overheid.

Op een gegeven moment werd het schrift uitgevonden. Het was het gevolg van de ingewikkelde organisatie die nodig was voor het besturen van de steden. Met het schrift hielden ambtenaren bijvoorbeeld bij, hoeveel producten boeren geleverd hadden. Het schrift bestond eerst uit afbeeldingen en later begon het meer op tekens te lijken.

2.1

Kenmerkende aspecten:

  • Ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
  • De vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Met de uitvinding van het schrift was de oudheid of de tijd van Grieken en Romeinen begonnen. De Grieken leefden in onafhankelijke stadstaten met een landbouw stedelijke samenleving. Er was een bloeiende economie die een snelle bevolkingsgroei tot gevolg had. Vanwege de bijna overbevolking in Griekenland, besloten de stadstaten dat een deel van hun bevolking zich op andere plaatsen moest vestigen. Groepen Grieken vertrokken en stichtten koloniën aan de kusten van de Middellandse en Zwarte zee. Door deze kolonisatie groeiden de Griekse handel en welvaart.

De Griekse en Grieks-Romeinse beschaving wordt klassiek genoemd omdat de gedachten en vormentaal ervan later zo goed werden gevonden dat ze werden nagedaan. Het dak van de tempels die ze bouwden rustten op ronde stenen palen (zuilen). Tussen deze zuilen en het dak was een lint van beeldhouwwerk op een platvlak: reliëf. Ook andere zuilen hadden deze vormen.

De Griekse stadstaten werden in het begin geregeerd door koningen. Staten met een koning werden een monarchie genoemd. Later werd een aantal staten bestuurd door rijke families (edelen/adel). Deze edelen vormden een aanzienlijke groep personen met voorrechten in de samenleving. Deze bestuursvorm is een (aristocratie).

Sommige steden kregen een regering van rijken die niet allemaal uit een adellijke familie kwamen. Deze bestuursvorm werd een (oligarchie) genoemd, een regering met weinigen.

Soms veroverde één edelman op onwettige manier met geweld alle macht. Zo een persoon noemen we een tiran. Hij probeerde in deze bestuursvorm (tirannie) vaak steun te krijgen van het volk om zich te kunnen handhaven tegenover andere edelen.

Toen de economie in de stadstaten een groei ervaarde kwamen er meer ambachtslieden en handelaren. Ook zij wilden meebeslissen over de politiek. De (democratie) kwam aan het licht. Een bestuursvorm waarin het volk zichzelf regeerde.

Deze bestuursvorm kwam het eerst in Athene. In deze vorm werden de bestuurders gekozen door de volksvergadering en besliste de volksvergadering ook over wetten. Tot deze vergadering werden alleen inheemse mannen toegelaten. De oorspronkelijke bewoners. Zij waren burgers, met rechten van de staat. Vrouwen, slaven en immigranten hoorden hier niet bij. Athene was een directe democratie. Burgers kozen namelijk geen volksvertegenwoordigers, maar mochten zelf spreken en stemmen in de volksvergadering die op een plein bijeenkwam.

Niet iedereen vond de democratie een goed systeem. Plato (denker) vond deze vorm van besturen niks. Volgens hem liet de massa zich leiden door emoties en hebzucht in plaats van verstand en idealen. Hij vond dat een elite van bekwame mannen de macht moest krijgen.

Aristoteles was minder negatief. Volgens hem hield een goede regering zich aan de wet en stelde het algemeen belang voorop. Dat kon een monarchie of aristocratie zijn, maar ook een democratie. Maar als politici en keizers zich lieten leiden door emoties was de democratie een slechte keuze.

Grieken geloofden dat hun goden menselijke eigenschappen hadden. Daardoor kregen Griekse denkers het idee dat de goden door mensen verzonnen waren. Deze denkers probeerden alles met hun verstand te beredeneren. Door hun rationele manier van denken, gingen de Grieken de wereld beter begrijpen.

Ze waren al eeuwen bezig met hun kennis verrijken. Ze hadden bijvoorbeeld ontdekt hoe ze met vuur metaal konden bewerken. Maar deze vorm van wetenschap was concreet en praktisch. De Grieken maakten de wetenschap los van de praktijk. Ze wilden begrijpen hoe de werkelijkheid in elkaar zat en dachten na over abstracte dingen. Ze vroegen zich af wat rechtvaardig zou zijn. Vele ideeën waren achterhaald. Maar dit was de uitkomst van het wetenschappelijke denken.

2.2

Kenmerkende aspecten:

  • De groei van het romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
  • De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.

Over de eerste eeuwen van Rome is weinig bekend. De Romeinen breidden hun rijk uit. Daarna begon de expansie buiten Italië. Een reeks oorlogen vond plaats en Rome veroverde gebieden in Zuid- en West-Europa, Noord-Afrika en West-Azië. Het Romeinse wereldrijk eindigde in het zuiden bij de Sahara.

Rome was oorspronkelijk een monarchie, maar werd later een republiek (staat zonder vorst). Bestuurders en legeraanvoerders werden telkens voor korte tijd benoemd en legden verantwoording af aan de senaat (een vergadering van mannen uit aanzienlijke families).

Door de veroveringen werden legeraanvoerders te machtig voor dit systeem. Na een lange tijd vol burgeroorlogen tussen legeraanvoerders kreeg Julius Caesar alle macht in handen. Hij liet zich benoemen tot een dictator, een alleenheerser voor het leven. Kort daarna werd hij vermoord.

Een nieuwe burgeroorlog begon die werd gewonnen door het achterneefje van Caesar. Die maakte meteen een eind aan de republiek en stichtte het keizerrijk, een rijk waarin hij alle macht had.

Na de instelling van het keizerrijk volgden binnen het Romeinse imperium twee eeuwen van rust en vrede: de (pax Romana).  Generaals bestreden elkaar niet meer want de keizer was opperbevelhebber van alle strijdkrachten. De pax Romana bevorderde de welvaart. De Romeinen legden tienduizenden kilometers verharde wegen aan. Waarover handelaren veilig konden reizen.

Onderdanen uit alle onderworpen volken vestigden zich in Rome, er ontstond een multiculturele samenleving. In het Romeinse rijk was godsdienstige tolerantie. Onderdanen mochten alle goden vereren, als ze maar meededen aan de verering van de keizer en de goden van de Romeinse staatsgodsdienst.

De Romeinen namen veel over van de Griekse cultuur in het oosten, waardoor een mengcultuur ontstond, de Grieks-Romeinse cultuur. In de vormentaal combineerden Romeinen bijvoorbeeld de Griekse zuilen en reliëfs met hun eigen ronde bogen en koepels. Overal waar de Romeinen kwamen bouwden ze wegen, bruggen, amfitheaters, triomfbogen, badhuizen en tempels.

Bij deze romanisering speelde het leger een belangrijke rol. Mannen uit het hele rijk namen dienst in het Romeinse leger en werden vaak duizenden kilometers van hun geboorteplek gelegerd. Ook inheemse elites hielpen bij de romanisering. Na de ondergang van het Romeinse rijk bleef de vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur het grote voorbeeld in Europa en Amerika.

2.3

Kenmerkend aspect:

De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

De verhalen van de vroegste geschiedenis van de joden staan in de Tenach, het heilige boek van het jodendom. Deze verhalen staan ook in het Oude Testament, het eerste deel van de Bijbel. Volgens deze verhalen leidde Mozes de joden uit de slavernij in Egypte naar Kanaän, het land dat hun door God was beloofd.

Onderweg kreeg Mozes op een berg van God de wetten voor het Joodse volk: de tien geboden. De eerste wet was dat ze geen andere goden mochten hebben. De verhalen uit de Tenach zijn niet wetenschappelijk bewezen, maar het verhaal van Mozes maakt wel de kern van het Joodse geloof duidelijk. Volgens het Jodendom was er maar één God. Monotheïstisch.

Joden waren eerst polytheïstisch, ze geloofden in meerdere goden. Maar op den duur gingen ze één God als de allerhoogste zien. Daarna werd het geloof in andere goden onderdrukt. Een tijd later ontkenden ze dat er andere goden bestonden. Er was toen maar één God, de schepper van hemel en aarde.

Het centrum van het jodendom was de tempel in Jeruzalem. Op andere plaatsen kwamen joden voor gebed samen in synagogen.  Er waren na een tijd ook joodse gemeenschappen te vinden buiten het joodse land Judea. Judea werd een Romeinse provincie, maar volgens de Tenach was het ooit onderdeel geweest bam een welvarend joods koninkrijk. De joden geloofden dat God een nieuwe koning zou sturen, de Messias (verlosser). Die hun koninkrijk in volle glorie zou herstellen.

Dit geloof leidde tot een grote opstand. De Romeinen sloegen die bloedig neer en vernietigden de tempel. Na nog een opstand werd Jeruzalem een Romeinse stad waar joden jarenlang zich niet mochten vertonen. Joden werden vermoord, weggejaagd of als slaaf afgevoerd waardoor veel joden terechtkwamen in het hele Romeinse rijk. Judea heette voortaan Palestina.

Joden en christenen weigerden mee te doen aan de verering van de keizer en de staatsgoden. De joden hoefden dat ook niet. Zij mochten volgens hun eigen regels leven, maar bij de christenen lag dat anders. Over hen maakten de Romeinse heersers zich zorgen, omdat ze iedereen probeerden te bekeren en aanhangers kregen in alle lagen van de bevolking. Bovendien keurden de christenen Romeinse normen en waarden af. Ze verheerlijkten bijvoorbeeld de armoede en keurden seksuele wellust af. Omdat ze zich afzonderden, werden ze gezien als ‘vijanden van de mensheid’.

Het christendom werd verboden, maar christenen werden niet systematisch vervolgd. Af en toe werden christenen tot dood gebracht en sommige christenen wilden graag sterven voor hun geloof. Om martelaar te worden, weigerden ze demonstratief te offeren of vielen ze tempels aan, zodat rechters hen wel moesten veroordelen.

