Leg uit welke motieven de chartisten hadden om zich in te zetten voor invoering van een People’s Charter.
In 1830 mochten slechts 839.519 mannen stemmen, terwijl de totale Britse mannelijke bevolking boven de 21 jaar uit meer dan 6 miljoen mensen bestond. De socialistische chartisten zagen het kiesrecht voor alle mannen als een middel om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en de lonen te verhogen.
- Welke groepen zetten zich in op politiek en maatschappelijk niveau voor de emancipatie van arbeiders en hoe/met welke gedachte deden zij dit?
De chartisten zorgden voor de eerste massabewegingen van arbeiders in de jaren 1830 in Groot-Brittannië. Ze stelden een People’s Charter op, een handvest met 6 politieke eisen. Het werd in 1839 aangeboden aan het Lagerhuis in Londen ondanks dat diverse parlementariërs onder de indruk waren van massaliteit, werd het verzoek tot 3 keer toe afgewezen. Gaandeweg kregen de politieke eisen steeds meer sympathie. De chartisten bleven tot in de jaren 1860 actief.
De Links-liberalen waren voor een nieuwe sociale wetgeving. Over het algemeen zijn de liberalen tegen dat de overheid ingrijpt, omdat ze vonden dat iedereen zo vrij mogelijk moet kunnen blijven zijn, maar de links-liberalen vonden dat de arbeiders gewoon niet eens een kans hadden tegenover de werkgever en de arbeiders konden zich ook niet verzekeren tegen het onrecht. Daarom mocht er nu wel ingegrepen worden van hun.
De sociale confessionelen keken vanuit het christelijk oogpunt ernaar en zeiden dat dit niet eerlijk was en dat er geen sprake was van ‘naastenliefde’. De arbeiders moesten beschermd worden tegen de hebzucht van de werkgevers.
De sociaaldemocraten vonden dat er een nieuwe wetgeving moest komen, want de arbeiders staan zwak tegenover de werkgevers en ze hebben geen geld voor verzekering en dit is de enige manier om het lot van de arbeiders te verbeteren.
De communisten vonden dat er een revolutie moest komen (net zoals Marx had voorspelt), want een wetgeving gaat niet ver genoeg.
- Wat is de theorie van Marx?
Marxwas van mening dat de "burgerlijke samenleving" uiteindelijk omver zou worden geworpen door een "Revolutie van het proletariaat" en dat er daarna een "klasseloze samenleving" zou komen. De arme mensen (proletariaat) zullen op een zeker moment geen keus meer hebben om in opstand te komen. Tijdens deze proletarische revolutie zullen de bezittingen en de macht van de rijke mensen (bourgeoisie) worden afgenomen. En uiteindelijk zal er een samenleving komen zonder bezit en zonder machtsverhoudingen.
- Leg uit in welk opzicht de sociaaldemocraten afwijken van Marx’ ideeën.
Deze bepleitte het socialisme op grond van liberale of christelijke waarden in plaats van hetmaterialisme van de marxisten en wilde dit bewerkstelligen door geleidelijke hervorming van de kapitalistische maatschappij.
Marxistische sociaaldemocraten streefden naar een revolutionaire machtsovername van de arbeidersklasse, maar ontwikkelden vanaf 1890 meer gematigde opvattingen. Het doel verschoof naar algemeen kiesrecht en geleidelijke verbeteringen. Marxistische communisten bleven de revolutie voorop stellen.
Paragraaf 3 Democratisering
- Leg uit waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit kreeg in Frankrijk, Duitsland en Nederland.
De aanleiding van de opstand was economisch van aard: prijsstijgingen door missoogsten maakten het dagelijks leven duur. De doelen waren echter politiek van aard: de machtsverdeling moest worden herzien. In Frankrijk leidde de revolutie tot de val van de monarchie en de uitroeping van de Tweede Republiek.
In Duitsland hadden de opstanden een extra ingrediënt. De tientallen staten en staatjes waaruit dit land bestond, waren op economisch gebied met elkaar verbonden, maar ze vormden geen politieke eenheid. Conservatieve tegenkrachten gingen in 1848 onder druk van de opstandige volksmassa akkoord met de instelling van een parlement dat moest bepalen of en hoe een Duitse eenheid kon worden gerealiseerd. De koning van de belangrijkste staat, Pruisen, weigerde zowel de grondwet als de keizerskroon te aanvaarden. Ruim twee decennia later, in 1871, zou Duitsland onder leiding van de charismatische Pruisische kanselier Otto van Bismarck alsnog een eenheidsstaat worden.
In Nederland had de restauratie geresulteerd in een constitutionele monarchie waarbinnen koning Willem I veel macht had. Er was wel een parlement, maar in praktijk kon de koning dat negeren. In 1848 waren er ook verschillende rellen in Nederland. De koning, Willem II, verzocht hierop de liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien, zodat de macht werd verdeeld op een wijze die op meer instemming kon rekenen. Het resultaat was een grondwet waarin burgerlijke vrijheden waren vastgelegd en waarin politieke invloed voor een deel van het volk was geregeld.
- Verklaar en beschrijf de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging.
In 1789 komt ‘de verklaring van de rechten van de mens en burger’ en 3 jaar later komt er een reactie op in het boek ‘rights of woman’ geschreven door Mary Wollstonecraft. Ze schrijft dat het beter de verklaring van de rechten van de man en burger genoemd kan worden, want de vrouwen worden er helemaal niet in genoemd. En de vrouwen worden niet gelijk behandeld. Hoe verlicht ben je dan bezig? Mary kun je zien als een van de voorlopers van de feministen zien.
Net als Emmeline Pankhurst in Groot-Brittannië maakten feministen in Nederland duidelijk dat vrouwen dezelfde toegang tot kiesrecht moesten krijgen als mannen. De in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht speelde een belangrijke rol in deze emancipatiestrijd.
- Benoem en verklaar de posities die de liberalen, socialisten en confessionelen in politieke en maatschappelijke kwesties innamen.
Het uitgangspunt van iedere liberaal is de vrijheid van het individu. Zij wouden op politiek niveau dat in de grondwet de macht van de koning werd beperkt en dat er een garantie is van burgerrechten (zoals vrijheid van meningsuiting). Ze wouden ook dat er een volksvertegenwoordiger was die de koning zou controleren zodat die zijn macht niet kon gaan misbruiken. Op economisch niveau wouden ze kort gezegd gewoon dat de overheid zich niet met de economie zou bemoeien. Op cultureel niveau waren zo voor de vrijheid van denken en ze vonden dat er geen censuur mocht zijn. Ze waren ook voor tolerantie.
Het uitgangspunt van het socialisme is gelijkheid en gelijkwaardigheid (voor de arbeidersklasse). De sociaaldemocraten wouden dat het kiesrecht werd uitgebreid en de communisten wouden dat er een revolutie kwam waarna er een klasseloze samenleving zou komen. De sociaaldemocraten wouden stapsgewijs zorgen voor een verbetering van de arbeiders klasse, maar de communisten willen de gelijkheid en gelijkwaardigheid op een heel snelle manier verkrijgen.
Het uitgangspunt van het confessionalisme is een samenleving op basis van religieuze normen en waarden. Op politiek niveau zijn ze tegen de liberale scheiding van kerk en staat. Op sociaal niveau hebben ze een grote angst dat de arbeidersklasse zich los maakt van het geloof. En op cultureel niveau wouden ze dat de rol van het geloof belangrijk moest blijven in de maatschappij. De confessionelen waren voor de Schoolstrijd en tegen algemeen kiesrecht.
- Benoem en verklaar de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht in Nederland.
Sociaaldemocraten: zij vonden dat iedereen gelijk was en dat iedereen zou moeten kunnen stemmen. Ze waren dus voor het algemeen kiesrecht. Maar ze waren tegen de Schoolstrijd. Ze wilden gelijkstelling alleen toestaan als dezelfde kwaliteitseisen van het onderwijs zouden worden verlangd.
Protestants-christelijken: zij wouden graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat het volgens hen neigde naar individuele soevereiniteit.
Rooms-katholieken: zij wouden ook graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat God belangrijker is.
Liberalen: sommige vonden het prima dat er speciaal onderwijs kwam, maar sommigen ook weer niet. Deze groep was hier dus over verdeeld.
- Beschrijf en verklaar de Pacificatie van 1917.
Hoewel Nederland niet meevocht in de Eerste Wereldoorlog, had het er wel veel economisch nadeel van. Politici van de vier zuilen besloten tot samenwerking om problemen effectiever te kunnen oplossen. Daarvoor moesten twee twistpunten worden opgelost: de Schoolstrijd en de kiesrechtkwestie. Socialisten en sommige liberalen wilden algemeen kiesrecht, maar confessionelen niet. De confessionelen wilden weer gesubsidieerd bijzonder onderwijs en dat wilden socialisten juist niet. De socialisten en confessionelen hadden samen een meerderheid in het parlement. Ze besloten elkaar te steunen en voor de doelen van de ander te stemmen. Beide ingewikkelde politieke problemen waren door deze Pacificatie van 1917 in één klap opgelost.
- Leg de oorsprong van de verzuiling in Nederland uit.
In de Republiek hadden protestanten een bevoorrechte positie gehad ten opzichte van katholieken. Hoewel de grondwet inmiddels godsdienstvrijheid garandeerde, waren katholieken in veel opzichten nog steeds tweederangsburgers. Zij begonnen een emancipatiestrijd om hierin verandering te brengen. Daarbij werkten ze samen met protestanten, want ondanks hun moeizame relatie deelden beide confessionele groepen enkele politieke belangen.
De verschillende politiek-maatschappelijke stromingen keerden zich steeds meer naar binnen. Ze richtten eigen kranten op, eigen scholen, eigen sportverenigingen, eigen vakbonden. Veel mensen gingen alleen nog om met mensen uit de eigen groep. Zo raakte Nederland verdeeld in 4 groepen. Deze verzuiling was tot ver in de 20e eeuw kenmerkend voor de Nederlandse samenleving.
Paragraaf 3 Democratisering
- Leg uit waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit kreeg in Frankrijk, Duitsland en Nederland.
De aanleiding van de opstand was economisch van aard: prijsstijgingen door missoogsten maakten het dagelijks leven duur. De doelen waren echter politiek van aard: de machtsverdeling moest worden herzien. In Frankrijk leidde de revolutie tot de val van de monarchie en de uitroeping van de Tweede Republiek.
In Duitsland hadden de opstanden een extra ingrediënt. De tientallen staten en staatjes waaruit dit land bestond, waren op economisch gebied met elkaar verbonden, maar ze vormden geen politieke eenheid. Conservatieve tegenkrachten gingen in 1848 onder druk van de opstandige volksmassa akkoord met de instelling van een parlement dat moest bepalen of en hoe een Duitse eenheid kon worden gerealiseerd. De koning van de belangrijkste staat, Pruisen, weigerde zowel de grondwet als de keizerskroon te aanvaarden. Ruim twee decennia later, in 1871, zou Duitsland onder leiding van de charismatische Pruisische kanselier Otto van Bismarck alsnog een eenheidsstaat worden.
In Nederland had de restauratie geresulteerd in een constitutionele monarchie waarbinnen koning Willem I veel macht had. Er was wel een parlement, maar in praktijk kon de koning dat negeren. In 1848 waren er ook verschillende rellen in Nederland. De koning, Willem II, verzocht hierop de liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien, zodat de macht werd verdeeld op een wijze die op meer instemming kon rekenen. Het resultaat was een grondwet waarin burgerlijke vrijheden waren vastgelegd en waarin politieke invloed voor een deel van het volk was geregeld.
- Verklaar en beschrijf de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging.
In 1789 komt ‘de verklaring van de rechten van de mens en burger’ en 3 jaar later komt er een reactie op in het boek ‘rights of woman’ geschreven door Mary Wollstonecraft. Ze schrijft dat het beter de verklaring van de rechten van de man en burger genoemd kan worden, want de vrouwen worden er helemaal niet in genoemd. En de vrouwen worden niet gelijk behandeld. Hoe verlicht ben je dan bezig? Mary kun je zien als een van de voorlopers van de feministen zien.
Net als Emmeline Pankhurst in Groot-Brittannië maakten feministen in Nederland duidelijk dat vrouwen dezelfde toegang tot kiesrecht moesten krijgen als mannen. De in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht speelde een belangrijke rol in deze emancipatiestrijd.
- Benoem en verklaar de posities die de liberalen, socialisten en confessionelen in politieke en maatschappelijke kwesties innamen.
Het uitgangspunt van iedere liberaal is de vrijheid van het individu. Zij wouden op politiek niveau dat in de grondwet de macht van de koning werd beperkt en dat er een garantie is van burgerrechten (zoals vrijheid van meningsuiting). Ze wouden ook dat er een volksvertegenwoordiger was die de koning zou controleren zodat die zijn macht niet kon gaan misbruiken. Op economisch niveau wouden ze kort gezegd gewoon dat de overheid zich niet met de economie zou bemoeien. Op cultureel niveau waren zo voor de vrijheid van denken en ze vonden dat er geen censuur mocht zijn. Ze waren ook voor tolerantie.
Het uitgangspunt van het socialisme is gelijkheid en gelijkwaardigheid (voor de arbeidersklasse). De sociaaldemocraten wouden dat het kiesrecht werd uitgebreid en de communisten wouden dat er een revolutie kwam waarna er een klasseloze samenleving zou komen. De sociaaldemocraten wouden stapsgewijs zorgen voor een verbetering van de arbeiders klasse, maar de communisten willen de gelijkheid en gelijkwaardigheid op een heel snelle manier verkrijgen.
Het uitgangspunt van het confessionalisme is een samenleving op basis van religieuze normen en waarden. Op politiek niveau zijn ze tegen de liberale scheiding van kerk en staat. Op sociaal niveau hebben ze een grote angst dat de arbeidersklasse zich los maakt van het geloof. En op cultureel niveau wouden ze dat de rol van het geloof belangrijk moest blijven in de maatschappij. De confessionelen waren voor de Schoolstrijd en tegen algemeen kiesrecht.
- Benoem en verklaar de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht in Nederland.
Sociaaldemocraten: zij vonden dat iedereen gelijk was en dat iedereen zou moeten kunnen stemmen. Ze waren dus voor het algemeen kiesrecht. Maar ze waren tegen de Schoolstrijd. Ze wilden gelijkstelling alleen toestaan als dezelfde kwaliteitseisen van het onderwijs zouden worden verlangd.
Protestants-christelijken: zij wouden graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat het volgens hen neigde naar individuele soevereiniteit.
Rooms-katholieken: zij wouden ook graag speciaal onderwijs. Ze waren dus voor de Schoolstrijd. Ze waren tegen het algemeen kiesrecht, omdat God belangrijker is.
Liberalen: sommige vonden het prima dat er speciaal onderwijs kwam, maar sommigen ook weer niet. Deze groep was hier dus over verdeeld.
- Beschrijf en verklaar de Pacificatie van 1917.
Hoewel Nederland niet meevocht in de Eerste Wereldoorlog, had het er wel veel economisch nadeel van. Politici van de vier zuilen besloten tot samenwerking om problemen effectiever te kunnen oplossen. Daarvoor moesten twee twistpunten worden opgelost: de Schoolstrijd en de kiesrechtkwestie. Socialisten en sommige liberalen wilden algemeen kiesrecht, maar confessionelen niet. De confessionelen wilden weer gesubsidieerd bijzonder onderwijs en dat wilden socialisten juist niet. De socialisten en confessionelen hadden samen een meerderheid in het parlement. Ze besloten elkaar te steunen en voor de doelen van de ander te stemmen. Beide ingewikkelde politieke problemen waren door deze Pacificatie van 1917 in één klap opgelost.
- Leg de oorsprong van de verzuiling in Nederland uit.
In de Republiek hadden protestanten een bevoorrechte positie gehad ten opzichte van katholieken. Hoewel de grondwet inmiddels godsdienstvrijheid garandeerde, waren katholieken in veel opzichten nog steeds tweederangsburgers. Zij begonnen een emancipatiestrijd om hierin verandering te brengen. Daarbij werkten ze samen met protestanten, want ondanks hun moeizame relatie deelden beide confessionele groepen enkele politieke belangen.
