Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

geschiedenis samenvatting tijdvak 8

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2982 woorden
  • 24 oktober 2021
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

eschiedenis samenvatting
hoofdstuk 8

Verkorte kenmerkende aspecten H. 1 5

  1. 1. Leefwijze jagers-verzamelaars
  2. 2. Ontstaan landbouw(samenlevingen)
  3. 3. Ontstaan eerste stedelijke samenlevingen (ontstaan schrift)
  4. 4. Wetenschap en ideeën over het bestuur in Griekse stadstaten
  5. 5. Kenmerken van Grieks-Romeinse beeldhouwkunst/bouwkunst
  6. 6. Groei Romeinse rijk en romanisering
  7. 7. Botsing cultuur bevolking in veroverde gebieden met Romeinse cultuur
  8. 8. Ontstaan jodendom en christendom (geloven in één god)
  9. 9. Verspreiding christendom in Europa
  10. 10. Ontstaan en verspreiding islam
  11. 11. Ontstaan zelfvoorzienende samenleving, hofstelsel en horigheid (economie)
  12. 12. Ontstaan leenstelsel/feodalisme (bestuur/politiek)
  13. 13. Opkomst handel en ambacht zorgt voor landbouw-stedelijke samenleving
  14. 14. Steden worden zelfstandiger (stadsrechten), burgers worden machtiger
  15. 15. Botsing tussen wereldlijke en geestelijke macht (investituurstrijd)
  16. 16. Uitbreiding van christelijke invloed (bijvoorbeeld door kruistochten)
  17. 17. Staatsvorming en centralisatie
  18. 18. Europese expansie overzee (ontdekkingsreizen)
  19. 19. Nieuwe belangstelling voor wetenschap en nieuwe ideeën over mens en wereld
  20. 20. Nieuwe aandacht voor tijd Grieken en Romeinen (renaissane)
  21. 21. Kerkhervorming die leidt tot scheuring christelijke kerk
  22. 22. Nederlands Opstand (die leidde tot ontstaan van de Republiek)

Kenmerkende aspecten H. 8

  1. 32. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.
  2. 33. Discussies over de ‘sociale kwestie’.
  3. 34. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
  4. 35. De opkomst van emancipatiebewegingen.
  5. 36. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces.
  6. 37. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Paragraaf 1 Industrialisatie en modern imperialisme

  1. Beschrijf de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die plaatsvonden tijdens de overgang van de landbouwstedelijke samenleving naar de industriële samenleving.
    Geleidelijk aan kwam steeds meer land in de handen van grootgrondbezitters. Door deze schaalvergroting, maar ook dankzij nieuwe technieken en werktuigen nam de voedselproductie per boer gestaag toe. Doordat er steeds meer voedsel per persoon beschikbaar was (ondanks de groeiende bevolkinsgroei), daalden de voedselprijzen en dat maakte het voor veel boeren moeilijker om hun pacht te betalen. Om de noodzakelijke extraatjes te krijgen, deden de boeren ook aan huisnijverheid en dit werd gecontroleerd door ondernemers. Doordat steeds meer boeren genoodzaakt waren om meer huisnijverheid te verrichten, daalden ook de prijzen van de nijverheidsproducten. Gedwongen door financiële nood trokken elk jaar meer boeren naar de steden.
    Doordat alleen rijke mensen de investeringen konden opbrengen die nodig waren voor de aankoop van machines en de bouw van fabrieken, kwam de productie in handen van de economische elite. Voor de grootschalige en snelle fabrieksproductie waren weinig arbeiders nodig. Dit maakte fabrieksproducten relatief goedkoop. Hierdoor werd de huisnijverheid weggeconcurreerd, wat de stroom van mensen naar de stad vergrootte. Het verschil tussen de rijke en de armen werd steeds groter.
  2. Leg uit hoe de verhouding tussen koloniën en Europese moederlanden veranderde onder invloed van de industriële revolutie.
    Voorheen bleef de aanwezigheid van Europeanen in de kolonie beperkt tot factorijen en gebieden aan de kust. In de 19e eeuw werden grote gebieden veroverd en moesten de inheemse bewoners zich voegen naar de wetten en de regels die de kolonisator oplegde. De economie van de koloniën kwam geheel in dienst te staan van het moederland.
  3. Leg uit welke politieke, culturele en economische motieven een rol speelden in het modern imperialisme en de gevolgen voor de koloniën.
    - Economie: grondstoffen voor de groeiende industrie, afzetmarkten voor de groeiende industrie. Gevolg; wereldwijde arbeidsverdeling.
    - Politiek: nationalisme; een groot rijk gaf internationaal politiek en militair aanzien. Gevolgen; koloniën werden direct of indirect bestuurd door de Europese mogendheden. Een deel van de inheemse bevolking werd ingeschakeld bij het bestuur en het leger. Ook was er grensproblematiek doordat de grenzen werden getekend zonder rekening te houden met de volkeren die er leefden waardoor volkeren werden gescheiden en er volkeren samen in één land woonden die eigenlijk niks met elkaar te maken hadden.
    - Cultuur: verspreiding van het christendom, sociaal-darwinisme; blanke ras zou superieur zijn, white man’s burden; de morele plicht van blank Europa om minder ontwikkelde volken beschaving bij te brengen. Gevolgen; onder invloed van het christendom en westerse rechtspraak werden lokale tradities aangetast.
  4. Beschrijf de wijze waarop de Belgische koning Leopold II zijn kolonie in Afrika gebruikte als persoonlijk wingewest als een voorbeeld van modern imperialisme.
    Om zoveel mogelijk winst tegen zo laag mogelijke kosten te maken, voerde de koning Force publique Het niet halen van de rubberen inzamelquota werd bestraft met de dood. Ondertussen was de Force Publique verplicht om de hand van hun slachtoffers als bewijs te leveren wanneer ze iemand hadden neergeschoten en vermoord, omdat men dacht dat ze anders de munitie (geïmporteerd uit Europa tegen aanzienlijke kosten) zouden gebruiken voor de jacht. Als gevolg hiervan werden de rubberquota gedeeltelijk in afgehakte handen terugbetaald.
  5. Beschrijf hoe Nederland in Nederlands-Indië vormgaf aan het modern imperialisme.
    Nederland deed niet mee aan de race om Afrika, maar wel aan het modern imperialisme. In de eilandengroep die sinds 1816 Nederlands-Indië heette, kwamen steeds meer gebieden onder Nederlands bewind. Om Nederlands-Indië effectief te kunnen besturen, werden inheemse bestuurders in hun functie gelaten. In ruil daarvoor moesten ze samenwerken met de Nederlanders.

Paragraaf 2 Een nieuwe samenleving

  1. Beschrijf en verklaar de levensomstandigheden van arbeiders.
    De levensomstandigheden waren heel slecht voor arbeiders. In de snelgroeiende steden werden woningen vaak haastig gebouwd, met weinig aandacht voor comfort, hygiëne en bewegingsruimte. Arbeidersgezinnen brachten de avonden en nachten door in kleine, gehorige en na verloop van tijd verkrotte woningen.
    Ook de werkomstandigheden waren zwaar, gevaarlijk en ongezond, en de lonen waren laag. Daarnaast was er sprake van ernstige en grootschalige sociale problemen, zoals alcoholisme (daar konden ze dan nog soort van plezier uit halen als ze hartstikke dronken waren), prostitutie en huiselijk geweld. Doordat de hygiëne slecht was, braken er vaak besmettelijke ziekten uit zoals cholera.
    Arbeiders hadden zelf weinig invloed op hun levensomstandigheden, want als je er over begon, werd je ontslagen en was er meteen iemand die je kon vervangen doordat zoveel mensen dat werk nodig hadden.
  2. Leg uit waarom de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en welke rol de overheid hierin speelde.
    Artsen, schrijvers en priesters zien het probleem en willen beginnen er iets aan te doen. Ze brengen de negatieve gevolgen van de industriële revolutie onder de aandacht door tijdschriftartikelen, brieven, in boeken en allerlei andere oproepen. Zo beginnen de discussie om de sociale kwestie. Ook gingen mensen zich ermee bemoeien met de reden dat we goed moeten zorgen voor de mensen om ons heen, ‘naastenliefde’. De overheid bemoeide zich met vrij weinig, omdat ze deden aan economisch liberalisme. Je moest voor jezelf zorgen en de overheid moest zich er niet mee bemoeien

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 Leg uit welke motieven de chartisten hadden om zich in te zetten voor invoering van een People’s Charter.

In 1830 mochten slechts 839.519 mannen stemmen, terwijl de totale Britse mannelijke bevolking boven de 21 jaar uit meer dan 6 miljoen mensen bestond. De socialistische chartisten zagen het kiesrecht voor alle mannen als een middel om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en de lonen te verhogen.

  1. Welke groepen zetten zich in op politiek en maatschappelijk niveau voor de emancipatie van arbeiders en hoe/met welke gedachte deden zij dit?

  2. De chartisten zorgden voor de eerste massabewegingen van arbeiders in de jaren 1830 in Groot-Brittannië. Ze stelden een People’s Charter op, een handvest met 6 politieke eisen. Het werd in 1839 aangeboden aan het Lagerhuis in Londen ondanks dat diverse parlementariërs onder de indruk waren van massaliteit, werd het verzoek tot 3 keer toe afgewezen. Gaandeweg kregen de politieke eisen steeds meer sympathie. De chartisten bleven tot in de jaren 1860 actief.
    De Links-liberalen waren voor een nieuwe sociale wetgeving. Over het algemeen zijn de liberalen tegen dat de overheid ingrijpt, omdat ze vonden dat iedereen zo vrij mogelijk moet kunnen blijven zijn, maar de links-liberalen vonden dat de arbeiders gewoon niet eens een kans hadden tegenover de werkgever en de arbeiders konden zich ook niet verzekeren tegen het onrecht. Daarom mocht er nu wel ingegrepen worden van hun.
    De sociale confessionelen keken vanuit het christelijk oogpunt ernaar en zeiden dat dit niet eerlijk was en dat er geen sprake was van ‘naastenliefde’. De arbeiders moesten beschermd worden tegen de hebzucht van de werkgevers.
    De sociaaldemocraten vonden dat er een nieuwe wetgeving moest komen, want de arbeiders staan zwak tegenover de werkgevers en ze hebben geen geld voor verzekering en dit is de enige manier om het lot van de arbeiders te verbeteren.
    De communisten vonden dat er een revolutie moest komen (net zoals Marx had voorspelt), want een wetgeving gaat niet ver genoeg.
  3. Wat is de theorie van Marx?
    Marxwas van mening dat de "burgerlijke samenleving" uiteindelijk omver zou worden geworpen door een "Revolutie van het proletariaat" en dat er daarna een "klasseloze samenleving" zou komen. De arme mensen (proletariaat) zullen op een zeker moment geen keus meer hebben om in opstand te komen. Tijdens deze proletarische revolutie zullen de bezittingen en de macht van de rijke mensen (bourgeoisie) worden afgenomen. En uiteindelijk zal er een samenleving komen zonder bezit en zonder machtsverhoudingen.
  4. Leg uit in welk opzicht de sociaaldemocraten afwijken van Marx’ ideeën.
    Deze bepleitte het socialisme op grond van liberale of christelijke waarden in plaats van hetmaterialisme van de marxisten en wilde dit bewerkstelligen door geleidelijke hervorming van de kapitalistische maatschappij.
    Marxistische sociaaldemocraten streefden naar een revolutionaire machtsovername van de arbeidersklasse, maar ontwikkelden vanaf 1890 meer gematigde opvattingen. Het doel verschoof naar algemeen kiesrecht en geleidelijke verbeteringen. Marxistische communisten bleven de revolutie voorop stellen.

Paragraaf 3 Democratisering

  1. Leg uit waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit kreeg in Frankrijk, Duitsland en Nederland.
    De aanleiding van de opstand was economisch van aard: prijsstijgingen door missoogsten maakten het dagelijks leven duur. De doelen waren echter politiek van aard: de machtsverdeling moest worden herzien. In Frankrijk leidde de revolutie tot de val van de monarchie en de uitroeping van de Tweede Republiek.
    In Duitsland hadden de opstanden een extra ingrediënt. De tientallen staten en staatjes waaruit dit land bestond, waren op economisch gebied met elkaar verbonden, maar ze vormden geen politieke eenheid. Conservatieve tegenkrachten gingen in 1848 onder druk van de opstandige volksmassa akkoord met de instelling van een parlement dat moest bepalen of en hoe een Duitse eenheid kon worden gerealiseerd. De koning van de belangrijkste staat, Pruisen, weigerde zowel de grondwet als de keizerskroon te aanvaarden. Ruim twee decennia later, in 1871, zou Duitsland onder leiding van de charismatische Pruisische kanselier Otto van Bismarck alsnog een eenheidsstaat worden.
    In Nederland had de restauratie geresulteerd in een constitutionele monarchie waarbinnen koning Willem I veel macht had. Er was wel een parlement, maar in praktijk kon de koning dat negeren. In 1848 waren er ook verschillende rellen in Nederland. De koning, Willem II, verzocht hierop de liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien, zodat de macht werd verdeeld op een wijze die op meer instemming kon rekenen. Het resultaat was een grondwet waarin burgerlijke vrijheden waren vastgelegd en waarin politieke invloed voor een deel van het volk was geregeld.
  2. Verklaar en beschrijf de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging.
    In 1789 komt ‘de verklaring van de rechten van de mens en burger’ en 3 jaar later komt er een reactie op in het boek ‘rights of woman’ geschreven door Mary Wollstonecraft. Ze schrijft dat het beter de verklaring van de rechten van de man en burger genoemd kan worden, want de vrouwen worden er helemaal niet in genoemd. En de vrouwen worden niet gelijk behandeld. Hoe verlicht ben je dan bezig? Mary kun je zien als een van de voorlopers van de feministen zien.
    Net als Emmeline Pankhurst in Groot-Brittannië maakten feministen in Nederland duidelijk dat vrouwen dezelfde toegang tot kiesrecht moesten krijgen als mannen. De in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht speelde een belangrijke rol in deze emancipatiestrijd.
  3. Benoem en verklaar de posities die de liberalen, socialisten en confessionelen in politieke en maatschappelijke kwesties innamen.
    Het uitgangspunt van iedere liberaal is de vrijheid van het individu. Zij wouden op politiek niveau dat in de grondwet de macht van de koning werd beperkt en dat er een garantie is van burgerrechten (zoals vrijheid van meningsuiting). Ze wouden ook dat er een volksvertegenwoordiger was die de koning zou controleren zodat die zijn macht niet kon gaan misbruiken. Op economisch niveau wouden ze kort gezegd gewoon dat de overheid zich niet met de economie zou bemoeien. Op cultureel niveau waren zo voor de vrijheid van denken en ze vonden dat er geen censuur mocht zijn. Ze waren ook voor tolerantie.
    Het uitgangspunt van het socialisme is gelijkheid en gelijkwaardigheid (voor de arbeidersklasse). De sociaaldemocraten wouden dat het kiesrecht werd uitgebreid en de communisten wouden dat er een revolutie kwam waarna er een klasseloze samenleving zou komen. De sociaaldemocraten wouden stapsgewijs zorgen voor een verbetering van de arbeiders klasse, maar de communisten willen de gelijkheid en gelijkwaardigheid op een heel snelle manier verkrijgen.
    Het uitgangspunt van het confessionalisme is een samenleving op basis van religieuze normen en waarden. Op politiek niveau zijn ze tegen de liberale scheiding van kerk en staat. Op sociaal niveau hebben ze een grote angst dat de arbeidersklasse zich los maakt van het geloof. En op cultureel niveau wouden ze dat de rol van het geloof belangrijk moest blijven in de maatschappij. De confessionelen waren voor de Schoolstrijd en tegen algemeen kiesrecht.
  4. Benoem en verklaar de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht in Nederland.
    Sociaaldemocraten: zij vonden dat iedereen gelijk was en dat iedereen zou moeten kunnen stemmen. Ze waren dus voor het algemeen kiesrecht. Maar ze waren tegen de Schoolstrijd. Ze wilden gelijkstelling alleen toestaan als dezelfde kwaliteitseisen van het onderwijs zouden worden verlangd.
    Protestants-christelijken: zij wouden graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat het volgens hen neigde naar individuele soevereiniteit.
    Rooms-katholieken: zij wouden ook graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat God belangrijker is.
    Liberalen: sommige vonden het prima dat er speciaal onderwijs kwam, maar sommigen ook weer niet. Deze groep was hier dus over verdeeld.
  1. Beschrijf en verklaar de Pacificatie van 1917.
    Hoewel Nederland niet meevocht in de Eerste Wereldoorlog, had het er wel veel economisch nadeel van. Politici van de vier zuilen besloten tot samenwerking om problemen effectiever te kunnen oplossen. Daarvoor moesten twee twistpunten worden opgelost: de Schoolstrijd en de kiesrechtkwestie. Socialisten en sommige liberalen wilden algemeen kiesrecht, maar confessionelen niet. De confessionelen wilden weer gesubsidieerd bijzonder onderwijs en dat wilden socialisten juist niet. De socialisten en confessionelen hadden samen een meerderheid in het parlement. Ze besloten elkaar te steunen en voor de doelen van de ander te stemmen. Beide ingewikkelde politieke problemen waren door deze Pacificatie van 1917 in één klap opgelost.
  2. Leg de oorsprong van de verzuiling in Nederland uit.
    In de Republiek hadden protestanten een bevoorrechte positie gehad ten opzichte van katholieken. Hoewel de grondwet inmiddels godsdienstvrijheid garandeerde, waren katholieken in veel opzichten nog steeds tweederangsburgers. Zij begonnen een emancipatiestrijd om hierin verandering te brengen. Daarbij werkten ze samen met protestanten, want ondanks hun moeizame relatie deelden beide confessionele groepen enkele politieke belangen.
    De verschillende politiek-maatschappelijke stromingen keerden zich steeds meer naar binnen. Ze richtten eigen kranten op, eigen scholen, eigen sportverenigingen, eigen vakbonden. Veel mensen gingen alleen nog om met mensen uit de eigen groep. Zo raakte Nederland verdeeld in 4 groepen. Deze verzuiling was tot ver in de 20e eeuw kenmerkend voor de Nederlandse samenleving.

Paragraaf 3 Democratisering

  1. Leg uit waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit kreeg in Frankrijk, Duitsland en Nederland.
    De aanleiding van de opstand was economisch van aard: prijsstijgingen door missoogsten maakten het dagelijks leven duur. De doelen waren echter politiek van aard: de machtsverdeling moest worden herzien. In Frankrijk leidde de revolutie tot de val van de monarchie en de uitroeping van de Tweede Republiek.
    In Duitsland hadden de opstanden een extra ingrediënt. De tientallen staten en staatjes waaruit dit land bestond, waren op economisch gebied met elkaar verbonden, maar ze vormden geen politieke eenheid. Conservatieve tegenkrachten gingen in 1848 onder druk van de opstandige volksmassa akkoord met de instelling van een parlement dat moest bepalen of en hoe een Duitse eenheid kon worden gerealiseerd. De koning van de belangrijkste staat, Pruisen, weigerde zowel de grondwet als de keizerskroon te aanvaarden. Ruim twee decennia later, in 1871, zou Duitsland onder leiding van de charismatische Pruisische kanselier Otto van Bismarck alsnog een eenheidsstaat worden.
    In Nederland had de restauratie geresulteerd in een constitutionele monarchie waarbinnen koning Willem I veel macht had. Er was wel een parlement, maar in praktijk kon de koning dat negeren. In 1848 waren er ook verschillende rellen in Nederland. De koning, Willem II, verzocht hierop de liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien, zodat de macht werd verdeeld op een wijze die op meer instemming kon rekenen. Het resultaat was een grondwet waarin burgerlijke vrijheden waren vastgelegd en waarin politieke invloed voor een deel van het volk was geregeld.
  2. Verklaar en beschrijf de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging.
    In 1789 komt ‘de verklaring van de rechten van de mens en burger’ en 3 jaar later komt er een reactie op in het boek ‘rights of woman’ geschreven door Mary Wollstonecraft. Ze schrijft dat het beter de verklaring van de rechten van de man en burger genoemd kan worden, want de vrouwen worden er helemaal niet in genoemd. En de vrouwen worden niet gelijk behandeld. Hoe verlicht ben je dan bezig? Mary kun je zien als een van de voorlopers van de feministen zien.
    Net als Emmeline Pankhurst in Groot-Brittannië maakten feministen in Nederland duidelijk dat vrouwen dezelfde toegang tot kiesrecht moesten krijgen als mannen. De in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht speelde een belangrijke rol in deze emancipatiestrijd.
  3. Benoem en verklaar de posities die de liberalen, socialisten en confessionelen in politieke en maatschappelijke kwesties innamen.
    Het uitgangspunt van iedere liberaal is de vrijheid van het individu. Zij wouden op politiek niveau dat in de grondwet de macht van de koning werd beperkt en dat er een garantie is van burgerrechten (zoals vrijheid van meningsuiting). Ze wouden ook dat er een volksvertegenwoordiger was die de koning zou controleren zodat die zijn macht niet kon gaan misbruiken. Op economisch niveau wouden ze kort gezegd gewoon dat de overheid zich niet met de economie zou bemoeien. Op cultureel niveau waren zo voor de vrijheid van denken en ze vonden dat er geen censuur mocht zijn. Ze waren ook voor tolerantie.
    Het uitgangspunt van het socialisme is gelijkheid en gelijkwaardigheid (voor de arbeidersklasse). De sociaaldemocraten wouden dat het kiesrecht werd uitgebreid en de communisten wouden dat er een revolutie kwam waarna er een klasseloze samenleving zou komen. De sociaaldemocraten wouden stapsgewijs zorgen voor een verbetering van de arbeiders klasse, maar de communisten willen de gelijkheid en gelijkwaardigheid op een heel snelle manier verkrijgen.
    Het uitgangspunt van het confessionalisme is een samenleving op basis van religieuze normen en waarden. Op politiek niveau zijn ze tegen de liberale scheiding van kerk en staat. Op sociaal niveau hebben ze een grote angst dat de arbeidersklasse zich los maakt van het geloof. En op cultureel niveau wouden ze dat de rol van het geloof belangrijk moest blijven in de maatschappij. De confessionelen waren voor de Schoolstrijd en tegen algemeen kiesrecht.
  4. Benoem en verklaar de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht in Nederland.
    Sociaaldemocraten: zij vonden dat iedereen gelijk was en dat iedereen zou moeten kunnen stemmen. Ze waren dus voor het algemeen kiesrecht. Maar ze waren tegen de Schoolstrijd. Ze wilden gelijkstelling alleen toestaan als dezelfde kwaliteitseisen van het onderwijs zouden worden verlangd.
    Protestants-christelijken: zij wouden graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat het volgens hen neigde naar individuele soevereiniteit.
    Rooms-katholieken: zij wouden ook graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat God belangrijker is.
    Liberalen: sommige vonden het prima dat er speciaal onderwijs kwam, maar sommigen ook weer niet. Deze groep was hier dus over verdeeld.
  1. Beschrijf en verklaar de Pacificatie van 1917.
    Hoewel Nederland niet meevocht in de Eerste Wereldoorlog, had het er wel veel economisch nadeel van. Politici van de vier zuilen besloten tot samenwerking om problemen effectiever te kunnen oplossen. Daarvoor moesten twee twistpunten worden opgelost: de Schoolstrijd en de kiesrechtkwestie. Socialisten en sommige liberalen wilden algemeen kiesrecht, maar confessionelen niet. De confessionelen wilden weer gesubsidieerd bijzonder onderwijs en dat wilden socialisten juist niet. De socialisten en confessionelen hadden samen een meerderheid in het parlement. Ze besloten elkaar te steunen en voor de doelen van de ander te stemmen. Beide ingewikkelde politieke problemen waren door deze Pacificatie van 1917 in één klap opgelost.
  2. Leg de oorsprong van de verzuiling in Nederland uit.
    In de Republiek hadden protestanten een bevoorrechte positie gehad ten opzichte van katholieken. Hoewel de grondwet inmiddels godsdienstvrijheid garandeerde, waren katholieken in veel opzichten nog steeds tweederangsburgers. Zij begonnen een emancipatiestrijd om hierin verandering te brengen. Daarbij werkten ze samen met protestanten, want ondanks hun moeizame relatie deelden beide confessionele groepen enkele politieke belangen.
    De verschillende politiek-maatschappelijke stromingen keerden zich steeds meer naar binnen. Ze richtten eigen kranten op, eigen scholen, eigen sportverenigingen, eigen vakbonden. Veel mensen gingen alleen nog om met mensen uit de eigen groep. Zo raakte Nederland verdeeld in 4 groepen. Deze verzuiling was tot ver in de 20e eeuw kenmerkend voor de Nederlandse samenleving.

Tijdlijn

1814-1815       Congres van Wenen: restauratie

1830             invoering cultuurstelsel

1838             People’s Charter

1848             Engels en Marx publiceren Het communistisch manifest,

                    Revoluties in Europese hoofdsteden,

                    Liberale grondwet van Thorbeck

1859             Charles Darwin publiceert The origin of Species

1860             Multitatuli publiceert Max Havelaar

1863             J.J. Cremer publiceert Fabriekskinderen

1870             Invoering liberaal ondernemerschap in Nederlands-Indië

1885             Conferentie van Berlijn,

                    Leopold II wordt persoonlijk eigenaar van Congo

1889              Emmeline Pankhurst richt Women’s Franchise League op

1894             vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht in Nederland

1917              Einde Schoolstrijd,

                    invoering algemeen mannenkiesrecht in Nederland (Pacificatie)

1919              algemeen vrouwenkiesrecht in Nederland

Begrippenlijst

  • Algemeen kiesrecht: iedere burger mag kies- of stemrecht uitoefenen.
  • Bourgeoisie: gegoede burgerij, welgestelde burgers.
  • Censuskiesrecht: kiesstelsel waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen (census), kiesrecht hebben.
  • Communisme: politieke stroming die door een revolutie de productiemiddelen in handen van de gemeenschap wil brengen.
  • Confessionalisme: politieke stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging.
  • Democratisering: ontwikkeling waarbij steeds meer mensen invloed op de politiek hebben, doordat zij kiesrecht krijgen.
  • Emancipatiebeweging: beweging die zich inzet voor verbetering van de maatschappelijke positie van een bepaalde groep.
  • Feminisme: politiek-maatschappelijke beweging die zich inzet voor de emancipatie van de vrouwen.
  • Huisnijverheid: het thuis maken van producten.
  • Industrieel kapitalisme: verschijnsel waarbij ondernemers streven naar het maken van zoveel mogelijk winst door middel van het fabrieksmatig produceren van goederen.
  • Industriële revolutie: overgang van een economie die draait om landbouw en (huis)nijverheid naar een economie die zich kenmerkt door machinale massaproductie in fabrieken.
  • Industriële samenleving: samenleving waarin de meerderheid van de mensen in fabrieken werkt en in steden woont.
  • Liberalisme: politiek-maatschappelijke stroming waarin burgerlijke vrijheden en economische vrijheid kernpunten zijn. De overheid dient zich terughoudend op te stellen.
  • Modern imperialisme: het streven van West-Europese landen vanaf ongeveer 1850 naar het bezit van zo groot mogelijke koloniale gebieden.
  • Nationalisme: verschijnsel dat wordt gekenmerkt door trots op het eigen land, het eigen volk en de eigen cultuur.
  • Politiek-maatschappelijke stroming: groep mensen die zich inzetten voor gezamenlijke standpunten over politiek en maatschappij zonder een politieke partij te zijn.
  • Proletariaat: sociale groep die alleen in haar levensonderhoud kan voorzien via de arbeidskracht die zij verkoopt.
  • Sociaal-darwinisme: past bevindingen uit Darwins evolutietheorie toe op de maatschappij (tweede helft negentiende eeuw).
  • Sociaaldemocratie: politieke stroming die via parlementaire weg de macht van de bezittende klasse wil breken om daarna een samenleving op te bouwen zonder maatschappelijke ongelijkheid.
  • Sociale kwestie: het vraagstuk van de slechte levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost.
  • Socialisme: verzamelnaam van alle politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen.
  • Urbanisatie: verstedelijking.
  • Vakbond: organisatie die een groep werknemers vertegenwoordigt en zich inzet voor de belangen van die groep.
  • Verzuiling: de samenleving is opgedeeld in afzonderlijke groepen op basis van levensbeschouwelijke opvattingen en politieke ideologie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.