Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 10704 woorden
  • 16 oktober 2012
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
10 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Koude Oorlog en dekolonisatie

1.1
Na de Russische Revolutie bleef altijd enig argwaan bestaan bij zowel de Sovjet-Unie als bij het Westen. Het gezamenlijk strijden tegen Duitsland kon dit ook niet verhelpen. Het Westen representeerde de liberale ideologie. Zij stonden onder anderen voor vrijheid van het individu, democratische besluitvorming, een meerpartijensysteem, regelmatige verkiezingen, vrije meningsuiting en een kapitalistische productiewijze. Met een kapitalistische productiewijze wordt bedoeld dat ondernemers de vrijheid hebben om hun bedrijven te leiden zoals zij dit het voordeligst achtten, zij beschikken dan zelf over de winsten en de overheid bemoeid zich er zo min mogelijk mee. 

De Sovjet-Unie representeerde het communisme. Zij gingen uit van veel staatsinvloed. Het communisme was gebaseerd op de ideeën van Karl Marx. In het boek ‘Das Kapital’ voorspelde hij het einde van het kapitalisme. De arbeiders zouden zich verenigen en de macht grijpen, waarna de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zouden worden. De ondernemers, de kapitalisten, zouden de arbeiders niet meer uitbuiten en de welvaart zou eerlijk worden verdeeld. Na een machtsgreep van de communisten in 1917 stelde Lenin, hun leider, een harde dictatuur in. De Communistische Partij was de enige partij die niet afgeschaft werd. Deze partij zou de arbeiders beschermen tegen uitbuiting. De communistische partijleden werden de nieuwe heersers. Er kwam censuur op de pers, er verrezen concentratiekampen en de geheime politie trad hard op. Ook de economie kwam onder toezicht van de partij. De hele economie werd nu centraal geleid. Er waren geen vrije ondernemers meer, de staat maakte de beslissingen. Er was nog amper sprake van privébezit.

Roosevelt en Churchill, de Amerikaanse en Britse leiders, keken hier overheen omwille het geallieerde bondgenootschap in de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog kwamen de tegenstellingen weer naar voren en kwam er een conflict om de macht. Er was een machtsvacuüm nadat Duitsland wegviel als machtsfactor, en beide grootmachten wilden dit opvullen.

Op de conferentie van Jalta, februari 1945, was afgesproken door Churchill, Roosevelt en Stalin dat de democratie bevorderd zou worden. Dit gebeurde niet. Stalin trok de gebieden binnen die door de Sovjet-Unie waren bevrijd binnen zijn invloedsfeer. Polen, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Tsjechoslowakije en Oost-Duitsland waren allemaal satellietstaten. Deze staten konden de Sovjet-Unie beschermen daar waar het eerst kwetsbaar was, namelijk de westgrenzen. Stalin rechtvaardigde de aanwezigheid van het Rode Leger door te wijzen op de gevaren van (West)-Duits revanchisme en militarisme. 

Het deel van Europa dat bevrijd was door de westelijke geallieerden vormde een democratie. Zo was Europa dus in twee delen verdeeld. Amerika en Rusland bleven militair aanwezig in Europa. Duitsland werd eigendom van Frankrijk, Amerika, Groot-Brittannië en Rusland. Deze verdeling van Europa hield jaren stand. Er werd gesproken van een Koude Oorlog tussen Oost en West. Er is nooit echt een gewapend gevecht geweest, vandaar de benaming ‘koud’. Naast dit gebrek aan echte gevechten leek het verder op een echte oorlog; de supermachten stichtten bondgenootschappen, dreven hun bewapening op, hielden zich bezig met spionage en voerden een propagandaoorlog. In 1946 gebruikte Churchill voor het eerst de benaming ‘het IJzeren Gordijn’, dat neergelaten was dwars over Europa. Ook het bezit van het atoomwapen zorgde voor veel spanning tussen beide kanten. In 1945 bleek de VS al atoomwapens te hebben; zij bombardeerden hiermee Nagasaki en Hiroshima. In 1949 had ook de Sovjet-Unie toegang tot kernwapens. Sommige Amerikanen werden tot de elektrische stoel veroordeeld omdat zij beschuldigd waren voor atoomspionage. Er ontstond een wapenwedloop; beide kanten wilden steeds betere wapensystemen ontwikkelen. In 1951 ontwikkelden de Amerikanen de waterstofbom. Deze bom was vele malen krachtiger dan de bom op Hiroshima. De Sovjet-Unie bleek deze in 1952 ook te hebben. De nucleaire wapens hadden echter zo’n groot afschrikkingseffect dat geen van  beide kanten ze durfde te gebruiken. Dit werd ook wel een balance of terror genoemd, een afschrikkingsevenwicht. De supermachten hielden elkaar met de angst voor het gebruik in balans.

De BB, Bescherming Bevolking, hield openbare oefeningen om mensen voor te bereiden op kernaanvallen. De organisatie gaf ook een boekje uit met tips voor na een kernaanval. Mensen brachten blikvoedsel, een verbanddoos en Mens-erger-je-niet naar de kelder voor het geval dat dit zou gebeuren.

De leiders van de Sovjet-Unie, die Stalin na zijn dood in 1953 waren opgevolgd, verkondigden te streven naar vreedzame co-existentie met het Westen. Nikita Chroesjtsjov, de Russische partijleider tussen 1953 en 1964, dacht dat een vreedzame competitie uiteindelijk zou uitwijzen wie de winnaar was. Hij verwachtte dat het communistische systeem beter zou zijn voor de onderdanen dan het kapitalistische systeem. Er deed een soort dooi voor; de oorlogsdreiging was grotendeels uit de lucht. 

1.2
In 1947 was er een burgeroorlog in Griekenland; een communistische verzetsorganisatie streed tegen de westers gezinde regering. Amerikaanse president Harry Truman wilde ingrijpen en lanceerde de Trumandoctrine. Deze hield in dat de VS hulp zou bieden aan ieder land dat bedreigd werd door een communistische machtsovername. Dit werd ook wel containmentpolitiek genoemd. Regeringsadviseur George Kennan was de bedenker van deze politiek. Hij vond dat deze politiek zich moest beperken tot Europa. Ook vond hij dat Amerika vooral met economische middelen het communisme moest tegengaan, in plaats van militair.

Truman lanceerde kort hierna het Marshallplan. Miljarden dollars werden gereserveerd voor landen die door de oorlog waren getroffen. Minister van Buitenlandse Zaken Marshall overtuigde het congres ervan dat alleen een levensvatbaar Europa het communisme tegen kon gaan. Dit Marshallplan zou ook voor Amerika positieve uitwerking hebben, omdat West-Europa dan weer een afzetgebied kon zijn. De Russen, en hierdoor ook de andere Oostbloklanden, weigerden de hulp. Het Marshallplan verscherpte dus de tegenstellingen tussen Oost en West. Het vijandbeeld van Rusland werd versterkt. Ook in Azië en Afrika kwam Amerika bescherming bieden tegen het communisme. Voor de gedekoloniseerde landen klonk het communisme interessant, zeker na de overwinning van Mao Zedong in China, in 1949. Een communistische wereldrevolutie werd nu gevreesd. Veel Amerikanen, vooral de Republikeinse partij, waren voor een roll-back-politiek; zij wilden Oost-Europa bevrijden van het communisme. De leiders van de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China zagen de containmentpolitiek als een uiting van westers imperialisme. Amerika oefende wel erg veel invloed uit op grote delen van de wereld, met als doel overal afzetmarkten en grondstoffen te veroveren. Dit zou allemaal ten koste gaan van de kansarmen.

Amerikanen spraken van het Rode Gevaar, het machtsblok van de communistische grootmachten. Vooral omdat Mao Zedong een trouwe vriend was van Stalin voelde men dreiging. Dit verminderde al snel; Mao was het niet eens met de vreedzame co-existentie van Chroesjtjov, hij vond dit verraad aan de communistische zaak. Mao liet op veel manieren zijn haat voor Amerika blijken. Hij organiseerde bijvoorbeeld ‘haat-Amerika-festijnen’. Het Westen begon nu steeds meer vrees te krijgen voor het ‘gele gevaar’. Rond 1960 kwam het tot een breuk tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China. Er was naast een ideologische ruzie ook een persoonlijke ruzie tussen Mao en Chroesjtjov, maar het ging vooral om het leiderschap van de internationale communistische beweging. Mao was meer voor de boeren terwijl Rusland de nadruk legde op industriële ontwikkeling. 

1.3
In de jaren 20 en 30 groeide verzet tegen de Europese overheersing in veel koloniën. Dit ontwikkelde zich in het inheemse nationalisme; de koloniën wilden zelfstandig worden. Toen Japan een indrukwekkende militaire overwinning behaalde op een Europees land in 1905, Rusland, werden de blanken niet meer als onkwetsbaar gezien. De WWI, waar blanken tegen elkaar vochten, versterkte dit gevoel. Er was ook geschoold inheems personeel nodig, wat zorgde voor meer kritiek van de intellectuele elite. In 1949 werd bijna heel Frans Indochina bezet door Japan. Daarna volgde de aanval op Pearl Harbor en de bezetting van Nederlands-Indië, de Filippijnen, Hongkong en Brits-Malakka. Blanken werden opgesloten in kampen. Dit was voor de Japanners een enorme kans verder te gaan met de propaganda tegen de blanken. Japan begon een ‘Aziatische bevrijdingsstrijd’ en beloofden onafhankelijkheid voor loyaliteit van de inheemse nationalisten. Eigenlijk was Zuidoost-Azië ook veroverd voor rijst en olie. Japan capituleerde na de bombarderingen van Hiroshima en Nagasaki. Er ontstond nu een machtsvacuüm omdat het veel tijd nam voor de blanken om uit kampen te komen. Nationalisten begonnen hun strijd voor vrijheid. Nederland, Frankrijk en Engeland konden hun kolonies niet behouden, verzwakt door de oorlog. Zowel Amerika als de Sovjet-Unie wilde vat krijgen op de leiders van de nieuwe staten. Bij de inheemse bevolking heerste wrok tegen het Westen, dus de communisten hadden al enige kans. Dekolonisatie en de Koude Oorlog raakten verstrengeld.

1.4
Het communistisch worden van China in 1949 was een grote schok voor de Amerikanen, dit was namelijk de grootste winst van het communisme ooit. Sommige Amerikanen vonden dat Truman ‘to soft on communism’ was geweest. Joseph McCarthy dacht dat de Sovjet-Unie op het punt stond een eindoffensief aan te gaan. Ook presenteerde hij een lijst van zogenaamde communistische medewerkers van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Charlie Chaplin en Danny Kay werden slachtoffer van dit anticommunisme. Dit mccarthyisme kreeg zelfs steun van John F. Kennedy en Richard Nixon. Honderden hoge ambtenaren, waaronder veel Azië-specialisten, verloren hierdoor hun baan. Dit zorgde voor slechtere inlichtingsdiensten. De invloed in de regio in Zuidoost-Azië kon worden vergroot bij economische hulp van Amerika. Washington kon steun geven aan marionettenregeringen. Ook konden de Amerikanen besluiten tot militaire steunen en militaire interventie. In de jaren 50 en 60 werden de Amerikaanse militaire bases uitgebreid en de sterkte van het Amerikaanse leger verdubbelde. De dominotheorie was de angst voor het uitbreiden van het communisme. Wanneer één land van Zuidoost-Azië zou omvallen, zou de rest zo meevallen. Het was echter geen Russische import maar een authentiek nationalistisch stempel dat zorgde voor dit communisme. Dit kon alleen niet duidelijk worden gemaakt door de Aziëkenners na het mccarthyisme.

Vietnam: kolonisatie en dekolonisatie

2.1
Frankrijk had aanvankelijk gezag over sommige kuststeden van Vietnam. Rond 1890 ontstond er een guerrillastrijd omdat Frankrijk het gezag over Annam wilde verstevigen. Deze strijd breidde uit over heel Annam en Tonkin. De keizer werd uiteindelijk in ballingschap gezonden en de opstand verplaatste zich de komende tien jaar naar Tonkin. Heel Indochina werd rond de eeuwwisseling gepacificeerd door Frankrijk. Een resident-generaal had het bestuur over de ‘Indochinese Unie’. Meer dan 5000 Franse ambtenaren werkten op verschillende departementen. In 1913 leefden er 24.000 (van de 16 miljoen) Fransen in Vietnam. Begin WWII waren dit 45.000 Fransen. De Fransen zetten een nieuw belastingstelsel op om de kolonie winstgevend te maken. Van deze winst werden bijvoorbeeld spoorwegen aangelegd. Wanneer de handel vanuit Zuid-China richting Indochina gestuurd zou worden, zou Frankrijk kunnen concurreren met Groot-Brittannië, dat Hong Kong had overgenomen. In 1914 was er al 2.000 km spoorweg. Er werden ook stuwdammen aangelegd, er werd geld gestoken in onderwijs. Frankrijk buitte haar kolonie erg uit. Al het bruikbare werd in productie genomen, zoals rijst, steenkool, rubber, zijde, specerijen en mineralen. Er was weinig gezondheidszorg; één arts op elke 38.000 inwoners. 

De al bestaande missiescholen kregen meer armslag. De rooms-katholieke kerk keer zo’n 2 miljoen leden. Bijvoorbeeld in Saigon en Hanoi stonden kathedralen. Katholieke Vietnamezen behoorden tot de stedelijke elite, maar werden vooral gezien als handlangers van de blanken. Het zuidelijke Chochin-China werd het welvarendste en modernste deel van de kolonie; er ontwikkelde zich een handeldrijvende middelklasse. In de Mekongdelta kwam landbouwgrond beschikbaar door de bouw van dammen en dijken. Grootgrondbezitters waren hier eigenaar van en zij pachtten het weer door. Er bestond een grote afstand tussen de elite en de pachtboeren in dorpen. Er werden hier ook delfstoffen als steenkool gewonnen en er waren plantages voor rubber. Deze werden verkocht aan Franse handelaren die het weer exporteerden. In Annam bleef de maatschappij zo ongeveer hetzelfde. In Tonkin leefden vooral ongeschoolde arbeiders. In het midden en noorden van het land was de grond gelijkmatiger verdeeld onder kleine boeren. Er werden door de Fransen indirecte belastingen geheven en zij stelden staatsmonopolies in voor artikelen als zout, alcohol en opium. Vooral arme boeren waren hier slachtoffer van. Vooral in Annam en Tonkin bleef hier verzet tegen  bestaan.

2.2
De ontwikkeling van Japan tot een modern land kreeg veel interesse in Indochina. De Franse overheid had geschoolde medewerkers nodig, waardoor er een intellectuele bovenlaag kwam. Vietnamezen zagen veel negatieve kanten aan de Fransen. Zij waren ordinaire rovers, stelden koelies te werk voor veel te weinig geld, lieten opiumgebruik toe en zij wierven infanteristen voor het moederland. Het waren volgens de Vietnamezen belastingophalers, ronselaars, veldwachters en rechters die geen pardon kenden en onwillige elementen in ballingschap zonden. De nationalistische bewegingen, die al voor WWI bestonden, werden sterk bestreden door de Fransen. In 1928 stelden zij een Vertegenwoordigend Lichaam in, om het verzet te laten verminderen. De helft van de leden was blank en de andere helft werd indirect gekozen. Deze raad had zeer weinig invloed op het bestuur van Indochina. Het verzet nam dan ook toe door de oprichting van de raad. Nationalisten voelden zich niet serieus genomen en radicaliseerden. Onder de boeren, plantage- en fabrieksarbeiders en de stedelijke elite vonden zij aanhangers.

Ho Chi Minh werd in 1890 in Annam geboren. Hij had een schuilnaam die ‘Hij die verlicht’ betekent. Toen Ho twaalf was deed hij koeriersdiensten voor een antikoloniale beweging, omdat zijn vader in conflict kwam met de Franse autoriteiten. Hoewel hij studeerde aan Franse scholen en dus in aanraking kwam met de Westerse cultuur, raakte hij geïnteresseerd in de Chinese wijsgeer Confucius en het boeddhisme. Hij hoorde op school ook dat in China het nationalisme groeide. Toen Ho twintig was ging hij op wereldreis. Hij woonde in Parijs, Londen en New York. In Parijs ontmoette hij Zhou Enlai, de latere Chinese premier. In 1919 richtte Ho een verzoekschrift tot de vredesconferentie van Versailles. Hij vroeg steun voor het vrijheidsstreven van de kolonies. Hij kreeg geen antwoord. Hij keerde zich hierop tot het communisme. In 1920 werd hij medeoprichter van de Franse communistische partij. Lenin had geschreven dat het imperialisme het laatste stadium vormde van het kapitalisme. De strijd tegen het kapitalisme was dus ook de bevrijdingsstrijd van de inheemsen van koloniën. In 1923 reisde Ho naar Moskou. Hij kreeg een functie in de jeugdbeweging van de Komintern, de internationale bond van communistische partijen.

In 1929 werd de Indochinese Communistische partij opgericht. Ho Chi Minh schreef vanuit China een Tienpuntenprogramma voor de partij. De geheime diensten hielden hem in de gaten dus hij kon niet naar Vietnam terugkeren. In 1931 werd hij in Hong Kong gearresteerd en gevangengezet. Hij kwam na een jaar weer vrij, waarna hij terugkeerde naar Moskou. Enkele jaren later ging hij naar Yan’an, China, waar Mao Zedong, de marxistische guerrillaleider, leider was. In 1939 werd hij naar Zuid-China gestuurd voor de oorlog tegen Japan. Hier trof hij de leiders van de Indochinese Communistische Partij aan, zoals Vo Nguyen Giap. Vo Nguyen Giap was later nog strateeg van de Vietnamese guerrillaoorlogvoering. In 1941 keerde Ho Chi Minh terug naar Vietnam. Japan had Vietnam bezet, maar de Franse ambtenaren werkten gewoon door. Door de Japanse bezetting merkten de Vietnamezen dat de blanken overwinnelijk waren. In mei 1941 richtte Ho de Vietminh op, samen met anderen. Dit was een militante organisatie waarin de nationalistische krachten zich verenigden onder communistische leiding.