Pas in de 3e eeuw probeerden enkele keizers het christendom uit te roeien. Maar dat hield de groei van het christendom niet tegen. In 313 gaf keizer Constantijn de christenen godsdienstvrijheid. Hij werd later zelf ook christen. In 380 maakte keizer Theodosius van het christendom de nieuwe Romeinse staatgodsdienst, waarvan bestuurders en ambtenaren aanhanger moesten zijn. In 392 werden andere godsdiensten zelfs verboden, met uitzondering van het jodendom.  De Romeinse godsdienstige tolerantie was toen voorbij. Tempels werden gesloten of omgebouwd tot kerken.

2.4

Kenmerkend aspect:

De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur

De Romeinen noemden de volken die ten oosten en noorden van de Rijn leefden, Germanen. De Germanen waren niet één volk. Er waren veel Germaanse volken, die elkaar ook niet verstonden. Ze leefden in een landbouwsamenleving van dorpen en losstaande boerderijen. Ze verbouwden graan en hielden vee. Het schrift kenden ze niet. Krijgsheren en families vormden elites, die voortdurend strijd voerden met elkaar. Het Romeinse rijk was voor hen aantrekkelijk vanwege zijn welvaart.

In de tijd van Augustus drongen de romeinen diep door in Germaans gebied, waar ze 90 kilometer ten oosten van de Rijn begonnen met de bouw van een stad. Ze legden een centraal plein en straten aan en bouwden een basiliek (groot rechthoekig gebouw met zuilen rijen) en andere gebouwen. Ook plaatsen ze een levensgroot bronzen beeld van de keizer paard.

De bouw werd vervolgd totdat een Romeins leger werd verrast door Germaanse strijders. De meeste Romeinen sneuvelden. De rest werd volgens Tacticus levend begraven of geofferd aan de Germaanse goden. De Romeinen hadden gedacht dat ze onoverwinnelijk waren. De nederlaag was een enorme klap. Ze verwoestten de stad in aanbouw en trokken zich terug tot de Rijn. Dat bleef daarna de grens.

Aan de grens waren de contacten tussen de Romeinen en Germanen meestal vreedzaam. De Romeinen namen Germanen op in hun leger en maakten met sommige Germaanse volken afspraken over de samenwerking. Die volken mochten in een grensgebied wonen om dat te helpen verdedigen. Een van de volken waar ze zo een verdrag sloten waren de Bataven. Ze kwamen door bondgenootschap met de Romeinen vanuit Duitsland in het Nederlandse rivierengebied wonen. In zulke streken ontstond een Germaanse-Romeinse mengcultuur.

Romeinen en Germanen dreven ook handel. Germanen leverden huiden en slaven en importeerden luxeartikelen als glas en aardewerk. Daarvoor gebruikten ze Romeins geld en leerden ze soms ook Latijnse schrift. Een voorbeeld was het in Tolsum gevonden schrijfplankje. Op een schrijfplankje had iemand in het jaar 29 in het Latijn geschreven dat hij geldbedrag had ontvangen van Carus, slaaf van Julia Secunda.

Maar in de 3e eeuw raakte het Romeinse rijk in verval. Er braken dodelijke epidemieën uit waardoor het aantal inwoners daalde en productie en handel afnamen. De situatie werd nog slechter doordat het Romeinse bestuur niet meer voor hun veiligheid kon zorgen. Legeraanvoerders werden door hun troepen tot keizer uitgeroepen en bestreden elkaar. Binnen 50 jaar waren er 25 keizers vermoord. Na een afwisselende tijd werd het gebied opgesplitst in het West-Romeinse rijk en Oost-Romeinse rijk.

De Romeinen hadden steeds meer moeite om hun grenzen in Europa te bewaken. Vanaf de 3e eeuw namen Germaanse invallen toe en waren er meer militairen nodig voor de verdediging. Omdat de Romeinse bevolking afnam, nam het Romeinse leger meer Germaanse soldaten in dienst. Ze lieten ook meer Germanen als bondgenoten toe in de grensgebieden. Maar die Germanen waren niet altijd betrouwbaar. Na een tijd kwam een Groep Germanen in opstand. Ze konden hun gang gaan omdat het Romeinse bestuur en leger ernstig verzwakt waren. Een serie aan volksverhuizingen vond plaats. Het romeinse rijk eindigde definitief toen de laatste keizer in Rome werd vervangen door een Germaanse koning.

De Germanen wilden de Grieks-Romeinse cultuur niet vernietigen. In het grootste deel van de voormalige Romeinse gebieden vormden ze een kleine heersende minderheid. Ze bewonderden de Grieks-Romeinse cultuur en namen er elementen van over, zoals het Latijn, dat zich later ontwikkelde tot nationale talen zoals Frans, Spaans of Italiaans. Alleen in Brittannië en het noorden van Gallië werd het Latijn vervangen door Germaanse talen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.