De verschillende politiek-maatschappelijke stromingen keerden zich steeds meer naar binnen. Ze richtten eigen kranten op, eigen scholen, eigen sportverenigingen, eigen vakbonden. Veel mensen gingen alleen nog om met mensen uit de eigen groep. Zo raakte Nederland verdeeld in 4 groepen. Deze verzuiling was tot ver in de 20e eeuw kenmerkend voor de Nederlandse samenleving.
Tijdlijn
1814-1815 Congres van Wenen: restauratie
1830 invoering cultuurstelsel
1838 People’s Charter
1848 Engels en Marx publiceren Het communistisch manifest,
Revoluties in Europese hoofdsteden,
Liberale grondwet van Thorbeck
1859 Charles Darwin publiceert The origin of Species
1860 Multitatuli publiceert Max Havelaar
1863 J.J. Cremer publiceert Fabriekskinderen
1870 Invoering liberaal ondernemerschap in Nederlands-Indië
1885 Conferentie van Berlijn,
Leopold II wordt persoonlijk eigenaar van Congo
1889 Emmeline Pankhurst richt Women’s Franchise League op
1894 vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht in Nederland
1917 Einde Schoolstrijd,
invoering algemeen mannenkiesrecht in Nederland (Pacificatie)
1919 algemeen vrouwenkiesrecht in Nederland
Begrippenlijst
- Algemeen kiesrecht: iedere burger mag kies- of stemrecht uitoefenen.
- Bourgeoisie: gegoede burgerij, welgestelde burgers.
- Censuskiesrecht: kiesstelsel waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen (census), kiesrecht hebben.
- Communisme: politieke stroming die door een revolutie de productiemiddelen in handen van de gemeenschap wil brengen.
- Confessionalisme: politieke stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging.
- Democratisering: ontwikkeling waarbij steeds meer mensen invloed op de politiek hebben, doordat zij kiesrecht krijgen.
- Emancipatiebeweging: beweging die zich inzet voor verbetering van de maatschappelijke positie van een bepaalde groep.
- Feminisme: politiek-maatschappelijke beweging die zich inzet voor de emancipatie van de vrouwen.
- Huisnijverheid: het thuis maken van producten.
- Industrieel kapitalisme: verschijnsel waarbij ondernemers streven naar het maken van zoveel mogelijk winst door middel van het fabrieksmatig produceren van goederen.
- Industriële revolutie: overgang van een economie die draait om landbouw en (huis)nijverheid naar een economie die zich kenmerkt door machinale massaproductie in fabrieken.
- Industriële samenleving: samenleving waarin de meerderheid van de mensen in fabrieken werkt en in steden woont.
- Liberalisme: politiek-maatschappelijke stroming waarin burgerlijke vrijheden en economische vrijheid kernpunten zijn. De overheid dient zich terughoudend op te stellen.
- Modern imperialisme: het streven van West-Europese landen vanaf ongeveer 1850 naar het bezit van zo groot mogelijke koloniale gebieden.
- Nationalisme: verschijnsel dat wordt gekenmerkt door trots op het eigen land, het eigen volk en de eigen cultuur.
- Politiek-maatschappelijke stroming: groep mensen die zich inzetten voor gezamenlijke standpunten over politiek en maatschappij zonder een politieke partij te zijn.
- Proletariaat: sociale groep die alleen in haar levensonderhoud kan voorzien via de arbeidskracht die zij verkoopt.
- Sociaal-darwinisme: past bevindingen uit Darwins evolutietheorie toe op de maatschappij (tweede helft negentiende eeuw).
- Sociaaldemocratie: politieke stroming die via parlementaire weg de macht van de bezittende klasse wil breken om daarna een samenleving op te bouwen zonder maatschappelijke ongelijkheid.
- Sociale kwestie: het vraagstuk van de slechte levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost.
- Socialisme: verzamelnaam van alle politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen.
- Urbanisatie: verstedelijking.
- Vakbond: organisatie die een groep werknemers vertegenwoordigt en zich inzet voor de belangen van die groep.
- Verzuiling: de samenleving is opgedeeld in afzonderlijke groepen op basis van levensbeschouwelijke opvattingen en politieke ideologie.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden