De Franse revolutie in een notendop.
De standen.
1e stand
2e stand
3e stand
1% v/d bevolking
10% grond
- geestelijkheid
Bisschop, kardinaal, pastoor, priester, monnik, enz.
- Geen belasting betalen (Ze doen een gift aan de staat, meestal lager dan de belasting die ze eigenlijk moeten betalen), wel belasting innen.
-voorrechten!
1,5% v/d bevolking
20% grond
- adel
Markies, graaf, paus, hertog, enz.
-betalen weinig tot geen belasting.
-belangrijke functies in de kerk, het bestuur en het leger.
-voorrechten!
97,5% v/d bevolking
- burgers en boeren
Advocaat, dokter, bankier, koopman, boer, smid, schoenlapper, enz.
Rijke burgers = bourgeoisie.
- betalen veel belasting.
- plichten!
Boer: Mislukte graanoogst -> weinig inkomen -> honger.
Smid: Mislukte graanoogst -> hoge graanprijzen -> duur brood -> honger.
Advocaat: Waarom hebben wij geen macht?
3 fases van een revolutie.
1. De bestaande regering wordt verdreven (Koning Lodewijk) en de gematigde hervormers (Bourgeoisie) krijgen de macht in handen. Ze wilden veel veranderen, maar niet te snel en met zo weinig mogelijk geweld.
2. De gematigde hervormers kunnen de macht niet in handen houden. Zij worden verdreven door de radicale hervormers (Robespierre). Ze willen snel veel veranderen en doden tegenstanders.
3. Door het geweld van de radicalen ontstaat chaos in het land. De kan is dan groot dat een sterke man (Napoleon) de macht grijpt.
Revolutie: een groten verandering in een samenleving, die in korte tijd plaatsvind.
Revolutionairen: mensen die een revolutie uitvoeren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden