Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Geschiedenis leerdoelen H1 t/m H8 Feniks

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo/vwo | 10934 woorden
  • 24 oktober 2021
  • 64 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
64 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1

            Paragraaf 1

1. Je kunt kenmerken noemen van de levenswijze van jager-verzamelaars.

Nomaden, tenten en gammele hutten, jaagden op dieren

2. Je kunt uitleggen waar en waardoor de landbouwrevolutie ontstond.

De landbouw ontstond in het Midden-Oosten doordat het daar natter en warmer werd.

3. Je kunt uitleggen hoe en waardoor de landbouwrevolutie zich verspreidde naar Europa.

Doordat de landbouw in het Midden-Oosten meer voedsel opbracht dan het jagen en verzamelen, nam het aantal mensen toe. Daardoor ontstond bevolkingsdruk en trokken sommige boeren naar Europa. Zij namen hun kennis over de landbouw met zich mee.

4. Je kunt de gevolgen van de landbouwrevolutie beschrijven en verklaren.

Men ging sedentair (levenswijze waarbij de mensen een permanente plek hebben om te wonen) leven.

            Paragraaf 2

1. Je kunt uitleggen waardoor in Mesopotamië stedelijke gemeenschappen ontstonden.

Enkele tientallen dorpen in Mesopotamië waren rond 3500 v.Chr. zodanig in omvang en inwoneraantal gegroeid, dat het steden waren geworden. Door het ontstaan van irrigatielandbouw ontstonden de stedelijke gemeenschappen.

2. Je kunt enkele stedelijke gemeenschappen uit de Tijd van jagers en boeren noemen en daarvan de kenmerken geven, verklaren en herkennen

Stadstaten; deze waren hiërarchisch opgebouwd. Onderaan stonden slaven, vaak krijgsgevangenen. Daarboven kwamen de boeren, het grootste deel van de bevolking en weer daarboven stonden de ambachtslieden en soldaten. Daarna kwamen de priesters. In de meeste stadstaten geloofde men in meerdere goden; Polytheïsme.

            Paragraaf 3

1. Je kunt uitleggen waarom Egypte een staat kan worden genoemd.

Sommige delen van het Midden-Oosten gingen stadstaten samenwerken. Dat gebeurde soms vrijwillig, maar vaak ook onder dwingende leiding van een machtige stad. Zo ontstonden er grotere aaneengesloten gebieden die onder leiding van een koning stonden; staat.

2. Je kunt beschrijven op welke pijlers de farao’s hun macht baseerden.

1. Ambtenarij en het leger: ambtenaren zijn mensen in dienst van de overheid. Zij ondersteunen het landsbestuur.

2. Het belastingsysteem: om de ambtenaren en het leger te financieren, moesten de Egyptenaren belasting betalen.

3. Goddelijke legitimering: De farao werd gezien als de zoon van de zonnegod Ra.

4. Propaganda: Reclame voor een politiek doel, idee of politicus.

3. Je kunt enkele kenmerken van de Egyptische cultuur die te maken hebben met religie en de dood herkennen, beschrijven en verklaren

De Egyptenamen geloofden in meerdere goden; Polytheïsme en ze dachten dat deze goden eruit zagen als half mens, half kat. Goden stonden symbool voor een bepaald natuurverschijnsel bijv. god voor de dood of voor overstromingen of zwangerschappen. De Egyptenaren geloofden in leven na de dood. Zij dachten dat de ziel van de overledene elke dag terug keerde naar het lichaam op aarde waar deze dankzij offers zoals voedsel aan konden sterken om vervolgens weer naar het dodenrijk te kunnen afreizen. Hierdoor was het zeer belangrijk om het lichaam van de dode goed bewaard bleef dit deden ze d.m.v. mummificeren in versierde sarcofagen en graftombes.

Hoofdstuk 2

            Paragraaf 1

1. Je kunt met behulp van het begrip polis uitleggen dat de Griekse wereld op bestuurlijk gebied verdeeld was, maar op cultureel gebied verenigd.

Griekenland was een land at bestond uit ruim tweehonderd stadstaten. Het Griekse woord voor stadstaat is polis en het meervoud is poleis. Elke polis had zijn eigen wetten en bestuur, dat veel zelfstandigheid betekende. De Griekse cultuur was een belangrijke overkoepelende factor. De Grieken vereerden dezelfde goden, spraken dezelfde taal, maakten beeldhouwkunst, hielden olympische spelen en genoten van dezelfde heldenverhalen.

2. Je kent vier bestuursvormen die in Griekenland voorkwamen.

Aristocratie; Bestuur door groep edelen.

Democratie; Bestuur waarbij het volk de hoogste macht heeft.

Monarchie; Bestuur door een alleenheerser met erfopvolging.

Tirannie; Bestuur door een vaak wrede alleenheerser

3. Je kunt beschrijven hoe de Atheense democratie werkte.

In de democratie heeft het volk de macht doordat het volk de politieke beslissing neemt. Niet iedere Athener kon stemmen. Vrouwen, slaven en inwoners van niet-Atheense afkomst hadden geen politieke rechten. Mannen met burgerrecht waren vrij omdat ze mochten spreken en stemmen in de volksvergadering en gelijk omdat ze allemaal dezelfde rechten hadden. Burgerrecht is het recht van burgers in een land op verkiezingen, een eerlijk proces, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid enz.

4. Je kunt uitleggen wat de ontwikkeling van wetenschappelijk denken van de Grieken inhield.

Eerst werden Natuurverschijnselen zoals ziekten verklaard door mythisch denken. Sommige mensen begonnen het mythisch verklaringsmodel te bekritiseren. Ze zochten naar logische verschijnselen. We noemen deze denkers filosofen ‘vrienden van de wijsheid’. Men ging zelf zaken onderzoeken door observaties. Bv het opensnijden van een schedel om ziektes te onderzoeken.

5. Je kunt uitleggen waar en waardoor de Griekse cultuur zich ook buiten Griekenland verspreidde.

Dit kwam doordat de Grieken die zich in de veroverde gebieden vestigden, vasthielden aan hun gewoontes. Zij vormden de bovenlaag van de samenleving. Wilde je in deze maatschappij hogerop komen, dan moest je Grieks leren en de Griekse cultuur overnemen en koloniën stichten.

            Paragraaf 2

1. Je kunt uitleggen hoe de Romeinen hun imperium uitbreidden en onder controle hielden.

In 509 v.Chr werd de laatste koning verjaagd. Vanaf toen was Rome een republiek, waarin adellijke families de meeste macht hadden (aristocratie) (rome was in die tijd een republiek. De belangrijkste leden van adel kwamen samen in de senaat). Dat Rome in de eeuwen daarna een groot rijk veroverde, was het resultaat van honger naar macht en status. Dit grote rijk konden ze makkelijk onderhouden doordat er goede wegen waren en een sterk leger. Hierdoor kon het sterke leger gemakkelijk en snel naar een plek waar opstand was. Ze hadden ook een goed werkend bestuur met duidelijke wetten. Daarnaast hadden ze goede grenzen. Denk aan de muur van Hadrianus, een grensmuur in het huidige Engeland. Denk ook aan het opnemen van Germanen in het leger en het toestaan van Germaanse koninkrijkjes in het Romeinse Rijk.

2. Je kunt uitleggen waardoor zich in het Romeinse Rijk een Grieks-Romeinse mengcultuur verspreidde.

Door de verovering van Griekse koloniën in Zuid-Italië raakte de Romeinse cultuur beïnvloed door die van de Grieken. Met de oorlogsbuit kwam hoogstaande Griekse kunst naar Rome. Deze kunst werd zeer bewonderd en vanaf de 1e eeuw v.Chr werden in Italië volop tempels, theaters en landhuizen naar Grieks voorbeeld gebouwd. Ook geloofden de Grieken in meerdere goden (Polytheïsme) die de Romeinen ook overnamen.

3. Je kunt voorbeelden herkennen van de Grieks-Romeinse vormen in architectuur.

In Griekenland speelde de symmetrie een grote rol. Ook gebruikten de Grieken zuilen die het dak droegen en dienden ter verfraaiing. De Romeinen voegden aan de Griekse architectuur twee technische verbeteringen toe: beton en boogconstructie. Deze pasten ze op allerlei manieren toe: in koepels, amfitheaters, bovengrondse waterleidingen (aquaducten) en in luxe villa’s.

4. Je kunt uitleggen wat de oorzaken en gevolgen waren van romanisering.

Germanen, zoals de volken in Noordwest-Europa werden genoemd, namen veel elementen van de Romeinse cultuur over, zoals het schrift, kleding, voedingsmiddelen en het Latijn, de Romeinse taal. Twee zaken versterkten dit proces: de Romeinen namen Germanen in dienst als soldaten en beloonden hen bij goed gedrag met het Romeinse burgerrecht. Daarmee konden ze hogerop komen in de Romeinse maatschappij.

5. Je kunt uitleggen waardoor zich in het West-Romeinse Rijk groepen Germanen vestigden en wat daarvan de gevolgen waren.

De Romeinen namen de Germanen in dienst als soldaten en beloonden hen bij goed gedrag met het Romeinse burgerrecht. Daarmee konden ze hogerop komen in de Romeinse cultuur. Ook stichtten de Romeinen steden op in West-Europa. Zij richtten deze steden in met Romeinse gebouwen.

6. Je kunt drie verschillen noemen tussen het Oost-Romeinse en het West-Romeinse Rijk.

In het West-Romeinse Rijk vielen steeds vaker grote groepen Germanen het noordwesten van het rijk binnen. Bestuurlijk nam de stabiliteit af: steeds vaker grepen Romeinse legeraanvoerders de macht. Tussen 235 en 284 waren er meer dan vijftig van deze ‘soldatenkeizers’. Aan Germaanse stammen werden steeds hogere afkoopsommen betaald om plunderen te voorkomen. Hierdoor ging het financieel gezien met het land ook steeds slechter en probeerden de keizers het probleem op te lossen door minder zilver in de munten te doen, maar hierdoor werd het geld nog minder waard. Deze problemen verzwakte het Westen van het rijk, maar het Oosten niet.

