Geschiedenis
Hoofdstuk 7
Vroegmoderne tijd: 1700 t/m 1800
27: Rationeel optimisme en ‘verlicht denken ’dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
28: Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
29: Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Paragraaf 1 Nieuwe ideeën over samenleven
27: Rationeel optimisme en ‘verlicht denken ’dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
28: Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Redeneren over de samenleving
In de 17e eeuw werd door de wetenschappelijke revolutie veel nieuwe kennis overgebracht, bijvoorbeeld over mens, natuur en de wereld. Filosofen begonnen ook met systematisch onderzoek doen en logisch redeneren, net zoals ze dat deden bij ontdekkingen. Rationeel optimisme: het vertrouwen dat de samenleving beter en eerlijker kan worden door het gebruik van de ratio.
Ratio: het verstand. Filosofen gingen uit van vragen.
Altijd werden vragen beantwoord met traditie en het geloof, maar verlichte filosofen gebruiken argumenten en oplossingen. Filosofen gingen ervan uit dat mensen ook over natuurlijke rechten (rechten die mens vanaf zijn geboorte bezit en losstaan van de wetten die de overheid heeft ingesteld) moeten beschikken.
Verlichte filosofen
Verlichte filosofen dachten op allerlei manieren na over een rechtvaardiger samenleving. Hier zijn verschillende Filosofen met hun idee:
- Montesquieu
- De macht mocht niet in handen zijn van een persoon
- Dit moest bestaan uit drie groepen, zodat er gecontroleerd kon worden op machtsmisbruik.
- Dit heet Trias politica
- Voltaire (fransman)
- Mensen met een goede opleiding konden deel uit maken van een bestuur
- Negen op de tien mensen was hier te dom voor
- John Locke
- Er moest onderling sociaal contract (denkbeeldig verdrag tussen de mensen onderling om een politieke samenleving of staat te vormen) gesloten worden
- Vervolgens konden mensen hieruit weer bestuurders kiezen
- Het volk had het recht om het bestuur weer af te zetten
- Rosseau
- Hij steunde het idee van John Locke: het sociaal contract
- Hij vond wel dat het volk altijd de hoogste macht hield
- En dat de minderheid luisterde naar de meerderheid
Leren denken
De meeste verlichte denkers vonden dat onderwijs de mensen zou helpen om zelf na te denken. Denis Diderot en Jean d’Alembert stelde samen een encyclopédie samen waarin honderden deskundige hun kennis hadden beschreven. De geestelijke en adelen waren hier niet al te blij mee. Maar de boeken hadden wel veel invloed in Europa. De kerk en de adel probeerde de boeken te verbieden, maar dit werkte averechts.
Verlichte vorsten
De verlichte ideeën sloegen ook aan bij sommige vorsten, zoals Frederik de Grote van Pruisen. Hij vond dat hij verantwoording was verschuldigd aan het volk met wie hij een sociaal contract had afgesloten. Hij vond wel dat hij niet afgezet kon worden en dat het volk ook niet in het bestuur kon. Hij zorgde voor godsdienstvrijheid en beter onderwijs, deze manier van regeren heet: Verlicht absolutisme.
Paragraaf 2 slavernij in de koloniën
29: Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
De suikerplantages van Suriname
Halverwege de 17e eeuw wilde de Engelse ook plantage gaan opzetten, net als Spanje en Portugal, dit deden ze in Suriname, waar Engelse kolonisten het in korte tijd ombouwde tot plantagekolonie. De indianen waren niet geschikt voor de plantage dus werden er slaven gehaald uit Afrika door de trans-Atlantische slavenhandel.
In 1667 werd Suriname veroverd door een Zeeuwse kapitein, waarna de plantages in bezit waren van Zeeuwse en Hollandse kolonisten. Van de Staten-Generaal moesten soldaten daar de plantages verdedigen. In Suriname was een complexe samenleving doordat Europese kolonisten, slaven, vrije slaven en mulatten (gemengde afkomst). Hierdoor ontstond slavernij in alle lagen van de samenleving.
John Stedman en Boni
Boni was een beroemde vrijheidsstrijder in Suriname:
- Vader was een Nederlandse plantage houder en zijn moeder een slavin.