In 1944 en 1945 stierven zo’n 2 miljoen mensen van de honger in Vietnam, omdat de Fransen alle rijst opeisten. De Vietminh en Amerikanen hielden tijdens de WWII contact. Ho spioneerde voor Amerika en neergeschoten Amerikaanse piloten werden door de Vietminh in veiligheid gebracht. De Amerikanen leverden wapens en medicijnen aan de Vietminh. Dit redde zelfs Ho Chi Minh leven toen hij malaria had. Ho Chi Minh plan was dat wanneer de geallieerden Japan hadden verslagen, de Vietminh de macht zou krijgen. De communisten zouden dan de maatschappij revolutionair kunnen omvormen. Ho Chi Minh deed erg zijn best geheim te houden voor de Amerikanen dat leden van de Vietminh communistisch waren. Hij verwachtte sowieso dat ze steun zouden krijgen omdat president Roosevelt tegen kolonialisme was.

In april 1945 maakte generaal Charles de Gaulle duidelijk aan Roosevelt dat de Fransen geen afstand wilden doen van Indochina. Roosevelt stierf korte tijd later en de Fransen kregen een seintje van Amerika dat zij hun gezag weer uit mochten oefenen in Indochina. Dit was vooral omdat Frankrijk onmisbaar was in de strijd tegen de Sovjet-Unie. Op 15 augustus capituleerde Japan, nadat Hiroshima en Nagasaki waren gebombardeerd. Er ontstond een machtsvacuüm waarin de bevolking de kans greep. Er ontstonden nationalistische opstanden. Op 2 september 1945 riep Ho Chi Minh in Hanoi de onafhankelijke Democratische Republiek Vietnam uit. Kort na deze onafhankelijkheidsverklaring landden echter Britse troepen in Indochina om het Franse gezag te herstellen. In het zuiden van Vietnam werden strategische punten door de Fransen overgenomen. Ho vroeg president Truman om hulp, maar deze weigerde dit. De Franse regering wilde Indochina niet opgeven omdat dit andere Franse koloniën zou beïnvloeden. Begin 1946 waren er al 65.000 Franse soldaten in Vietnam.

Omdat zij zich na 1945 bewust waren van het nationalisme in de koloniën, was de Franse regering bereid tot overleg. Ho kwam in Parijs met de Fransen in bespreking. In 1946 kwam er een akkoord; Frankrijk erkende de Democratische Republiek Vietnam als een vrije staat binnen een Franse Unie. Dit was dus een soort samenwerkingsverband. De Republiek mocht haar interne zaken zelf regelen, maar Frankrijk had de leiding over buitenlandse zaken, defensie en financiën.
Deze afspraken waren voor Ho Chi Minh ongunstig; de Republiek werd ingeperkt in het Franse systeem, terwijl het Franse leger bleef vergroten.
Eind 1946 raakten Franse troepen in gevecht met de Vietminh. De Fransen hadden een wapentransport onderschept en als reactie hierop raakten ze in gevecht. In Haiphong liet de Franse bevelhebber de stad bombarderen, waarbij 6000 burgers overleden. Giap, minister van Defensie van de Republiek, liet zijn milities los op de Fransen waarbij tientallen mensen stierven. Dit was het begin van de Eerste Indochinese Oorlog. Ho Chi Minh riep het volk op mee te strijden in de verzetsoorlog.

De Vietminh woog militair gezien niet op tegen de Fransen. In 1947 hadden zij een stevige positie in het zuiden. In het noorden had de Vietminh zich teruggetrokken de bergen in en op het platteland.  Ho Chi Minh wendde zich tot de Sovjet-Unie voor steun; het Westen weigerde te helpen. Na 1949 wendde hij zich ook tot Volksrepubliek China. De Vietminh mobiliseerde, evenals Mao, de boerenmassa. Er werd met deze boeren een guerrillastrijd begonnen.

Giap had een krijgsplan ontwikkeld dat drie fasen omvatte±
- Het plegen van aanslagen op Franse doelwitten met de bedoeling Franse represailles uit te lokken. Dit zou zorgen voor een antikoloniale strijdgeest bij het volk.
- Het effectieve controleren van het platteland door het Vietminhleger
- Vanaf het platteland de steden veroveren

Hierdoor hadden de Fransen weinig aan hun bewapening. Er waren namelijk geen openlijke gevechten. De Vietminhbases op het platteland waren niet te vernietigen. In 1949 waren er al zo’n 250.000 Vietminhstrijders, wat ongeveer gelijk was aan de Franse soldaten. Er waren meer soldaten nodig om de guerrillastrijders te verslaan, en deze konden niet zo snel overgebracht worden.

In 1949 probeerde Frankrijk de niet-communistische nationalisten  te scheiden van de communisten in de Vietminh. Bao Dai, de voormalige keizer van Annam, wilde hieraan meewerken. Hij kreeg de leiding over de Vietnamese staat die lid zou zijn van de Franse Unie. Op deze manier behielden de Fransen controle over buitenlandse zaken, defensie en economie. 

Er waren nu op papier twee Vietnams; De staat van Bao Dai en de Democratische Republiek Vietnam van Ho Chi Minh. Ho kreeg de meeste steun van het volk door zijn vaderlandsliefde en sociale rechtvaardigheid. Het Bao Dairegime bleek onbekwaam en corrupt. De Verenigde Staten begonnen met een programma van militaire steun nadat Bao Dai was geïnstalleerd. Dit kon nu omdat de Fransen zich bereid toonden zaken te doen met de nationalisten; Amerika was dan niet meer hypocriet in hun antikoloniale houding. In 1950 werd een hulpprogramma gestart door regering Truman. 80% van de oorlogskosten van Frankrijk werden onder leiding van Eisenhower, de nieuwe president, door Amerika gedekt. Deze Amerikaanse steun kwam voort uit de Trumandoctrine en de containmentpolitiek. Amerika wilde een overwinning van de communisten in Zuid-Azië tegengaan.

Voor de internationale ontwikkelingen was de Koude Oorlog een bepalende factor. Vicepresident Richard Nixon bezocht in 1953 Indochina. Hij dacht dat elke communistische beweging gedirigeerd werd vanuit het Kremlin, het centrum van het wereldcommunisme. Amerika besefte niet dat ook binnen Indochina de inwoners deze wil hadden. Dit vormde de eerste stap op de weg van Amerika’s militaire betrokkenheid in Vietnam. Mao erkende de Democratische Republiek Vietnam en zegde zijn steun toe aan Ho Chi Minh. Dit zorgde voor brandstof en munitie. Over het platteland van Tonkin kreeg de Vietminh controle, en van hieruit konden zij later de steden binnendringen. In 1952-1953 waren zo’n 500.000 Franse soldaten in Vietnam. Zelfs dit aantal bleek te weinig om een aanvalsstrategie uit te voeren. De troepen hielden zich vooral bezig met defensie. De oorlog kostte Frankrijk twee keer meer dan wat het land kreeg aan Marshallhulp. Veel mensen waren mede daarom tegen de oorlog. Er waren in 1953 zo’n 150.000 gewonde en gestorven Fransen door de oorlog.

In 1953 werd in Dien Bien Phu een Franse positie gekozen. De Fransen hoopten in een veldslag de Vietminh te verslaan. De 16.000 Franse militairen werden omsingelt door 35.000 Vietminhstrijders. In maart 1954 lanceerde de Vietminh een artilleriebombardement, gevolgd door een stormloop. Deze stormloop kostte drie keer zoveel Vietminhstrijders als Franse verdedigers. Op 7 mei capituleerden de Fransen. De verloren slag van Dien Bien Phu en de capitulatie waren weer reden voor de Amerikaanse president zich zorgen te maken over de overname van de communisten.

2.3
In april 1954 kwam een aantal staatslieden bijeen in het Zwitserse Genève, om te praten over Indochina. Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie zaten de conferentie voor. Frankrijk, de Democratische Republiek Vietnam, de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten (als waarnemer) waren aanwezig. Het was de eerste keer dat Volksrepubliek China meedeed bij de werelddiplomatie. De besprekingen duurden in totaal 10 weken. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Dulles, weigerde de hand te schudden van Zhou Enlai, de Chinese collega. Frankrijk en de Vietminh hadden al direct een wapenstilstand gesloten na de slag bij Dien Bien Phu (in het Noorden). Hiermee werd het regime van Ho Chi Minh erkend in Noord-Vietnam. Er was discussie over wat er moest gebeuren met Zuid-Vietnam. De Noord-Vietnamese delegatie wilde Vietnam verenigen. De Amerikanen wilden voorkomen dat ook Zuid-Vietnam communistisch werd. Dulles waarschuwde nog dat een poging tot overname van het Chinese Rode Leger nare gevolgen zou hebben.

Uiteindelijk werden de Geneefse Akkoorden ontwikkeld;
- Vietnam werd tijdelijk in tweeën gedeeld, met de 17e breedtegraad als scheidingslijn. In het Noorden zou de Democratische Republiek Vietnam gezag uitoefenen. Bao Dai zou ten zuiden van de demarcatielijn zijn bewind uitoefenen. Saigon was de regeringszetel.
- Geen van beide delen mocht zich aansluiten bij militaire bondgenootschappen of militaire bases van andere landen op zijn grondgebied toelaten.
- In 1956 zouden nationale verkiezingen worden gehouden, waarna het land zou worden herenigd. De Franse troepen waren in 1956 allemaal uit Vietnam vertrokken.

President Eisenhower stuurde 600 militaire adviseurs naar Saigon. Ho Chi Minh was akkoord gegaan met de Geneefse Akkoorden om de verkiezingen – verder had hij er geen baat bij. Deze verkiezingen werden uiteindelijk niet gehouden juist om de kans van Ho Chi Minh; Vietnam werd niet verenigd. De dominotheorie was genoeg voor de Amerikanen om de overwinning van Ho tegen te gaan. Amerika had ook al geholpen bij de opbouw van Zuid-Vietnam en wilde dit niet verloren zien gaan. De communistische staten waren ook nog niet zo voor de naleving van de Geneefse Akkoorden. De deling werd eigenlijk wel gewaardeerd. China had zo geen sterke zuiderbuur en Chroesjtsjov was niet bereid hun positie tegenover de VS te verslechteren voor Vietnam. Zowel China als de Sovjet-Unie wilden Amerika niet aan zetten tot het legeren van troepen in Zuid-Vietnam. De Akkoorden van Genève beëindigden 8 jaar oorlog in Vietnam, maar waren het begin van 20 jaar oorlog.
Nadat Frankrijk weg was uit Vietnam konden de Amerikanen zich volop gaan bemoeien met het land, zonder dat zij geassocieerd zouden worden met het Europese kolonialisme. Dit tekende de nieuwe fase.

Noord- en Zuid-Vietnam: 1954-1973

3.1
In oktober 1954 droeg de commandant van het laatste Franse detachement de macht over aan de troepen van Giap, in een korte ceremonie. Eenheden van de Vietminh gingen naar Hanoi, de hoofdstad. Ho Chi Minh gingen wonen in een tuinierswoning bij het voormalige paleis van de gouverneur. Ho Chi Minh en de Vietnamese Communistische Partij kregen de politieke macht in de Democratische Republiek Vietnam in handen. Er waren geen andere partijen. Ho en een kleine groep mensen hadden de macht binnen de VCP. Zij bezetten de voornaamste regeringsposten. O was president, Giap was minister van Defensie en vicepremier. Er was geen oppositie mogelijk en er was geen persvrijheid. Vooral door Ho Chi Minh’s goede positie gingen de inwoners hiermee akkoord. 

Er was in Noord-Vietnam amper industrie. In juli 1954 vaardigde de regering een decreet uit om de handels- en industriële firma’s, die eerst bezit waren van Frankrijk, te nationaliseren. Het overige privébezit zou niet worden aangetast, om ervoor te zorgen dat kapitaalkrachtigen niet naar Zuid-Vietnam zouden vertrekken. Dit lukte niet; 800.000 Vietnamezen, waarvan vele hoogopgeleiden en kapitaalkrachtigen, verhuisden naar Zuid-Vietnam. Tussen de 50.000 en 90.000 Vietminhsympathisanten verhuisden naar het Noorden. De meesten die naar het Zuiden verhuisden waren katholiek en bang voor vervolging door het communisme. 
Er bleven zo’n 900.000 katholieken in Noord-Vietnam wonen. Zij hadden vrijheid van godsdienstuitoefening maar werden veel beschouwd als reactionairen of saboteurs door bijvoorbeeld militante communisten.

In de eerste jaren lanceerde de VCP een landhervormingsprogramma. Grote plantages werden onteigend en landloze en arme boeren kregen deze landgoederen. De boeren werden gestimuleerd te gaan zaaien en oogsten. Wat zij zelf niet nodig hadden mocht vrij worden verkocht. Binnen 2 jaar steeg de rijstproductie van 2,6 miljoen naar 4,2 miljoen ton. Een dreigend voedseltekort was hiermee afgewend. Het bewind radicaliseerde echter zeer snel. Noord-Vietnam kreeg een planeconomie; er was geen plaats meer voor kapitalistische boeren en een vrije markt. Partijactivisten trokken naar het platteland en dwongen boeren toe te treden tot collectieve boerderijen. Er werden tribunalen georganiseerd waarbij de boerenbevolking de landeigenaren van uitbuiting beschuldigde. Vele landeigenaren, tienduizenden, werden geëxecuteerd of gevangengezet. Boeren kwamen in opstand en de kapitaalvlucht groeide als gevolg van deze onderdrukking. Ho Chi Minh gaf hierop toe dat er fouten waren gemaakt, om nog meer migratie tegen te gaan. Hij beloofde partijkaderleden te straffen, omdat zij zich aan terreur schuldig hadden gemaakt. 

In 1958 kon Ho de collectivisering door zetten omdat er weer rust was. 68% van de boerenbevolking, 13 miljoen mensen, was in 1960 werkzaam op coöperatieve boerderijen. Grootgrondbezitters hadden geen heerschappij meer. De voedselproductie steeg echter niet. De collectieve landbouw zorgde voor minder enthousiasme en er werd onvoldoende gemechaniseerd. Er was weer een risico tot voedseltekort. Er was amper sprake van industriële ontwikkeling in Noord-Vietnam. De genationaliseerde bedrijven produceerden steenkool, staal of textiel en hier werkten maar een paar duizend mensen. Slechts anderhalf procent van het nationaal inkomen kwam in 1954 van de industrie. In 1961 lanceerde de VCP een vijfjarenplan, voor een snelle opbouw van de economie. Er werd met hulp van Moskou en Beijing redelijk resultaat geboekt, maar vanaf 1965 eiste de strijd in Zuid-Vietnam alle energie. De industriële bedrijven werden bovendien door de Amerikanen gebombardeerd. Hierdoor bleef Noord-Vietnam een arm, industrieel onderontwikkeld land. De Volksrepubliek China steunde Noord-Vietnam financieel en materieel. Na de breuk tussen de Sovjet-Unie en China steunde ook de Sovjet-Unie Noord-Vietnam, om te voorkomen dat China als enige hulp bood. Hanoi speelde de Sovjet-Unie en China tegen elkaar uit en probeerde zoveel mogelijk van beide kanten te profiteren. 

Toen in 1956 Zuid-Vietnam voorstelde de verkiezingen niet door te laten gaan was Ho Chi Minh een uitzondering; hij was nog steeds sterk voor een verenigd Vietnam onder communistische leiding. Bij verkiezingen zou de Vietminh volgens de prognoses zeker winnen. Dus Zuid-Vietnam wilde de verkiezingen dus vooral hierom niet door laten gaan. Er was ook het argument dat de communisten hun volk niet raadpleegden en zich niet aan hun eigen regels hielden. 
Er kwam een externe revolutie; Ho Chi Minh pleitte dat het regime in Saigon ten val moest worden gebracht. De interne revolutie was die in Noord-Vietnam.
In januari 1959 besloot de top van de VCP Noord-Vietnamese troepen in het Zuiden te laten infiltreren om het verzet tegen de regering te helpen. Hier was enige haast bij, want het regime in Saigon was bezig communisten te liquideren.

3.2
Zuid-Vietnam heette officieel de Republiek Vietnam. Het was een anticommunistische staat met als hoofdstad Saigon in de Mekongdelta. Ngo Dinh Diem mocht de nieuwe regering leiden. In 1954 werd hij premier en een jaar later president. Diem was rooms-katholiek en was tegen zowel het communisme als het kolonialisme. Hij had zich tegen de Fransen verzet in het verleden. In 1959 ontmoette Diem Eisenhower en Dulles. Diem bleek een contactarme, achterdochtige heerser. Hij luisterde alleen naar zijn familieclan en stond ver verwijderd van het gewone volk. De Amerikanen hielden zich bezig met nation building. Amerikaanse diplomaten wilden met geld en idealisme van Zuid-Vietnam en sterke natie maken die westersgezind was. Amerika was bereid hier veel geld in te investeren; Zuid-Vietnam stond in de top 5 meestbegunstigde landen. 7 miljard dollar werd tussen 1955 en 1960 geïnvesteerd. De Amerikanen bleven benadrukken dat dat Diem bezig moest met democratisering, landverdeling ten behoeve van de armen en andere maatregelen. Eén procent van de bevolking bezat bijna de helft van alle landbouwgrond. Pachtboeren betaalden vaak een derde van hun oogst als pacht aan hun landheren. De landverdeling zou nadelig zijn voor Diems familie, dus die ging niet door. Corrupte ambtenaren verkregen het meeste geld, samen met de veiligheidsdienst van Diem. Amerika hield eigenlijk dus een dictatuur overeind. Wie verdacht werd van communisme werd opgepakt. Tussen 1955 en 1959 werden 12.000 mensen geëxecuteerd en 50.000 mensen verdwenen in kampen.  Om de dominotheorie bleef Amerika achter Diem staan. De Grote Oceaan zou een Rode Oceaan worden volgens Amerikaanse politici, wanneer Zuid-Vietnam zou vallen onder het communisme. Amerika kon niet zien dat de Vietminh uit zichzelf bewoog, uit nationalistische en communistische idealen. Amerika kon niet geloven dat de Noord-Vietnamezen er zelf voor kozen zich aan China uit te leveren. Diem maakte jacht op communisten om goed over te blijven komen bij de Amerikanen. Hij voerde geen democratisering in; Amerika zou dit wel goed vinden. John F. Kennedy was als katholiek aanhanger van Diem. In 1961 noemde Lyndon B. Johnson, de vicepresident, Diem de Aziatische Churchill. Buiten Diem was er niemand anders waarin Amerika kon vertrouwen. Diem was alleen bezig met het handhaven van zijn machtspositie. Hij hield zich niet bezig met hervormingen. De oppositie werd onderdrukt.

Vanaf 1959 infiltreerden Noord-Vietnamese troepen in Zuid-Vietnam. Ondanks de instructie voorlopig niet in actie te komen pleegden zij sommige aanslagen op gebouwen en op vertegenwoordigers van het Saigon-regime. 1200 mensen stierven door deze acties in 1959, twee jaar later meer dan 4000. Met deze terreur wilde Hanoi nog grotere onderdrukking uitlokken aan de kant van Diem. De bevolking zou dan bereid zijn Diem af te zetten.
Guerrillagroepen namen grote delen van het platteland over, vooral in de Mekongdelta.

In 1960 werd een nieuwe organisatie opgezet in het Zuiden; het Nationaal bevrijdingsfront (NLF). Dit bevrijdingsfront werd ook wel de Vietcong (communist) genoemd. Verschillende oppositiegroepen werkten samen; communisten, boeren, jongeren en religieuze groepen. Het NLF leek op de vroegere Vietminh. Het wilde het zo laten lijken dat het een Zuid-Vietnamese organisatie was, dus communistische slogans werden zo min mogelijk in de propaganda gebruikt. 

Er waren twee standpunten over de Vietcong:
- De Vietcong was een autonome Zuid-Vietnamese verzetsbeweging, die zich met steun van Hanoi zich tegen Diem verzette. Dit was dan een burgeroorlog en Amerika mocht zich hier niet in mengen.
- De Vietcong was geleid door Hanoi. Dit was dan een oorlog tussen twee staten. Amerika mocht dan wel meevechten, want zij beschermden enkel Zuid-Vietnam tegen het Noorden.

Dit tweede standpunt werd na de oorlog bevestigd. Het waren Zuid-Vietnamezen die in opstand kwamen, maar zij werden gedirigeerd vanuit Hanoi. De invloed van de Sovjet-Unie en Republiek China bleek erg klein te zijn. De tactiek die de guerrillastrijders toepasten in Zuid-Vietnam was naar de ideeën van Mao. Een strijder kon op het platteland gemakkelijk onderduiken in een dorp en in de nacht in actie komen. Saigon maakte en plan om versterkte dorpen, strategic hamlets, te bouwen, als reactie op de guerrilla-activiteit. 4 miljoen boeren moesten in 3000 kunstmatige dorpen wonen, die omringd waren door bamboe en prikkeldraad. De boeren zouden dan tegen communistische infiltratie beschermd zijn. Het bouwmateriaal voor deze dorpen werd door de Amerikanen betaald, maar Diem liet de boeren er toch voor betalen. De boeren moesten nu uren lopen naar de rijstvelden en waren gescheiden van de graven van hun voorouders. Veel boeren sympathiseerden met de communisten, die eerlijke verdeling van land beloofden. De strategic hamlets riepen dus juist meer (communistisch) verzet op. In de steden groeide het verzet ook. Radicale boeddhisten, intellectuelen en communisten protesteerden tegen Diem en de Amerikaanse invloed. In Amerika was het niet erg duidelijk hoe impopulair Diem was. In Vietnam bevonden zich onder Eisenhower zo’n 900 Amerikaanse adviseurs.

3.3
In 1961 beloofde John F. Kennedy een ferme politiek tegenover het communisme. Zij omringden zich met ‘the best and the brightest’, een groep academici. Ze waren overtuigd dat de wereld maakbaar was, en deze kon naar Amerikaans voorbeeld gemodelleerd worden. Deze academici wisten echter zeer weinig van Zuid-Vietnam; de echte Azië-experts waren weggezuiverd door het Mccarthysm. Ze bleven dus ook geloven in de Domino-theorie. Toen in 1961 legereenheden naar het Zuiden trokken om het NLF te steunen riepen de adviseurs op het leger in Zuid-Vietnam te versterken. De legerleiding was namelijk onbetrouwbaar door rivaliteit en corruptie en niet in staat actie te ondernemen. Sommige generaals drongen aan op de inzet van bommenwerpers in Vietnam, maar dit weigerde Kennedy. In 1961 vergrootte Kennedy de groep adviseurs in Zuid-Vietnam; 10.000 man. Hij stuurde gevechtshelikopters, breidde de Zuid-Vietnamese strijdkrachten uit met tienduizenden soldaten en keurde geheime sabotageacties goed. In 1963 waren er al zo’n 16.000 Amerikanen in Zuid-Vietnam, onder wie eenheden van het elitekorps; de Groene Baretten. Deze hadden de opdracht de Zuid-Vietnamese troepen te adviseren. De adviseurs raakten echter steeds vaker bij gevechten betrokken. Kennedy verwachtte dat China snel over een atoombom zou beschikken. Het land kon dan heel Zuidoost-Azië overnemen.