De grootte van het Westen nam af, de bestuurders per bepaalde periode namen toe en het werd financieel gezien armer. Het Oosten had dit niet.

            Paragraaf 3

1. Je kunt aangeven waarin het jodendom en het christendom zich onderscheidden van de meeste andere religies in de Oudheid.

Het jodendom en het christendom zijn allebei monotheïstische geloven. Dit betekent dat ze beiden geloven in één god. Veel andere geloven eerden meerdere goden dit heet polytheïsme.

2. Je kunt uitleggen wanneer en waardoor het christendom uit het jodendom ontstond.

Jezus was een messias, wat betekend dat veel mensen dachten dat hij de redder of verlosser was. De joden geloofden niet dat Jezus hun weer naar het beloofde land zou brengen. De aanhangers van Jezus noemden zich christenen. Christus is het Griekse woord voor messias. Het christendom bestond tijdens de regering van keizer Augustus.

3. Je kunt de groei van het christendom beschrijven en verklaren.

Het christendom ontstond dus als vernieuwingsbeweging binnen het Joodse geloof, maar al snel richtten christenen zich bij het verspreiden van hun boodschap ook op niet-Joden. In de eerste eeuw voelden vooral arme mensen en slaven zich aangetrokken tot het christendom. De boodschap dat status en rijkdom er niet toe doen en dat je in de hemel komt door goed te leven, sprak hen aan. In de loop van de 2e eeuw verspreidde het zich ook onder rijkere lagen.

4. Je kunt oorzaken en gevolgen noemen van het besluit om christendom tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk te maken.

De keizers waren bang voor opstand, omdat de joden en christenen niet tot hun goden eerden en offerden. Om de crisis van de 3eeeuw op te lossen werd het imperium in 285 opgesplitst in oost en west. Elk deel had zijn eigen keizer, maar de keizers kregen conflict. Er volgde een reeks burgeroorlogen, waarin Constantijn in 312 een belangrijke slag won. Een jaar later gaf hij het christendom dezelfde rechten als alle andere godsdiensten. Volgens christelijke schrijvers deed hij dat omdat de christelijke god hem in een droom de overwinning zou hebben voorspeld als hij het christelijk kruis als symbool zou gebruiken. Met het kruis op de schilden en de legervaandels hadden zijn legers de vijand verslagen. In 391 werd het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk en keizer Theodosius verbood toen de verering van alle goden behalve die van de christenen.

5. Je kunt uitleggen door welke ontwikkelingen het West-Romeinse Rijk geleidelijk afbrokkelde en ophield te bestaan.

Het West-Romeinse Rijk brokkelde in de 5eeeuw verder af. Een verklaring hiervoor zijn de volksverhuizingen, maar ook het geld dat opraakte en door veel burgeroorlogen. De komst van de Hunnen, een steppevolk uit centraal-Azië, zorgde voor onveiligheid in de grensstreken, waardoor meer Germaanse volken het West-Romeinse Rijk in trokken. Deze Germanen waren bondgenoten, maar stichtten steeds vaker zelfstandige koninkrijken in het Romeinse Rijk. Toen in 476 een Germaanse generaal in Rome de keizer afzette, kwam er officieel een einde aan het West-Romeinse Rijk.

Hoofdstuk 3

            Paragraaf 1

1. Je kunt beschrijven hoe West-Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk ontwikkelde.

De vroeg middeleeuwse koningen hadden weinig controle over lokale machthebbers en er was een tekort aan goed opgeleide mensen. Ook werd een koninkrijk na het overlijden van de koning vaak verdeeld onder zijn zonen, wat er voor zorgde dat een land alleen maar meer opsplitste en er veel oorlogen waren.

2. Je weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe ze ontstonden.

Germaanse vorsten beloonden hun vazallen met een deel van de buit en Karel Martel deed dit ook met grond in leen en Karel de Grote beloonde niet alleen krijgsmannen/ vazallen, maar ook graven en hertogen met lenen. Zo ontstonden er in het bestuur feodale verhoudingen.

3. Je kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de macht in de late negende en tiende eeuw.

Het invallen van de Noormannen en andere volkeren droegen bij aan de verbrokkeling van de macht, maar ook het contractuele karakter van de band tussen leenheer en leenman, de deling van het Frankische Rijk en het erfelijk worden van hertogdommen en graafschappen.

4. Je kunt beschrijven door welke oorzaken West-Europa in de vroege Middeleeuwen weer een landbouwsamenleving werd.

In de laatste periode van het West-Romeinse Rijk was er een ernstige economische crisis waardoor de hoeveelheid handel en nijverheid snel afnam. Na de val van het West-Romeinse Rijk zette die ontwikkeling door. Doordat het steeds onveiliger werd en doordat niemand nog wegen en bruggen onderhield, werd reizen gevaarlijk en moeilijk. Door de afname van handel en nijverheid, maar ook door oorlogsgeweld en epidemieën liep het aantal inwoners van de steden sterk terug. Zo veranderde de landbouwstedelijke-samenleving in een landbouw samenleving

5. Je kunt het ontstaan van horigheid verklaren.

Pachtboeren: om te voorkomen dat pachtboeren hun akkers in de steek lieten, kondigden keizers wetten af waarin dat werd verboden.

Slaven: grootgrondbezitters verpachtten stukken grond aan hen.

Vrije boeren: in ruil voor bescherming stonden ze hun grond en vrijheid af.

6. Je kunt uitleggen dat domeinen via het hofstelsel zelfvoorzienend waren.

Pachtboeren, slaven en vrije boeren werden horigen en moesten het voedsel dat ze verbouwden leveren aan het domein. Hierdoor kon iedereen die op het domein leefde, voorzien worden van voedsel door het hofstelsel.

            Paragraaf 2

1. Je kunt uitleggen waardoor het christendom na het einde van het West-Romeinse Rijk een terugval doormaakte.

Het christendom verspreidde zich verder over het Romeinse Rijk, maar na de val van het West-Romeinse Rijk trad er verval in. Na de Grote Volksverhuizing en alle plunderingen was het West-Romeinse Rijk geruïneerd, het was een chaos.

2. Je kunt beschrijven hoe het christendom zich in de vroege Middeleeuwen over Europa verspreidde.

De bekering van West-Europa was het werk van missionarissen, die vanuit Engeland naar het vasteland kwamen om er het christendom te verspreiden. De Friezen en de Saksen werden pas christen nadat ze daar door de Franken toe werden gedwongen. In de late 10e eeuw gingen ook de meeste koningen in Noord- en Oost-Europa over tot het christendom. Het duurde nog eeuwen tot het nieuwe geloof was doorgedrongen tot alle lagen van de bevolking. Officieel was vrijwel heel Europa rond het jaar 1000 christelijk.

3. Je kent het belang van de overgang van Clovis naar het christendom.

Clovis had een politiek motief om zich te laten dopen; door zijn doop kreeg Clovis de steun van bisschoppen, waardoor hij zijn vijanden kon verslaan/ heel Gallië kon onderwerpen. Als een koning christen werd, volgde zijn volk ook.

4. Je begrijpt het wederzijdse belang dat vorsten en geestelijken hadden bij samenwerking.

Een koning die christen was, zou de Kerk eerder steunen en geestelijken beschermen. De koning kan een wet maken voor de kerk en geestelijken kunnen bv een koning helpen onderduiken in geval van nood.

5. Je kunt de rol van de kloosters beschrijven op het gebied van wetenschap en cultuur.

Met de geschiedschrijving kon men de gebeurtenissen die in de Bijbel worden beschreven in hun tijd plaatsen en proberen aan te tonen dat God het verloop van mensenlevens bepaalde. Doordat God dit deed gingen meer mensen bidden voor een goed leven en bekeerden steeds meer mensen tot een geloof.

Paragraaf 3

1. Je weet waar en wanneer de islam is ontstaan en kunt de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de islam, het jodendom en het christendom aangeven.

De islam is ontstaan in de vroege 7e eeuw op het Arabisch Schiereiland in Mekka.

Overeenkomsten: joden, christenen en moslims geloven in één god (monotheïsme) en alle drie de godsdiensten hebben een heilig boek, waarin Gods plannen met de wereld zoals hij die heeft geopenbaard aan zijn profeten zijn opgetekend.

Verschillen:

De Bijbel is het enige belangrijke boek voor de christenen, bij de joden en de moslims zijn er meerdere belangrijke boeken. Moslims menen dat God gelovigen concreet beloont voor hun goede werken, christenen en joden denken dat de relatie met God veel complexer is. Joden geloven dat de ‘messias’ nog moet komen, christenen zeggen dat hij ‘Jezus’ is dus al is gekomen en moslims geloven zelden in een soort messias.

Joden en moslims geloven in één God, christenen ook, maar dan wel ‘opgesplitst’ in drie verschijningsvormen: Vader, Zoon en heilige Geest, de heilige drie-eenheid.

2. Je kunt de verspreiding van de islam beschrijven en je kent de belangrijkste factoren die daaraan bijdroegen.

Door de Arabische veroveringen verspreidde de islam zich in de 7e en vroege 8e eeuw over het Midden-Oosten, noorden van Afrika en het Iberisch Schiereiland. In de veroverde gebieden gingen de meeste mensen op den duur over tot de islam, omdat ze anders tweederangsburgers waren. Door handelscontacten verspreidde de islam zich over grote delen van Azië en Afrika.

3. Je kunt de snelheid van de Arabische veroveringen verklaren en de oorzaken noemen waardoor ze tot stilstand kwamen.

De Arabieren waren gemotiveerd door het vooruitzicht op buit en de wens de islam te verspreiden/ deel te nemen aan de jihad. Christenen en joden mochten hun geloof behouden en waren daarom bereid verdragen met de moslims te sluiten. Het terrein (woestijngebied) leende zich voor snelle veroveringen.

De opmars van de islam werd in Europa gestopt door de militaire macht van de Byzantijnen en Franken, die blijkt uit hun overwinningen bij Constantinopel Poitiers.

4. Je kunt de ontwikkeling van cultuur en wetenschap in Arabische gebieden beschrijven en verklaren.

De overname van kennis uit de klassieke Oudheid en de bevordering van cultuur en wetenschap door kaliefs en andere machthebbers.

Hoofdstuk 4

Paragraaf 1

1. Je kunt met enkele voorbeelden uitleggen waardoor de landbouwopbrengsten in de 11eeeuw toenamen

Door ontginning, de eenvoudige ploeg die de grond alleen omwoelde werd vervangen door een zware ploeg met wielen die de grond echt omkeerde. In plaats van ossen spanden de boeren paarden voor de ploeg, want deze zijn gehoorzamer en houden het zware werk langer vol. Door effectiever te bemesten raakte de grond minder snel uitgeput en daardoor konden boeren de grond intensiever gebruiken. Zo konden ze elk jaar 2/3 van de akkers inzaaien i.p.v. ½.

2. Je kunt uitleggen hoe bevolkingsgroei, specialisatie in beroepen en de opkomst van steden gevolgen waren van de toenemende voedselproductie.

De toename van de voedselproductie zorgde voor dit doordat het makkelijker werd om producten te verbouwen door makkelijker gerei en doordat er meer grond gebruikt kon worden en er meer grond beschikbaar werd gemaakt. Hierdoor kon meer voedsel worden geproduceerd en konden andere mensen bijvoorbeeld graan tot meel malen en dit meel dan weer tot brood bakken. Hierdoor konden mensen zich specialiseren in beroepen en werden steden hierdoor ook weer rijker als ze de overschotten verhandelden aan andere steden/landen.

3. Je weet in welke gebieden in Europa de overgang van een landbouwsamenleving naar een landbouw-stedelijke samenleving begon.

In Vlaanderen en Noord-Italië was er een enorme toename van de voedselproductie en de bevolking. Dit legde een basis voor grote economische veranderingen. De hoeveelheid handel en nijverheid nam steeds verder toe, net als de omvang van de steden. De maatschappij veranderde van een landbouwsamenleving in een landbouw-stedelijke samenleving.

4. Je kunt met voorbeelden beschrijven hoe de opkomst van handel en nijverheid leidde tot de opkomst van jaarmarkten en belangrijke havensteden in Europa.

Niet iedereen hoefde door de economische veranderingen in de voedselproductie te werken. Wie daar handig in was, specialiseerde zich in de productie van bijvoorbeeld textiel of aardewerk. Deze specialisten in een ambacht gingen wonen op een plek waar veel mensen kwamen en waar zijzelf maar ook hun voorraden veilig waren. Bestaande stadjes werden hierdoor groter en bij knooppunten van handelsroutes en bij burchten ontstonden nieuwe steden.

5. Je weet hoe en waarom burgers in de steden en mensen op het platteland door de opkomst van de steden meer vrijheid kregen.

Een versterkte stad met trouwe burgers kon helpen het grondgebied te verdedigen. Zulke vrijheden en voorrechten lokten veel mensen aan, ook vanaf het platteland. Doordat horigen van het platteland naar de stad vertrokken, dreigde een tekort aan horigen op de domeinen. De adel kon dit alleen voorkomen door ook voor de horigen de belastingen te verlagen en de verplichtingen te verminderen. Zo zorgde de opkomst van steden voor vrijheid voor de bevolking, zowel in de steden als op het platteland.

6. Je weet hoe door de economische macht van de steden hun zelfstandigheid toenam.

De burgers (stedelingen) gebruikten hun financiële positie om invloed op rechtspraak en bestuur van hun stad te krijgen. In ruil voor de belastingen aan de graaf of hertog, of in ruil voor leningen als hij in financiële problemen zat, eisten ze stadsrechten. Door die privileges mocht de Vlaamse graaf in de Vlaamse steden niet meer rechtspreken. De stadsrechten verplichtten hem patriciërs, als schepenen aan te wijzen.

Paragraaf 2

1. Je kunt uitleggen hoe de staatsvorming van Frankrijk plaatsvond en welke rol steden hierbij speelden.

In de Tijd van steden en staten kregen de steden elk apart privileges van de koning of van de hertog of graaf. Bij staatsvorming gaat het om het verwerven van een aaneengesloten grondgebied en de organisatie van een krachtig bestuur. Dat krachtige bestuur is nodig om belasting te kunnen heffen om de oorlogen vol te houden en een luxe hofhouding te voeren. De koningen organiseerden het bestuur efficiënter en verminderden daartoe de macht van adel, de gewesten en de steden. De koning gaf, bijgestaan door universitair geschoolde ambtenaren, leiding aan belastinginning, bestuur en rechtspraak. Centraal vanuit een hoofdstad (centralisatie) probeerden zij overal in het land op eenzelfde manier te regeren (uniformering) met overal dezelfde wetten, belastingheffing en rechtspraak. De gewesten en de steden hielden echter vast aan hun privileges (particularisme), die de koning juist wilde opheffen.

2. Je begrijpt waarom de groei van steden gevolgen had voor de verhoudingen tussen koningen, edelen en burgers.

Hierdoor kwamen er steeds meer burgers, die zicht ook konden gaan verzetten tegen de koning en edelen. Bv burgers uit Gent die in verzet kwamen tegen de staatsvorming. Bij de centralisering hoorde ook het uniformeren van wetten en regels. Voor alle gebieden moesten die hetzelfde worden. Dat ging in tegen de privileges van de verschillende steden. Gent en andere steden kwamen daartegen in verzet, omdat zij hun vrijheden wilden behouden.

3. Je kunt beschrijven hoe door de opkomst van staten de macht van de adel en het belang van het feodale stelsel afnam.

Filips II werkte aan staatsvorming doordat hij na het overlijden van een leenman geen nieuwe leenman benoemde en hij dit land dan toevoegde bij zijn eigen bezittingen. Hierdoor werd het feodale stelsel dus steeds minder belangrijk en waren er steeds minder mensen van adel die land bezaten.

4. Je kunt uitleggen waarom standen en steden streefden naar particularisme en waarom de koning streefde naar centralisatie.

De koning streefde naar centralisatie doordat hij veel land wilde veroveren. Dit deed hij door oorlogen te voeren. Oorlogen kosten een vermogen dus om dat te financieren was de koning genoodzaakt om een goed belastingstelsel op te zetten. Hierdoor kon hij een groter leger van huursoldaten betalen en dat leger moderniseren met geweren en kanonnen. Toen er meer geld in de schatkist begon te komen, kon de koning steeds meer ambtenaren opleiden. Deze stelden in de hoofdstad van Frankrijk wetten op die voor heel het land golden (centralisatie) dit beperkte ook de invloed van de ongehoorzame adel.

De standen en steden streefden naar particularisme omdat ze zich wilden verzetten tegen de hoge belastingen, de oorlogen en de steeds heviger schendingen van privileges. Ze wilden hun rechten terug.

5. Je kunt uitleggen waarom de staatsvorming van Bourgondië mislukte.

Hertog Karel de Stoute (de Bourgondische hertog) deed, net als de Franse koning, aan centralisatie en uniformering. Hij stelde in 1473 een centrale raad in: het Parlement van Mechelen. Deze raad maakte wetten en sprak recht. De leden van de raad negeerden privileges van steden en gewesten: door uniformering. In de steden en gewesten groeide het verzet tegen de hoge belastingen, de oorlogen en de steeds heviger schendingen van de privileges. Toen Karel de Stoute in 1477 sneuvelde, ontstond in veel gewesten en steden oproer. Dit was immers de kans om van de Bourgondische machthebbers af te komen. Karels enige dochter, Maria, moest een aantal centralisatiemaatregelen terugdraaien om de opstandige burgers weer rustig te krijgen. Zij huwde met Maximiliaan van Oostenrijk en daarmee kwam een groot deel van de Bourgondische landen in handen van de machtige Oostenrijkse keizersfamilie (Habsburgers).  

Paragraaf 3

1. Je kunt de verschillen uitleggen tussen wereldlijke en geestelijke macht.

De twee zwaardenleer: de zwaarden staan symbool voor macht. God gaf de geestelijke macht, de leiding over de Kerk en haar gelovigen, aan de paus. Het symbool is de sleutel van de hemelpoort. De keizer kreeg een zwaard als symbool van de wereldlijke macht, de bestuursmacht over landen en mensen. Volgens de tweezwaardenleer waren de geestelijke en de wereldlijke macht gelijkwaardig, maar de paus zag dit anders. Volgens hem was de ziel belangrijker dan het lichaam en stond de geestelijke macht boven de wereldlijke macht.

2. Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom en hoe de paus streefde naar vergroting van zijn macht.

De paus wilde zelf bisschoppen kunnen kiezen. Officieel mochten de inwoners deze zelf kiezen, maar nu niet meer. Ook wilde hij meer invloed krijgen over de keuze. Hierdoor kwam er een conflict met keizers en koningen en gelovigen. De koningen en keizers kozen en benoemden namelijk zelf bisschoppen en stelden die dan tegelijk aan als leenman. Dit was gunstig voor hen, omdat een bisschop niet mag trouwen en daarom geen erfgenamen heeft. Bij het overlijden van de leenman, kreeg de koning of keizer het leen weer terug. Ook maakte de paus zelf regels waar iedereen zich aan moest houden. Bv ‘Alle vorsten moeten de voeten van de paus kussen’ en ‘De paus mag de keizer afzetten’.

3. Je kunt uitleggen waardoor en hoe het machtsstreven van de paus leidde tot het Oosters Schisma.

De leider van de kerk in de hoofdstad Constantinopel, de patriarch, vroeg zich af of hij, als geestelijk leider van zo’n welvarende stad, de paus moest gehoorzamen. Behalve over macht waren de paus en de patriarch het oneens over het gebruik van gebeden tijdens de kerkdienst en over het nut van heiligbeelden.

4. Je kunt uitleggen waardoor en hoe het machtsstreven van de paus leidde tot conflicten met de keizer en koningen, zoals de Investituurstrijd.

De paus probeerde meer macht te krijgen door zelf bisschoppen aan te wijzen. Dit gaf niet alleen conflicten met gelovigen, maar ook met koningen en keizers. Zij kozen en benoemden namelijk zelf bisschoppen en stelden die dan tegelijk aan als leenman. Als de paus een bisschop benoemde, gaf hij hem drie symbolen: de investituur. Hier komt dus ook de naam investituurstrijd vandaan.

5. Je kunt de oorzaken en gevolgen van de kruistochten beschrijven.

Rond 1080 bedreigden de Seldjoeken Constantinopel. De Byzantijnse keizer slaagde er niet in het gevaar te keren en vroeg de paus om hulp. Dat verzoek kwam paus Urbanus II goed uit. Door ridders op kruistochten te sturen, hoopte hij de Oosterse Kerk weer onder zijn gezag te krijgen. Hierin is dreiging en gevaar dus de oorzaak en oorzaken kunnen zijn: veel plunderingen, grote rijkdommen, verkrachtingen, moorden.

Hoofdstuk 5

            Paragraaf 1

1.  Je kunt uitleggen wat de renaissance inhoudt en waardoor die juist in Italië ontstond.

De Renaissance is een cultuurstroming in de 15e eeuw en 16e eeuw die de mens centraal stelde en de kunst uit de klassieke Oudheid als voorbeeld nam. In het noorden van Italië was de internationale handel al vroeg op gang gekomen. Daardoor waren er relatief veel rijke handelaren, die zich een leven vol weelde konden veroorloven. Zij lieten prachtige huizen bouwen en kochten standbeelden, schilderijen en andere kunstwerken. Ook was daar nog veel klassiek erfgoed aanwezig. Zo stonden in steden nog ruïnes van gebouwen en kunstwerken uit de Romeinse tijd.

2. Je kunt uitleggen wat het veranderde mens- en wereldbeeld in de renaissance te maken heeft met de heroriëntatie op de klassieke Oudheid.

Sommige intellectuelen en rijke burgerij wilden niet meer kritiekloos de leer van de Kerk volgen. Net als de schrijvers en filosofen uit de klassieke Oudheid discussieerden ze over politiek, godsdienst en moraal.

3. Je kent de ideeën van enkele humanisten renaissancekunstenaars en hun bijdrage aan een nieuw mens- en wereldbeeld.

Door het humanisme is het beeld op de wereld en mens veranderd. Hierdoor kwam er een heroriëntatie op de klassieke Oudheid. Het humanisme bediscussieerde kerkelijke aken als zij daar aanleiding toe zagen. Ook hoopten zij door na te denken, te argumenteren, te redeneren en te onderzoeken de wereld beter te leren begrijpen en, als dat mogelijk was, te verbeteren. Dit deden ze bijvoorbeeld door een wetenschappelijk verantwoordde vertaling van de Vulgaat te maken.

            Paragraaf 2

1. Je kent de economische, politieke en religieuze motieven voor ontdekkingsreizen en kolonisatie.

Economische: geld verdienen aan handel . De Europeanen wilden zelf een route ontdekken zodat ze zelf ook kunnen verdienen aan de handel in specerijen. Een landroute was geen optie.

Politieke: Meer macht, status en aanzien.

Religieuze: geloofsovertuiging; mensen bekeren tot jouw godsdienst.

Ook waren mensen heel erg nieuwsgierig om nieuw land te ontdekken.

2. Je weet hoe in de zestiende eeuw de kolonisatie van Midden-Amerika door de Spanjaarden verliep.

Door het verdrag van Tordesillas (die was ontstaan om te voorkomen dat Spanje en Portugal onderling in oorlog zouden raken over de macht in de Nieuwe Wereld), werd de westelijke helft van de wereld toegewezen aan Spanje en de oostelijke helft aan Portugal. Spoedig bleek dat het oostpunt van Zuid-Amerika veel verder oostelijk lag dan waarvan bij het sluiten van het verdrag was uitgegaan. De Scheidingslijn was daardoor te veel naar het westen komen te liggen en onbedoeld kwam Brazilië zo in Portugese handen. Hierdoor is Portugees dus de voertaal in Brazilië en in geen enkel ander land in Zuid-Amerika . De Azteken (indianenstam) verloren van de Spanjaarden, omdat de Spanjaarden mobieler waren doordat zij paarden hadden, de Spanjaarden hadden ook vuurwapens en een gevechtsuitrusting (harnas) en de Spanjaarden namen ziektes mee (pokken en mazelen). De Azteken stierven daar massaal aan.

3. Je kunt de gevolgen van de ontdekkingsreizen voor de inheemse bevolking van Amerika en voor de Europeanen beschrijven.

Door de ontdekkingsreizen veranderde het beeld dat de Europeanen hadden van de mensen elders. Het wereldbeeld werd steeds vollediger, dankzij de ontdekking van voor Europeanen nieuwe gebieden. De indianen (Amerikanen), die eerst nog geen contact hadden met Europeanen, krijgen ook een andere kijk op de mens. Azteken konden eerst andere volkeren overheersen, maar nu werden zij zelf overheerst. Bovendien weten zij dat er nog andere, verre landen zijn, waarmee hun wereldbeeld dus ook verandert . Er ontstond ook een driehoeks-handel tussen Europa, Afrika en Amerika. Europa leverde wapens, textiel en luxegoederen aan Afrika en Amerika. Vanuit Afrika brachten handelaren Afrikaanse slaven naar Amerika en verkochten die daar (met de slavenhandel verdienden ze veel, maar niet het meest). Europa leerde Amerikaanse producten kennen, zoals koffie, cacao, katoen en tabak.

4. Je kunt beschrijven hoe het wereldbeeld van de Europeanen veranderde door de combinatie van ontdekkingsreizen en kolonisatie.

Hun wereldbeeld wordt dus steeds voller, maar dit komt niet alleen door ontdekkingsreizen, maar ook door kolonisatie. Doordat men elders heen gaat voor langere tijd om bijvoorbeeld te koloniseren kan men ook de gewoonten van deze mensen aanleren en producten meebrengen die elders vandaan komen die wij nog niet kennen.

            Paragraaf 3

1. Je kunt de kritiek van Luther en Calvijn op de Kerk beschrijven en verklaren.

Luther bekritiseerde de aflaathandel, aanwezigheid van kunst in de kerkgebouwen, de luxeuze levensstijl van hoge geestelijken, de verkoop van kerkelijke ambten en de geringe kennis van het Latijn en de Bijbel bij priesters. Ook was hij ervan overtuigd dat een gelovige genoeg had aan de Bijbel, omdat dit het woord van God was.

Calvijn geloofde dat al voor de geboorte vaststond of iemand na zijn dood in de hemel zou komen. De taak van de geestelijkheid was dan ook niet om te bidden voor zielenheil, maar alleen om in begrijpelijke taal het geloof en de Bijbel uit te leggen. In een kerkgebouw mocht niets zijn wat van het geloof kon afleiden: geen beelden, gouden voorwerpen of schilderijen.

Volgens Luther waren vorsten door God gekozen en moesten zij daarom altijd gehoorzaamd worden. Volgens Calvijn mocht een vorst die zich niet aan Gods regels hield, afgezet worden.

2. Je kunt beschrijven welke tegenmaatregelen de Kerk nam ten aanzien van de hervormers.

De priesteropleiding werd verbeterd en aan priesters werden voortaan hogere eisen gesteld. Bisdommen werden verkleind, zodat bisschoppen hun priesters beter konden controleren. Dit zijn maatregelen die de kwaliteit van de priesters moesten verbeteren. Dit is een reactie op de kritiek van de hervormers dat priesters vaak weinig kennis hadden en zich ook vaak niet zo gedroegen als ze moesten doen.

3. Je weet welke gevolgen de kerkhervorming had voor de maatschappelijke en politieke situatie in Europa.

Gebieden en buren vielen elkaar aan omdat ze in andere geloven geloofden. Het oostelijke deel van de Republiek was Katholiek terwijl het westelijke deel van de Republiek Protestants was.

            Paragraaf 4

1. Je kent de economische, politieke en religieuze oorzaken van de Nederlandse Opstand.

Politieke oorzaak:
Karel V en Filips II wilden beide Centralisatie en uniformering .  Zij wilden ook heel de Nederlanden hebben. Daarvoor wilden ze een centralisatie en uniformering. Dat is dat er op een plek alle belangrijke beslissingen worden genomen. Zij kozen hiervoor de stad Brussel. Van de gewest- en stadsbestuurders kwam hiertegen veel verzet, want zij wilden hun privileges houden. Privileges zijn: voorrechten die de gewesten in de Middeleeuwen kregen, waardoor ze bijv. hun eigen wetten mochten maken. De adel was er ook tegen, want de koning wilde hen vervangen door ambtenaren. Zelfs de Staten-Generaal protesteerde, want Filips wou hen afzetten zodat hij de geldzaken zelf kon regelen.

Godsdienstige oorzaak:

Karel V was streng Rooms-katholiek, en in Nederland waren de mensen protestants,

Hij kon ‘waarheid en leugen’ niet samen laten gaan. Hij was ook bang dat er een burgeroorlog zou komen.

Hij maakte wetten tegen ketters, en een speciale rechtbank, die hij ‘de inquisitie’ noemde. Zelfs sommige Rooms-katholieken vonden dit alles afschuwelijk.

Economische oorzaak:
Honger en armoede maakte de mensen ontevreden. Voor het Buitenland leek Nederland heel rijk, soms werd het zelfs de schatkamer van Spanje genoemd, omdat de Nederlanden zoveel geld aan de schatkist gaven. Maar in Nederland was er niet zoveel welvaart als men dacht. Er waren maar weinig rijken, en veel armen. Die armen leefden van het geld van de kerk. Er een groep die maar net rond kon komen van het eigen verdiende geld. Dat kwam door mislukte oogsten en graantransporten, en lage lonen van handwerkslieden, zoals bv. bij de textielnijverheid. 
Ook was er het probleem dat de prijzen van producten steeds stegen, terwijl de lonen laag bleven. De ontevredenheid van de armen kwam doordat ze zagen dat anderen, zoals de kerk en de rijken wel veel hadden, maar zij niet. En daar kwam bij dat ze ontevreden waren over de godsdienstkwestie en de politiek van de koning.

2. Je kunt beschrijven hoe uit de Opstand de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstond.

Door Filips II af te wijzen als landsheer, verklaarden de Noordelijke Nederlanden zich feitelijk onafhankelijk. Filips II had kort daarvoor Willem van Oranje in de rijksban gedaan. Hij mocht dus gedood worden. Dat ging de opstandelingen in de noordelijke gewesten te ver. Dus wezen zij Filips II af als landsheer . De opstand liep goed af. Er geldt een godsdienstvrede in de Nederlanden. Dit zag Willem van Oranje graag.

3. Je kunt de gevolgen van de Opstand voor de bestuurlijke en religieuze verhoudingen in de Republiek beschrijven.

Het Bloedplakkaat eiste vervolging van protestanten (religieus probleem). Die wet gold in alle gewesten en was dus een voorbeeld van centraal opgelegde uniformering (bestuurlijk probleem ). In de Pacificatie van Gent besloten afgevaardigden van alle gewesten om samen te werken om Spaanse soldaten aan te pakken. In de Unie van Atrecht gingen enkele zuidelijke gewesten in op het aanbod van de Spanjaarden die beloofden hun opstandelingen te vergeven als ze zich weer achter het Spaanse bestuur zouden scharen. In de Unie van Utrecht verbonden de zeven noordelijke gewesten zich. Zij spraken af dat zij zich bleven verzetten tegen Spanje.

Hoofdstuk 6

            Paragraaf 1

1. Je kunt uitleggen dat de graanhandel het begin vormde van een uitgebreid handelssysteem met een stapelmarkt voor een steeds groter handelsnetwerk.

Het water stond zo hoog dat er van graanteelt over gegaan werd op rundveehouderij want er konden wel koeien grazen op deze natte grond. In de Baltische landen was er juist een toename van graanproductie. Graanhandelaren kochten graan in dit Oostzeegebied en verkochten dat in de kustgewesten van de Nederlanden. De zuivelproducten uit de Nederlanden werden, aangevuld met gezouten vis, in het Oostzeegebied verkocht. Dit was een zeer winstgevende handel. Handelaren brachten later goederen uit heel Europa om die later tegen een hogere prijs te verkopen. Deze sloegen (stapelden) zij dan op in bijvoorbeeld schepen in de havens, maar ook in pakhuizen.

2. Je kunt de doelen en de werkwijze van de VOC en de WIC beschrijven.

De VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) kreeg van de Staten-Generaal handelsmonopolie op Azië. Alleen de VOC en geen andere handelaar of handelsonderneming uit de Republiek mocht daar handel drijven. Ook kregen de VOC-kapiteins van de Staten-Generaal kaperbrieven. Daarmee hadden zij toestemming om schepen van de vijand te kapen. Het bekendste succes van de WIC (West Indische Compagnie) was de verovering van de Spaanse zilvervloot door Piet Hein. Doordat de handel de verschillende werelddelen met elkaar verbond, was er steeds meer sprake van een wereldeconomie. De VOC verkocht bv opium uit India in China. Met de opbrengst daarvan werden specerijen, zijde, katoen en porselein voor de Europese markt gekocht. De WIC ruilde kostbaarheden, wapens en dure Aziatische stoffen voor tot slaaf gemaakte Afrikanen, die ze dan weer in Amerika verkochten. Op de terugreis uit Amerika namen de WIC-schepen tabak en suiker mee naar Europa.

3. Je kunt beschrijven hoe Engeland en Frankrijk reageerden op de economische voorspoed van de Republiek.

In 1600 hadden Britse kooplieden zich al verenigd in de WIC en ook de Fransen richtten in 1642 een dergelijke compagnie op. Deze compagnieën beconcurreerden elkaar fel.

            Paragraaf 2

1. Je kunt beschrijven hoe het streven naar particularisme de staatsinrichting van de Republiek heeft beïnvloed.

De gewesten streefden naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid. De regenten  van de Gewestelijke Staten gingen naar de Staten-Generaal om te vergaderen over defensie, handel en het buitenlandbeleid. De macht van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden lag al snel bij de Gewestelijke Staten. Zo waren ze niet afhankelijk van één vorst .

2. Je kunt de verschillen van inzicht tussen staatsgezinden en Oranjegezinden benoemen en verklaren.

De staatsgezinden waren voorstanders voor een sterke machtspositie voor de Staten-Generaal en de Gewestelijke Staten en de Oranjegezinden waren voorstanders van een sterke machtspositie voor de stadhouder. Staatsgezinden wilde vrede met Spanje en de Oranjegeszinden wilden onder leiding van stadhouder Maurits de oorlog voortzetten. Ze wilden dat de Republiek onafhankelijk werd van Spanje . Deze stadhouder wilde doorvechten omdat hij er van kon profiteren omdat hij goed kon verdienen aan het produceren en verhandelen van oorlogsproducten en hij wilde natuurlijk stadhouder blijven en dit kon in de Nederlanden, maar misschien niet elders omdat hij in opstand was gekomen.

3. Je kent de kenmerken van het Franse absolutisme.

Er was centralisatie in de politiek. Alle macht is in de handen van de koning. De belangen van de koning zijn gelijk aan die van het land; “l’état, c’est moi” (de staat, dat ben ik) – Lodewijk XIV (hij hoeft niet iemand verantwoording af te leggen en neemt zelf alle beslissingen). 

4. Je kunt overeenkomsten en verschillen noemen tussen de staatsinrichting van de Republiek en die van Frankrijk.

Bij de Republiek was de positie van een erfelijke vorst afwezig en Frankrijk was die sterk. De hoogste macht in de Republiek was de Staten-Generaal en in Frankrijk was dit de koning. De invloed van het volk op het bestuur was in de Republiek groot en bij die van Frankrijk afwezig. De belangrijkste godsdienst in de Republiek was het Calvinisme (protestantisme) en in Frankrijk was dit het Katholicisme.

            Paragraaf 3

1. Je kunt uitleggen dat de wetenschappelijke revolutie een voortzetting en een gevolg was van de kritische manier van denken van het humanisme.

Sommige wetenschappers zetten vraagtekens bij de Bijbel. In de 17eeuw zijn er zo veel nieuwe ontdekkingen gedaan dat we spreken van een wetenschappelijke revolutie. Onderzoekers bouwden voort op het werk van de Renaissance.

- kennis uitbreiden door middel van       observatie en experimenten

- kennis alleen betrouwbaar als bewezen door zintuigelijke waarneming

- klassiek religieuze ideeën maken plaats voor modern-wetenschappelijke ideeën 

Gaan klassieke bronnen bestuderen zoals de Humanisten, maar gaan nu vooral een stap verder: proefjes doen en experimenteren en d.m.v. waarneming conclusies trekken.

2. Je kunt met een voorbeeld duidelijk maken hoe de wetenschappelijke kennis werd uitgebreid.

Bijvoorbeeld het onderzoek naar bacteriën en pantoffeldiertjes door Antoni van

Leeuwenhoek of het heliocentrisch onderzoek van Copernicus. Door deze ontdekkingen veranderde het wetenschappelijke wereldbeeld.

3. Je kunt beschrijven hoe de overheid wetenschappelijk onderzoek bevorderde.

De overheid wilde via experimenteel onderzoek tot toepasbare nieuwe kennis komen. Het politieke doel: de Franse superioriteit op het gebied van de kennis en wetenschappen aantonen en het moest ook economisch nut hebben . Als de koning geld spendeert aan wetenschap en die wetenschappers ontdekken iets dan straalt dat ook af op de koning, hij heeft immers het onderzoek mogelijk gemaakt. Veel wetenschappers droegen een onderzoek op aan de koning.

4. Je kent overeenkomsten en verschillend tussen de aard en de functie van beeldende kunst in de Republiek en Frankrijk.

De kunst in Engeland en Frankrijk ging namelijk over de hofcultuur. De opdrachtgevers waren vooral de koningen. Er was geen hofcultuur in de Republiek, opdrachtgevers waren adel en burgers en schilders richtten zich op technische precisie en realisme. Ze schilderden dagelijkse taferelen, portretten, groepsportretten, landschappen, stadsgezichten, stillevens en historiestukken .

Wetenschap en religie stonden weleens op gespannen voet met elkaar, maar toch niet altijd. Veel wetenschappers wilden d.m.v. onderzoek de grootsheid van god aantonen.

Hoofdstuk 7

            Paragraaf 1

https://anderetijden.nl/aflevering/538/Schoolstrijd filmpje!!!!