- De moeder en Boni waren verstootten
- Ze vluchtte naar het binnenland en sloten zich aan bij een groep marrons (gevluchte slaven die plantages aanvielen)
- Volwassen Boni leidde een eigen groep marrons
- Hij bouwde een sterk vort om aanvallen te beginnen
John Stedman
- Hij was een soldaat, gestuurd door de Staten-Generaal om de aanvallen te stoppen.
- Hij hield een boek bij van zijn belevenissen
- Gewelddadige strafmaatregelen werden geschrapt
- Hij had een liefdesrelatie met een slaaf
- Hij was belangrijk tegen de strijd van de slavernij
Anti-slavernij in beweging
In de hele wereld kwam er een weerstand tegen slavenhandel en slavernij. Dit abolitionisme (beweging waarvan de aanhangers streden voor de afschaffing van de slavernij) ontstond vanuit verlichte ideeën over gelijkheid en rechtvaardigheid. Ook de religieuze kringen begonnen zich ertegen te verzetten. Begin 19e eeuw werd slavenhandel verboden, maar voor slavernij waren de economische belangen te groot. In 1833 besloot Groot-Brittannië als eerste om de slaven te betalen, als ze er nog wilde werken. Nederland volgde 30 jaar later.
Paragraaf 3 Verlichte ideeën in de praktijk
30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
De derde stand grijpt de macht
Lodewijk XVI gaf veel geld uit en hierdoor was het einde van de schatkist van het land in zicht. Lodewijk bedacht dat er meer belasting betaald moest worden, maar de derde stand kan dit niet aan. De derde stand betaalde al veel belasting en door de hoge voedselprijzen, omdat de oogst mislukt was kon dit al helemaal niet meer. Hij wilde vervolgens dat de eerste en tweede stand meer belasting ging betalen, maar dit mocht niet vanwege een regel uit de Middeleeuwen. Hij riep de Staten-Generaal bijeen. Er werd per stand gestemd, maar dat was niet eerlijk want de derde stand zal altijd in de minderheid zijn. De derde stand verliet de Staten-Generaal en vroeg om een Nationale Vergadering en ze gingen een grondwet maken waardoor iedere Fransman gelijk zou worden. De Franse democratische revolutie was begonnen.
Oproer in Parijs
In Parijs werd het onrustig door de slechte oogsten. Op 14 juli 1789 plunderde een grote groep Parijzenaren het stedelijke wapenmagazijn. Hierna bestormde ze de Bastille, een staatsgevangenis die symbool stond voor het absolutisme. Ze hadden nu wapens en munitie. De koning greep niet in omdat hij geen burgeroorlog wilde. Op 5 oktober bestormde vrouwen het stadhuis om voedsel te eisen. Er waren heel veel revolutionairen bij gekomen. Een grote groep besloot om naar Versailles te lopen om Lodewijk te eisen in Parijs te gaan zitten. De Nationale Vergadering ging ook mee.
Rechten van de mens
De Nationale Vergadering door de koning erkend. In augustus 1789 publiceerde de Nationale Vergadering de Verklaring van Rechten van de Mens en Burger. De privileges van adel en de geestelijke waren nu voorbij. Twee jaar later was de grondwet klaar en werd ondertekent door Lodewijk XVI, waarna Frankrijk een constitutionele monarchie was. Alle grond werd van de kerk afgenomen en aan de staat gegeven. De staat verkocht dit door aan rijke edelen en loste de staatschuld af. Met deze maatregel nam het verschil tussen arm en rijk toe. Veel Fransen hielden ondanks de revolutie vast aan hun ontzag voor de kerk.
Van opstand naar terreur
Sommige leden van de Nationale Vergadering wilden verder bouwen aan een stabiele constitutionele monarchie. Andere, radicalen revolutionairen die zich Jacobijnen noemen wantrouwde de koning. Jacobijnen wilde zodra het kon de revolutie terugdraaien en zou Frankrijk een republiek moeten worden. De taak van de regering was het om de Jacobijnen te vinden en te berechten. Dit gebeurde veel en later ging werd deze periode de Terreur genoemd. De Terreur eindigde toen de Parijse bevolking het geweld niet langer accepteerde en tijdens een opstand de Jacobijnse leider Robespierre te pakken en vermoorden. Er werden tijdens de opstanden ook gebieden veroverd buiten Frankrijk en daar werden gelijk de revolutionaire denkbeelden verspreid.
Franse invloeden in Nederland
Ook in de Nederlandse Republiek kwam er onvrede over de manier van regeren. Stadhouder Willem V had zich koninklijke trekjes aangemeten. Toen het slechter ging met Nederlands gaven veel mensen de schuld aan de standhouden en regenten. De patriotten (de mensen die de stadhouder de schuld gaven) hadden geprobeerd het bestuur af te zetten, maar dat was mislukt. Hierna trokken ze naar Frankrijk. In 1795 veroverde het Franse revolutionaire leger de Republiek, gesteund door de patriotten. Het land werd ook de Bataafse Republiek. Er kwam een grondwet, parlement, godsdienstvrijheid, eenheid van belastingen en een onderwijssysteem. Er was nog steeds geen onafhankelijkheid, door de Fransen.
Na de revoluties
In Frankrijk pleegde generaal Napoleon Bonaparte in 1799 een staatsgreep. Napoleon liet zich in 1804 tot keizer kronen. Zijn bestuur bleef gebonden aan een grondwet en zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak in Frankrijk. In de Bataafse Republiek maakte Napoleon een einde aan het bestuur van de patriotten. De broer van Napoleon, Lodewijk Napoleon kwam in de Republiek, wat een provincie was van Frankrijk regeren. In 1812 probeerde Napoleon Rusland te veroveren, maar dit mislukte en bij de slag van Waterloo (1815) werd hij voorgoed verlagen.
Het Congres van Wenen
De winnaars van Napoleon bespraken in Wenen hoe de macht in Europa evenwichtiger kon worden verdeeld. Veel beslissingen in het Congres van Wenen draaiden om restauratie. De grondwetten bleven, maar de grondrechten werden ingeperkt. De parlementen bleven, maar kregen minder macht. Er kwamen weer koningen op de tronen, maar zij kregen geen absolute macht. De Republiek ging samen met de Zuidelijke Nederlanden en werden het Verenigd koninkrijk der Nederlanden. De zoon van Willem V werd koning: Willem I. De standensamenleving keerde niet terug en de eenheid van rechtspraak bleef bestaan. Zo hoopte het Congres van Wenen op een stabiel Europa.
Hoofdstuk 8
Moderne tijd: 1800 t/m 1900
31: De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
32: Discussies over de ‘sociale kwestie’.
33: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
34: De opkomst van emancipatiebewegingen
35: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Paragraaf 1 Industrialisatie en modern imperialisme
31: De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
33: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Veranderingen in de landbouw
In de 17e en 18e eeuw was er in Engelands steeds meer landbouwgronden in bezit gekomen van grootgrondbezitters. In de 18e eeuw nam de opbrengst per boer steeds meer toe. Mensen werden gemiddeld ouder door het goede voedsel en er was minder honger. De bevolkingsomvang groeit. De prijzen van het voedsel daalde en dit was nadelig voor de boeren, omdat ze zo hun pacht moeilijk konden betalen. Al eeuwen deden boeren aan huisnijverheid (Bijv. Spinnen van wol) en verdiende hier extra geld mee, nu was het nodig om dit extra geld te verdienen. Omdat iedereen huisnijverheid begon te doen werd dat ook steeds minder waard, waardoor boeren hun hoofd niet meer boven water konden houden. Heel veel boeren trokken naar steden toe in de hoop dat het beter werd.
Industriële revolutie
Om kleding te maken waren spinners en wevers nodig. Hiervoor werden uitvindingen gedaan, waardoor de productie versnelde. Zo kon de ondernemer meer eindproducten verkopen. Het begon met de schietspoel en later werden dit grote machines, die eerst met spierkracht werden aangedreven en later met water en stoomkracht. Alleen rijke mensen konden grote panden en machines veroorloven. De productie kwam in hand van de economische elite. De productie was nu arbeidsextensief, er waren bijna geen arbeiders meer nodig. De huisnijverheid verdween en nog meer mensen trokken naar de stad. De urbanisatie ging hand in hand met de bouw van nieuwe fabrieken. Zo ontstond er een industriële samenleving. Dit proces heette de industriële revolutie.
Grondstoffen en afzetmarkten
Fabrikanten in Europa en Noord-Amerika streefde naar winst. Een gevolg van dit industrieel kapitalisme was dat ze steeds meer wilde produceren. Hiervoor hadden ze veel grondstoffen en afzetmarkten nodig. In kolonialen waren veel grondstoffen. Koloniën waren belangrijk voor de industriële samenleving. Afrika was eerst belangrijk voor de handel met slaven en later waren hier veel grondstoffen te vinden, en deze konden gebruikt worden voor de industrie. Het modern imperialisme zorgde ervoor dat Afrika snel werd gekoloniseerd. Landen die belangen hadden in Afrika besloten bij elkaar te komen in 1855 in Berlijn, ze verdeelde Afrika onderling. Er werd geen rekening gehouden met het leefgebied in Afrika.
Internationaal aanzien en superioriteit
De kolonie moest zich aanpassen aan de wetten die hun werden opgelegd, ook kwam de kolonie altijd ten dienste te staan naar het moederland.
Nationalisme: Verschijnsel dat wordt gekenmerkt door trots op het eigen land, het eigen volk en de eigen cultuur.
Nederlands imperialisme
Nederlands deed niet meer om Afrika te krijgen, maar wel aan modern imperialisme. Ze hadden de eilandgroep die sinds 1816 Nederlands-Indië heette. Inheemse bestuurders werden daar aan hun macht gelaten, maar moesten wel met Nederlands samen werken. Boeren moesten tegen een lage prijs hun spullen verkopen aan Nederland. Eduard Douwes Dekker vond dit uitplundering van de mensen. Later in 1870 (vanwege economische redenen) werden wetten ingevoerd dat er particulieren ondernemers hun eigen bedrijf mochten opstarten in Nederlands-Indië. Sommige Nederlanders gingen naar de eilanden om daar een boerderij te beginnen met plantages. Later werd er daar ook aardolie gevonden en konden er rubberbomen groeien.
Paragraaf 8.2 een nieuwe samenleving
32: Discussies over de ‘sociale kwestie’.
34: De opkomst van emancipatiebewegingen
36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Slechte leefomstandigheden
Vanaf 1820 begon de bevolking heel erg te groeien. Woningen werden haastig gebouwd, ze hadden geen comfort, waar gehorig, vochtig, stonden dicht op elkaar en vergingen al na een tijdje. Ouders en kinderen sliepen vaak op een kamer. Werkomstandigheden waren ook zwaar en het loon was laag. De gezondheids- en veiligheidssituatie was slecht in de grote fabrieken. Mensen werden niet uit en hadden sociale problemen, zoals alcohol en huishoudelijk geweld. Bijna niemand ging naar school en werkte generaties lang in fabrieken. De overheid deed niks omdat ze vonden dat de ondernemers winst moesten maken. Sommige burgers hielpen meer met financiering in weeshuizen, werkhuizen of voor werkloze arbeiders en hun kinderen. Uiteindelijk vonden de burgers dat dit niet langer meer kon.
Sociale kwestie
Bijv. dokters en kraamvrouwen die uit arbeidswijken kwamen waarschuwde voor de slechte hygiëne en gezondheid. Er was vaak een epidemie, die niet alleen in arbeidswijken uitbrak, maar ook in de rijkere wijken, waardoor de rijke zich ook zorgen begonnen te maken. Een andere zorg was de openbare dronkenschap, geweldpleging en prostitutie. Dit ging buiten de waarde en normen van het christendom. Het idee dat er iets moest gebeuren werd populair. Deze heet de:
Sociale kwestie: het vraagstuk van de slechte leefomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost.
Er kwamen campagnes van hoe je goed kon leven en ook opvoedingskampen, maar deze werkte zelden.
Klassenstrijd van Marx
Arbeiders hadden weinig invloed op hun levensomstandigheden (meer werk dan banen). Om samen sterk te staan werden vakbonden opgericht, maar werden vaak snel verboden omdat het in de weg stond van vrije economie. In de loop van de 19e eeuw mocht dit steeds vaker wel. Halverwege de 19e eeuw ontstond er een nieuwe politiek-maatschappelijke stroming. Het socialisme stond voor het verbeteren van de leefomstandigheden van arbeiders (loon, huizen, gelijke rechten). De gelijke rechten maakt van het socialisme een emancipatiebeweging.
Karl Marx en Friedrich Engels was de samenleving verdeeld in kleine rijke deel en grote arme deel. Door de industrie was die tweedeling versterkt. De bourgeoisie (rijkere burgers) zou steeds machtiger en rijker worden ten koste van het proletariaat (burgers die alleen overleven door arbeid). Er was volgens Marx en Engels maar een oplossing: een revolutie waarbij het proletariaat de macht greep (uiteindelijk ook een samenleving zonder machtsverhoudingen).
Sociaaldemocratie
Sommige socialisten vonden een revolutie te zwaar middel. De betere staat zou kunnen worden bereikt via een parlementaire weg, meenden deze sociaaldemocraten. Als de overheid wetten maakten waarbij rijke genoeg belasting moest betalen konden ze daar alles van betalen (uitkeringen, minimumloon en fatsoenlijke huizen). Zo zou het verschil tussen arm en rijk minder worden. De sociaaldemocraten streden voor algemeen kiesrecht, zodat de burgers ook konden kiezen en dit werkelijkheid zou kunnen worden. Socialisten die revolutionair wilde gaan waren communisten.
Paragraaf 8.3 Democratisering in Nederland
34: De opkomst van emancipatiebewegingen
35: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Liberalen
Koning Willem I had veel macht, hij negeerde het parlement vaak en deed zijn eigen zin. Liberalen vonden dat zorgelijk. Zei zetten zich in voor burgerlijke vrijheid en politieke invloed voor het volk, vooral de succesvolle, omdat hun veel kwaliteiten hebben. In bijna heel Europa waren er koningschappen en in 1848 brak hier een opstand over uit, in verschillende steden. De aard hiervan was economisch (alles was te duur), maar het doel was politiek (herzien machtsverdeling). Sinds 1840 was Willem II aan de macht en hij vreesde voor zijn plek, om dat te voorkomen verzocht hij de ervaren liberale politicus Johan Thorbecke de grondwet te herzien. Voortaan werd alles via het parlement geregeld en er was geen verantwoording van de koning nodig. De leden van het parlement werden gekozen met censuskiesrecht (mensen die bepaalde belasting betalen mogen stemmen).
Emancipatiebewegingen in de politiek
Maar een klein deel van de burgers kon stemmen en dan bijna alleen maar de liberalen. Zij streefde naar economische vrijheid (overheid moet niet bemoeien met economie). Socialisten wilde algemeen kiesrecht, omdat ze niet wilde dat de overheid zich terugtrok uit de sociale kwestie. Protestanten en katholieken wilde meer politieke macht. In de Republiek hadden de protestanten meer voordelen. Katholieken begonnen daarom een emancipatiestrijd. Allebei wilde ze wel dat de maatschappelijke positie van kerken verbeterde. De overeenkomst kwam door onderwijs. De overheid betaalde onderwijs voor een normale school, maar voor een gelovig onderwijs wilde moest dit zelf betalen en dan ook zelf een school oprichten. Confessionelen gingen hiervoor de schoolstrijd aan met de overheid.
Democratisering
Democratisering (iedereen wilde algemene kiesrecht) was niet meer tegen te gaan. Ook liberalen waren het hier mee eens. Een grondwetwijziging in 1887 maakte de uitbereiding van dit kiesrecht mogelijk. Het censuskiesrecht werd vervangen door kiesrecht op basis van kenteken, alleen mannen tot 68 mochten stemmen en vrouwen/ arbeiders niet. Feministen benadrukten onder andere via Vereeniging van Vrouwenkiesrecht dat vrouwen dezelfde toegang kregen. In de eerste wereldoorlog deed Nederland niet meer, maar had wel economische nadelen. De schoolstrijd en de kiesrechtkwestie moesten worden opgelost, omdat politici van de vier zuilen wilde samenwerken. Socialisten wilde algemeen kiesrecht en Confessionelen niet, confessionelen wilde gesubsidieerd bijzonder onderwijs en socialisten wilde dit niet. Ze hielpen elkaar in het parlement waardoor de Pacificatie van 1917 was opgelost. Alle mannen mochten stemmen en twee jaar later vrouwen ook. Hierdoor sloot de democratisering in Nederland.
REACTIES
1 seconde geleden