1. Je kunt het ontstaan van verlichte ideeën beschrijven en verklaren.

Het gebruik van ratio door natuurwetenschappers had positieve gevolgen. Er kwam een overtuiging dat er een betere, eerlijker samenleving kon worden ontwikkeld door het bestuderen van de mens en de samenleving. Dit wordt ook wel rationeel optimisme genoemd. Verlichte filosofen gingen vaak uit van vragen zoals ‘Waarom hadden vorsten zoveel macht? Waarom schreef de Kerk zoveel regels voor? Waarom was er ongelijkheid?’ Deze vragen werden eerder altijd beantwoord met: het is traditie of zo is het in onze religie. Verlichte filosofen bedachten argumenten en mogelijke oplossingen en discussieerden hierover. Ze gingen er ook vanuit dat men bepaalde rechten had, natuurlijke rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting. Als er wordt uitgegaan van natuurlijke rechten, zorgt dat voor meer gelijkheid tussen mensen. 

2. Je kunt meerdere verlichte ideeën benoemen en uitleggen, waaronder de trias politica en het sociaal contract.

Montesquieu vond het vooral belangrijk dat de macht niet in handen van één persoon of groep was. Door de macht te verdelen over drie groepen of personen die elkaar controleren, is de kans op machtsmisbruik een stuk kleiner. Dit wordt ook wel trias politica genoemd. Wie de bestuurders moesten zijn, vond Montesquieu minder belangrijk.

Volgens Voltaire konden alleen mensen met een goede opleiding deel uitmaken van het bestuur. 9 van de 10 mensen waren te dom daarvoor, meende hij.

Volgens filosoof John Locke moesten de mensen onderling een sociaal contract sluiten.Met dit denkbeeldige verdrag besloten ze dat ze een politieke eenheid waren. Vervolgens konden de mensen uit hun midden bestuurders kiezen. Het volk had het recht om hen af te zetten, wanneer ze zich niet inzetten voor het belang van het volk.

De denker Rousseau steunde het idee van een sociaal contract, maar hij benadrukte wel dat het volk altijd de hoogste macht behield. Wat het volk wilde moest gebeuren en daarbij moest de minderheid zich voegen naar de wil van de meerderheid.

3. Je kunt verklaren waarom verlichte denkers belang hechtten aan onderwijs en de verspreiding van kennis.

De meeste verlichte denkers vonden dat onderwijs mensen zou helpen om zelf na te denken. De Franse wetenschappers Denis Diderot en Jean d’Alembert stelden als gevolg van deze gedachte een Encyclopédie samen, waarin honderden deskundigen een groot deel van de toen beschikbare kennis en ideeën beschreven. De boeken werden ruim verspreid en hadden veel invloed op het denken van de burgerij in Europa.

4. Je kunt met voorbeelden uitleggen wat verlicht absolutisme inhoudt.

Sommige absolute vorsten stelden zich open voor verlichte denkbeelden. Frederik de Grote van Pruisen was zo’n vorst. Hij wees het droit divin af en vond dat hij verantwoording was verschuldigd aan het volk met wie hij een sociaal contract had afgesloten. Hij vond wel dat het contract bindend was en dat het volk hem niet kon afzetten. Frederik de Grote gaf zijn volk geen inspraak in het bestuur, maar hij zorgde er wel voor dat zijn onderdanen geloofsvrijheid kregen en dat het onderwijs werd verbeterd. Deze manier van regeren wordt verlicht absolutisme genoemd.

            Paragraaf 2

1. Je kunt het verband uitleggen tussen de opkomst van de plantagekoloniën in West-Indië en de toenemende trans-Atlantische slavenhandel.

Net als de Spanjaarden en de Portugezen, die winstgevende koloniën hadden in Amerika, wilden de Engelsen halverwege de 17e eeuw plantages opzetten. Ze deden dat o.a. in Suriname, waar Engelse kolonisten het gebied in korte tijd ombouwden tot plantagekolonie. Het klimaat en de grond boden ideale omstandigheden voor het verbouwen van suiker. Net als eerder in Spaans-Amerika waren ook in Suriname de indianen niet geschikt voor het zware plantagewerk. De plantagehouders zetten hiervoor Afrikanen in die als slaven naar Amerika werden gehaald via de trans-Atlantische slavenhandel.

2. Je kunt beschrijven hoe in Suriname een complexe samenleving ontstond met diverse bevolkingsgroepen, plichten en rechten.

In 1667 werd Suriname veroverd door een Zeeuwse kapitein, waarna de plantages in handen kwamen van een kleine groep Zeeuwse en Hollandse kolonisten. De Staten-Generaal van de Republiek zorgde voor soldaten die de belangen van de plantagehouders verdedigden. Deze soldaten traden op als er opstanden uitbraken op de plantages, of als ontsnapte slaven vanuit het regenwoud plantages aanvielen. Door de jaren heen ontstond in Suriname een complexe samenleving van Europese kolonisten, slaven, vrije zwarten (vrijgelaten slaven of hun nakomelingen) en mensen van gemengde afkomst (mulatten). Ook vrije zwarten en mulatten kochten slaven als ze dat konden betalen, waardoor slavernij in alle lagen van de koloniale samenleving bestond.

3. Je kunt verklaren welke veranderingen in de Europese samenleving de opkomst van het abolitionisme veroorzaakten.

Abolitionisme ontstond vanuit verlichte ideeën over gelijkheid en rechtvaardigheid. Ook in religieuze kringen kwam steeds meer verzet, omdat slavernij volgens veel christenen slecht samenging met naastenliefde en respect voor het leven, normen die in het christendom een grote rol speelden. Aan het begin van de 19e eeuw besloten enkele koloniale grootmachten dat er een einde moest komen aan de slavenhandel en de slavernij. Slavenhandel werd verboden, maar voor afschaffing van de slavernij waren de economische belangen te groot. GB besloot slavenhouders financieel te compenseren voor het vrijmaken van slaven dit gebeurde in 1833 en daarmee kwam formeel een einde aan de slavernij in het Britse Rijk. NL volgde het Britse voorbeeld 30 jaar later.

            Paragraaf 3

1. Je kunt meerdere oorzaken van de Franse Revolutie beschrijven.

Lodewijk XVI had meer geld uitgegeven dan binnenkwam. De schatkist werd leger en leger. Om dit probleem op te lossen moest hij meer belasting innen. Maar juist nu vielen de oogsten tegen, waardoor de voedselprijzen stegen. De boeren en burgers betaalden al veel belasting en konden door de hoge voedselprijzen niet nog meer opbrengen. De 1e en 2e stand hoefden nauwelijks belasting te betalen, terwijl zij meer geld hadden. Dit was in een privilege vastgelegd. Lodewijk XVI wilde de edelen en de geestelijken tóch belasting laten betalen. Deze standen beriepen zich daarop op een afspraak uit de Middeleeuwen: zonder goedkeuring van de Staten-Generaal mocht de koning dit niet vragen. Dus riep Lodewijk XVI de Staten-Generaal bijeen. Hierin zaten afgevaardigden van de standen. Omdat er per stand werd gestemd, hadden de adel en de geestelijkheid samen altijd voordeel, 2 tegen 1. De afgevaardigden van de 3e stand, vooral rijke burgers, vonden dit onrechtvaardig en verlieten de Staten-Generaal om zelf de Nationale Vergadering te stichten. Ze beloofden bijeen te blijven tot ze een grondwet hadden geschreven, waardoor iedere Fransman dezelfde rechten en plichten zou hebben. De Franse democratische revolutie was begonnen.

2. Je kunt het verloop van de Franse Revolutie beschrijven, vanaf de Nationale Vergadering tot de keizerkroning van Napoleon.

In Parijs werd het onrustig door de slechte oogsten. Op 14 juli 1789 plunderde een grote groep Parijzenaren het stedelijke wapenmagazijn. Hierna bestormde ze de Bastille, een staatsgevangenis die symbool stond voor het absolutisme. Ze hadden nu wapens en munitie. De koning greep niet in omdat hij geen burgeroorlog wilde. Op 5 oktober bestormden vrouwen het stadhuis om voedsel te eisen.

Een grote groep besloot om naar Versailles te lopen om Lodewijk te eisen in Parijs te gaan zitten. De Nationale Vergadering ging ook mee. Rond 1791 was de grondwet, de Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger, klaar en werd ondertekent door Lodewijk XVI, waarna Frankrijk een constitutionele monarchie was. Alle grond werd van de kerk afgenomen en aan de staat gegeven. De staat verkocht dit door aan rijke edelen en loste de staatschuld af. Met deze maatregel nam het verschil tussen arm en rijk toe. Veel Fransen hielden ondanks de revolutie vast aan hun ontzag voor de kerk.

De opstand werd op het gegeven moment een terreur. In 1799 pleegde generaal Napoleon Bonaparte een staatsgreep. Napoleon liet zich in 1804 tot keizer kronen. Zijn bestuur bleef gebonden aan een grondwet en zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak in Frankrijk. 

In 1815 probeerde hij Rusland te veroveren, maar dat mislukte. Deze mislukking luidde het einde van Napoleons macht in. Uiteindelijk werd hij in 1815 bij Waterloo definitief verslagen.

3. Je kunt verklaren hoe de Franse Revolutie uitmondde in Terreur.

Sommige leden van de Nationale Vergadering wilden verder bouwen aan een stabiele constitutionele monarchie. Andere, radicalen revolutionairen die zich Jacobijnen noemen wantrouwde de koning. Jacobijnen wilden,zodra het kon, de revolutie terugdraaien en Frankrijk zou een republiek moeten worden. De taak van de regering was om de Jacobijnen te vinden en te berechten. Dit gebeurde veel en later werd deze periode de Terreur genoemd. De Terreur eindigde toen de Parijse bevolking het geweld niet langer accepteerde en tijdens een opstand de Jacobijnse leider Robespierre te pakken en vermoorden.

4. Je kunt het belang van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uitleggen.

In augustus 1789 publiceerde de Nationale Vergadering de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Daarin was een aantal principes vastgelegd. De NV kondigde af dat voortaan alle Fransen voor de wet gelijk waren. De privileges van adel en geestelijkheid waren daarmee afgeschaft. Twee jaar later was de grondwet klaar. Deze werd ondertekend door Lodewijk XVI, waarna Frankrijk een constitutionele monarchie was.

5. Je kunt uitleggen dat de politieke situatie in de Republiek leidde tot de opkomst van revolutionaire ideeën.

Ook in de Nederlandse Republiek kwam er onvrede over de manier van regeren. Stadhouder Willem V had zich koninklijke trekjes aangemeten. Toen het slechter ging met Nederland gaven veel mensen de schuld aan de standhouder en regenten. De patriotten (de mensen die de stadhouder de schuld gaven) hadden geprobeerd het bestuur af te zetten, maar dat was mislukt. Hierna trokken ze naar Frankrijk. De Fransen hadden allerlei revolutionaire ideeën.

6. Je kunt uitleggen hoe de Franse Revolutie invloed had op de ontwikkelingen in de Republiek na 1795.

In 1795 veroverde het Franse revolutionaire leger de Republiek, gesteund door de patriotten. Het land werd ook de Bataafse Republiek. Er kwam een grondwet, parlement, godsdienstvrijheid, eenheid van belastingen en een onderwijssysteem. Er was nog steeds geen onafhankelijkheid, door de Fransen.

7. Je kunt beschrijven welke rol het bestuur van Napoleon speelde in Europa en hoe dit bestuur ten einde kwam.

Napoleon liet zich in 1804 tot keizer kronen. Zijn bestuur bleef gebonden aan een grondwet en zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak in Frankrijk. In de Bataafse Republiek maakte Napoleon een einde aan het bestuur van de patriotten. De broer van Napoleon, Lodewijk Napoleon kwam in de Republiek, wat een provincie was van Frankrijk regeren. In 1812 probeerde Napoleon Rusland te veroveren, maar dit mislukte en bij de slag van Waterloo (1815) werd hij voorgoed verlagen.

8. Je kunt de doelen van het Congres van Wenen benoemen en toelichten.

De winnaars van Napoleon bespraken in Wenen hoe de macht in Europa evenwichtiger kon worden verdeeld. Veel beslissingen in het Congres van Wenen draaiden om restauratie. De grondwetten bleven, maar de grondrechten werden ingeperkt. De parlementen bleven, maar kregen minder macht. Er kwamen weer koningen op de tronen, maar zij kregen geen absolute macht. De Republiek ging samen met de Zuidelijke Nederlanden en werden het Verenigd koninkrijk der Nederlanden genoemd. De zoon van Willem V werd koning: Willem I. De standensamenleving keerde niet terug en de eenheid van rechtspraak bleef bestaan. Zo hoopte het Congres van Wenen op een stabiel Europa.

Hoofdstuk 8

            Paragraaf 1

1. Je kunt de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen beschrijven die plaatsvonden tijdens de overgang van de agrarisch-urbanesamenleving naar de industriële samenleving.

Dankzij een aantal nieuwe technieken en werktuigen nam in de 18e eeuw de opbrengst per boer steeds meer toe. Meer opbrengst betekend betere voedselvoorziening. Dit betekent dat men gemiddeld ouder wordt door minder honger en dit is dus een groei van de bevolkingsomvang. Ondanks deze groei stegen de landbouwopbrengsten zó snel, dat er steeds meer voedsel per persoon beschikbaar was. Al eeuwenlang deden boeren in rustige tijden aan huisnijverheid. Met bv. het spinnen van wol verdienden ze wat bij. nu de voedselprijzen daalden, werden die inkomsten uit huisnijverheid i.p.v. een extraatje, bittere noodzaak. Doordat steeds meer boeren steeds meer huisnijverheid verrichtten, daalden ook de prijzen van de nijverheidsproducten. Voor boeren werd het steeds moeilijker het hoofd boven water te houden. In toenemende mate trokken boeren naar de steden in de hoop dat ze daar mogelijkheden zouden vinden om hun levensomstandigheden te verbeteren.

Er kwamen verschillende uitvindingen zoals de schietspoel. Dit zorgde voor grootschalige en snelle fabrieksproductie. Deze was arbeidsextensief: er waren weinig arbeiders nodig, omdat de machines het meeste werk deden. Dit maakte de producten goedkoper. De huisnijverheid verdween hierdoor, want de boeren hadden in financieel opzicht geen enkele ruimte meer en werden dus weggeconcurreerd. De stroom mensen die naar de stad trok werd nog groter. De urbanisatie ging in hand met de bouw van nieuwe fabrieken, die arbeiders nodig hadden. Zo ontstond een industriële samenleving. Het proces van het ontstaan van industriële productie noemen we de industriële revolutie.

2. Je kunt uitleggen hoe de verhouding tussen koloniën en moederlanden veranderde onder invloed van de industriële revolutie.

In koloniaal gebied konden grondstoffen worden verkregen. Aan mensen die in de koloniën woonden, konden fabrieksproducten worden verkocht. Om deze twee redenen waren koloniën in economisch opzicht belangrijk voor de industriële samenleving. Hierdoor veranderde de relatie tussen moederlanden en hun koloniën.

Afrika was voor Europa en Amerika lange tijd alleen interessant geweest als onderdeel van de trans-Atlantische slavenhandel. Ontdekkingsreizigers brachten in de loop van de 19e eeuw de Afrikaanse binnenlanden in kaart en het was duidelijk dat Afrika een enorme hoeveelheid grondstoffen bevatte, zoals olie, rubber, goud en diamanten. Deze konden goed worden gebruikt voor de verdere uitbreiding van de industrie.

3. Je kunt uitleggen welke politieke, ideologische en economische motieven een rol speelden bij het opkomen (Azië) en uitbreiden (Afrika) van het modern imperialisme.

Economisch: Het 19e-eeuws kolonialisme, het modern imperialisme, verschilde van het kolonialisme uit voorgaande jaren. Voorheen bleef de aanwezigheid van Europeanen in de kolonie beperkt tot factorijen en gebieden aan de kust, terwijl in de 19e eeuw grote gebieden werden veroverd én bezet. De economie van de kolonie kwam geheel ten dienste te staan van het moederland.

Politiek: Inheemse bewoners moesten zich voegen naar wetten en regels die de kolonisator hen oplegde.

Ideologisch: Voor de overheden van de koloniserende landen was het volstrekt vanzelfsprekend dat inheemse bevolkingen werden onderdrukt. Westerse volken beschouwden zichzelf en hun beschaving als superieur aan de Afrikaanse en Aziatische beschavingen. Een van de oorzaken daarvan was het nationalisme, een verschijnsel dat zich in de 19e eeuw overal in Europa ontwikkelde. Er was een verband tussen het modern imperialisme en deze trots op het eigen land en volk: hoe meer koloniaal gebied een land had, hoe meer macht en aanzien dat opleverde.

4. Je kunt beschrijven hoe Nederland als koloniale machthebber in het toenmalige Nederlands-Indië vormgaf aan het modern imperialisme.

Nederlands deed niet meer om Afrika te krijgen, maar wel aan modern imperialisme. Ze hadden de eilandgroep die sinds 1816 Nederlands-Indië heette. Inheemse bestuurders werden daar aan hun macht gelaten, maar moesten wel met Nederlands samen werken. Boeren moesten tegen een lage prijs hun spullen verkopen aan Nederland. Eduard Douwes Dekker (pseudoniem Multatuli) vond dit uitplundering van de mensen. Later in 1870 (vanwege economische redenen) werden wetten ingevoerd dat er particulieren ondernemers hun eigen bedrijf mochten opstarten in Nederlands-Indië. Sommige Nederlanders gingen naar de eilanden om daar een boerderij te beginnen met plantages. Later werd er daar ook aardolie gevonden en konden er rubberbomen groeien.

            Paragraaf 2

1. Je kunt de levensomstandigheden van arbeiders beschrijven en verklaren.

Arbeidersgezinnen brachten avonden en nachten door in gehorige, vochtige en na verloop van tijd verkrotte woningen, dicht op elkaar in kleine ruimten waar ouders en kinderen samen in één kamer, en vaak ook één bed, sliepen. De lonen waren laag en de gezondheids- en veiligheidssituatie in grote, lawaaiige, slecht geventileerde fabriekshallen was beroerd. Door hun slechte leefomstandigheden was de gezondheidstoestand van arbeiders slecht. Ze werden gemiddeld niet oud. Ook waren er veel sociale problemen, zoals alcoholisme en huiselijk geweld. Weinig kinderen gingen naar school, waardoor het uitzichtloze arbeidersbestaan van generatie op generatie werd doorgegeven. De overheid deed weinig om deze situatie te veranderen. Zij vond dat ondernemers alle ruimte moesten krijgen om zoveel mogelijk winst te maken. Daardoor zou de economie groeien en dat zou uiteindelijk iedereen voordeel opleveren.

2. Je begrijpt waarom de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en je kunt uitleggen welke rol de overheid hierin ging spelen.

Bijv. dokters en kraamvrouwen die uit arbeidswijken kwamen waarschuwde voor de slechte hygiëne en gezondheid. Er was vaak een epidemie, die niet alleen in arbeidswijken uitbrak, maar ook in de rijkere wijken, waardoor de rijke zich ook zorgen begonnen te maken. Een andere zorg was de openbare dronkenschap, geweldpleging en prostitutie. Dit ging buiten de waarde en normen van het christendom. Het idee dat er iets moest gebeuren werd populair. Deze heet de: sociale kwestie  het vraagstuk van de slechte leefomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost.

Er kwamen publiekscampagnes om arbeiders te wijzen op hun verantwoordelijkheden en hen te leren wat goed gedrag is.  Ook gingen ze over opvoedingskampen, maar al deze campagnes werkten zelden.

3. Je weet welke groepen zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders en hoe zij dit deden.

Om samen sterk te staan, werden vakbonden opgericht. Vaak werden deze verboden, omdat de overheid vakbonden zag als een belemmering van de vrije economie. In de loop van de 19e eeuw vond er wel een verschuiving plaats en gaandeweg kregen vakbonden meer ruimte. Het socialisme stond voor het verbeteren van de leefomstandigheden van arbeiders (loon, huizen, gelijke rechten). De gelijke rechten maakt van het socialisme een emancipatiebeweging.

4. Je begrijpt de theorie van Marx en je kunt uitleggen in welk opzicht sociaaldemocratenafwijken van Marx’ ideeën.

Karl Marx en Friedrich Engels leggen in ‘Het communistisch manifest’ uit dat de samenleving was verdeeld in een klein rijk deel en groot arm deel. Door het industrieel kapitalisme was die tweedeling versterkt. De bourgeoisie (rijkere burgers) zou steeds machtiger en rijker worden ten koste van het proletariaat (burgers die alleen overleven door arbeid). Er was volgens Marx en Engels maar een oplossing: een revolutie waarbij het proletariaat de macht greep (uiteindelijk ook een samenleving zonder machtsverhoudingen). Sommige socialisten vonden een revolutie een te zwaar middel. Daarbij zou bloed vloeien en ander onheil plaatsvinden. De heilstaat kon ook worden bereikt via parlementaire weg, meenden deze sociaaldemocraten. Als de overheid wetten maakte die de rijken verplichtten om meer belasting te betalen, dan konden daarvan uitkeringen, minimumloon en fatsoenlijke huizen voor arme mensen worden betaald. Op die manier zou het verschil tussen arm en rijk verminderen. De manier van Marx en Friedrich zorgt voor nog meer verschil tussen arm en rijk en bij de sociaaldemocraten wordt dit verschil juist verkleint.

            Paragraaf 3

1. Je kunt uitleggen waarom burgers in 1848 in opstand kwamen en welke politieke gevolgen dit in Nederland kreeg.

In 1848 braken in verschillende steden in Europa opstanden uit. De aanleiding van de opstanden was economisch van aard: prijsstijgingen door misoogsten maakten het dagelijks leven duur. De doelen van de opstanden waren echter politiek van aard: de machtsverdeling moest worden herzien.

In Nederlands vreesde de koning, sinds 1840 was dit Willem II, te worden verjaagd door de boze volksmenigte. Om dat te voorkomen, verzocht hij de ervaren liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien. Het resultaat was een zeer liberale grondwet waardoor de koning staatshoofd bleef, maar de ministers voortaan niet meer aan hem verantwoording hoefde af te leggen, maar aan het parlement. De leden van dit parlement werden gekozen met behulp van censuskiesrecht.

2. Je kunt de opkomst van het feminisme als emancipatiebeweging verklaren en beschrijven.

Er was een censuskiesrecht, maar iedereen wilde kiesrecht. Een grondwetwijziging in 1887 maakte de uitbereiding van dit kiesrecht mogelijk. Het censuskiesrecht werd vervangen door kiesrecht op basis van kenteken, alleen mannen tot 68 jaar mochten stemmen en vrouwen/ arbeiders niet. Feministen benadrukten onder andere via de Vereniging van Vrouwenkiesrecht dat vrouwen dezelfde toegang zouden moeten krijgen. De schoolstrijd en de kiesrechtkwestie moesten worden opgelost, omdat politici van de vier zuilen wilde samenwerken. Ze hielpen elkaar in het parlement waardoor de Pacificatie van 1917 was opgelost. Alle mannen mochten stemmen en twee jaar later vrouwen ook. Hierdoor sloot de democratisering in Nederland.

3. Je kent de verschillende posities in politieke en maatschappelijke kwesties die werden ingenomen door liberalen, socialisten en confessionelen.

Socialisten wilde algemeen kiesrecht en confessionelen niet, confessionelen wilde gesubsidieerd bijzonder onderwijs en socialisten wilden dit niet.

Liberalen zetten zich in voor burgerlijke vrijheid en politieke invloed voor het volk, vooral de succesvolle, omdat hun veel kwaliteiten hebben. Maar een klein deel van de burgers kon stemmen en dan bijna alleen maar de liberalen. Zij streefde naar economische vrijheid (overheid moet niet bemoeien met economie).

Socialisten wilde algemeen kiesrecht, omdat ze niet wilde dat de overheid zich terugtrok uit de sociale kwestie. Protestanten en katholieken wilde meer politieke macht. In de Republiek hadden de protestanten meer voordelen. Katholieken begonnen daarom een emancipatiestrijd. Allebei wilde ze wel dat de maatschappelijke positie van kerken verbeterde. De overeenkomst kwam door onderwijs. De overheid betaalde onderwijs voor een normale school, maar voor een gelovig onderwijs wilde moest dit zelf betalen en dan ook zelf een school oprichten. Confessionelen gingen hiervoor de schoolstrijd aan met de overheid.

Kenmerken politieke groep:

Liberalen: burgerlijke vrijheid

Socialisten: algemeen kiesrecht

Confessioneel: gelovigen  protestants + katholiek

4. Je kunt de standpunten van de vier zuilen over de Schoolstrijd en het algemeen kiesrecht benoemen en verklaren.

Liberaal: volgens hen had NL, zelfstandig denkende mensen nodig. Daarvoor was goed onderwijs nodig, dat de invloed van dominees en priesters terugdrong. In 1878 voerden de liberalen daarom een nieuwe schoolwet in, die veel hogere kwaliteitseisen stelde aan de basisscholen. Op de openbare scholen moesten de leerlingen voortaan kennismaken met moderne wetenschappelijke ideeën.

De liberalen hoopten dat, doordat de overheid bijzonder onderwijs niet betaalde, meer ouders hun kinderen naar de gratis openbare scholen zouden sturen.

Socialist: de socialisten hielpen de protestanten en katholieken: zij stemden voor betaling van christelijke scholen door de overheid.

Katholiek + Protestant: katholieken en protestanten hadden bijzondere scholen gesticht, waar de kinderen werden opgevoed met de Bijbel of met de katholieke ideeën. Maar die scholen moesten ze zelf betalen. De overheid betaalde alleen het openbaar onderwijs. De bijzondere scholen moesten zich gaan houden aan de nieuwe schoolwet, maar ze kregen hier geen geld voor. Bijzondere scholen moesten gefinancierd worden door ouders van leerlingen. Onder leiding van Abraham Kuyper, organiseerden protestanten een massale protestactie tegen de wet. Ook katholieken deden hieraan mee. Samen haalden ze bijna een half miljoen handtekeningen op (voor die tijd een ongelooflijk hoog aantal), maar ze hadden geen succes. De jaren hierna probeerden katholieken en protestanten om alsnog overheidsfinanciering voor het bijzonder onderwijs voor elkaar te krijgen. 

In 1917 werd de Schoolstrijd opgelost met de Pacificatie van 1917. De confessionelen wonnen. Voortaan zouden alle soorten onderwijs door de staat worden betaald.

Kiesrecht:

Liberaal: de liberalen waren verdeeld over de kwestie: sommigen wilden voorlopig niet veranderen. Het ‘lagere volk’ was in hun ogen nog te dom. Eerst moesten de armere burgers en de arbeiders via goed openbaar onderwijs meer beschaving worden bijgebracht. Steeds meer liberalen echter wilden het kiesrecht wél uitbreiden. Ze dachten dat ze anders het volk van zich zouden vervreemden. 

In 1887 werd het kiesrecht voor het eerst sinds 1848 uitgebreid. Een kwart van de volwassen mannen mocht nu stemmen. Bij de eerstvolgende verkiezingen haalden de socialisten voor het eerst een Kamerzetel.

Socialist: wilden algemeen kiesrecht.

Katholiek + protestant: de protestanten en katholieken hielpen de socialisten: zij stemden voor het algemeen kiesrecht  Actief mannen kiesrecht en passief vrouwen kiesrecht. In 1919 kwam er ook een actief vrouwenkiesrecht.

Actief  recht om te stemmen

Passief  recht om gekozen te worden.

Als je actief kiesrecht hebt, heb je ook automatisch passief kiesrecht, maar andersom niet.

5. Je kunt beschrijven hoe de democratiseringin Nederland verliep.

Democratisering (iedereen wilde algemene kiesrecht) was niet meer tegen te gaan. Ook liberalen waren het hier mee eens. Een grondwetwijziging in 1887 maakte de uitbereiding van dit kiesrecht mogelijk. Het censuskiesrecht werd vervangen door kiesrecht op basis van kenteken, alleen mannen tot 68 mochten stemmen en vrouwen/ arbeiders niet. Feministen benadrukten onder andere via Vereeniging van Vrouwenkiesrecht dat vrouwen dezelfde toegang kregen. In de eerste wereldoorlog deed Nederland niet meer, maar had wel economische nadelen. De schoolstrijd en de kiesrechtkwestie moesten worden opgelost, omdat politici van de vier zuilen wilde samenwerken. Socialisten wilde algemeen kiesrecht en Confessionelen niet, confessionelen wilde gesubsidieerd bijzonder onderwijs en socialisten wilde dit niet. Ze hielpen elkaar in het parlement waardoor de Pacificatie van 1917 was opgelost. Alle mannen mochten stemmen en twee jaar later vrouwen ook. Hierdoor sloot de democratisering in Nederland.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.