In 1963 boekte de Vietcong veel overwinningen. Bij de Slag om Ap Bac hield een Vietcongeenheid zich staande tegenover een veel grotere en beter bewapende strijdmacht van Zuid-Vietnam. In de zomer van 1963 stak een monnik zichzelf in brand als protest tegen de onderdrukking van de boeddhistische religie door Diem. Over de hele wereld waren daarna meerdere zelfverbrandingen te zien. Madama Nhu, Diems schoonzus, was onverschillig over de doden, wat voor veel ophef zorgde. Kennedy’s ambassadeur vroeg Diem zich te verzoenen met de boeddhisten. Dit deed hij niet; zijn troepen deden gewelddadige invallen in tempels en heiligdommen en honderden geestelijken werden opgepakt.

Op dit punt wilde Amerika echt van Diem af. De Vietcong zou anders vrij spel krijgen want er was geen orde in het land. Hoge officieren in Saigon beraamden nu een staatsgreep. Er kwam een telegram naar de ambassadeur in Saigon, afkomstig van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierin stond dat een poging tot staatsgreep niet verijdelt hoefde te worden. Op 1 november 1963 omringden zij het presidentiële paleis. Hoewel Diem zich overgaf werd hij doodgeschoten. Binnen een week erkende Kennedy, die hier niets vanaf wist, het nieuwe bewind. De oorlog tegen communisten kon nu doorgaan. Na de staatsgreep was Amerika geheel verantwoordelijk voor politieke en militaire leiding in Zuid-Vietnam. Op 22 november 1963, 3 weken later, werd Kennedy doodgeschoten. Lyndon B. Johnson volgde hem op. Er volgden meerdere staatsgrepen. In 1965 kregen twee militairen de macht: generaal Nguyen Van Thieu en luchtmaarschalk Nguyen Cao Ky. In 1967 riep Thieu zichzelf uit tot president. Ky en Thieu voerden een corrupt en autoritair bewind. Ky was een bewonderaar van Adolf Hitler, tot schaamte van de Amerikanen. Amerika had miljarden dollars en tienduizenden doden geofferd voor en regime van onverantwoordelijke en corrupte bestuurders.    

Een supermacht verliest een oorlog 1964-1973

4.1
Johnson richtte zich op de armoede in de rassenproblematiek in zijn land. In 1964 lanceerde hij de Great Society. Dit was een ‘war on poverty’, die miljoenen dollars vergde. Om hier geld voor te krijgen moest de oorlog in Vietnam gestopt worden. Dit was lastig, want de anticommunisten wilden hier niets van horen. Johnson moest ervoor zorgen dat de communisten geen ruimte kregen in Zuid-Vietnam.De Vietcong beheerste als ongeveer 50% van het land en Saigon lag onder vuur.

Johnson en zijn adviseurs overwogen 3 mogelijkheden:
- Het terugtrekken uit Vietnam. Dit viel af omdat dit zowel voor de communisten als voor de bondgenoten als een nederlaag opgevat zou worden.
- Het inzetten van nucleaire middelen. Dit viel af omdat dit een WWIII kon veroorzaken en verwoesting van grote delen van de wereld.
- Het sturen van gevechtseenheden naar Zuid-Vietnam. Dit werd gekozen. De strijd moest wel zo min mogelijk Amerikaanse slachtoffers kosten, gewonnen worden met conventionele wapens en het oorlogsgebied mocht alleen Vietnam zijn.

Het Pentagon (ministerie van Defensie) ging ervan uit dat de oorlog snel gewonnen zou worden, omdat de Vietcong veel minder militaire kracht zou hebben. Noord-Vietnamese doelen zouden worden gebombardeerd omdat van hieruit de Vietcong geleid werd. De bevoorradingslijnen zouden geblokkeerd worden, waardoor Noord-Vietnam geïsoleerd werd. Er zou een beperkte oorlog (limited war) met conventionele wapens zijn, om Rusland en China buiten de oorlog te houden. Het noordelijk deel van Noord-Vietnam zou niet gebombardeerd worden, omdat het aan China grensde. Er was een afspraak dat Amerikaanse troepen niet in Noord-Vietnam kwamen wanneer China zich afzijdig hield. Er werden geen alternatieve strategieën bedacht omdat Amerikaanse beleidsmakers aardig zeker van hun zaak waren. In 1964 beloofde Barry Goldwater bij de verkiezingen de communisten met grof geweld te bestrijden. 

Op 2 augustus 1964 voerde Noord-Vietnam een torpedoaanval uit op het Amerikaanse fregat Maddox in de Golf van Tonkin. Deze mislukte. Dit schip werd gebruikt voor een geheime operatie binnen de territoriale wateren. Johnson beval hierop om de Noord-Vietnamese doelen te bombarderen. Hij riep het Congres bijeen na een zogenaamde tweede aanval op 4 augustus. Dit was het Tonkinincident. Het Senaat en het Huis van Afgevaardigden gingen akkoord met de Tonkinresolutie; de regering kreeg alle vrijheid om maatregelen te nemen om de aanvallen tegen de Amerikaanse krijgsmacht tegen te gaan en verdere agressie te voorkomen. Later werd toegegeven dat veel senatoren zich hadden laten ompraten.

4.2
Ho Chi Minh wilde eind 1964 het bewind in Saigon wegvagen voordat de Amerikanen er kwamen met groot materieel. Drie regimenten, 4500 manschappen, vertrokken naar Zuid-Vietnam. Dit zorgde voor een verdere escalatie. Ze stuurden wapens, munitie en manschappen naar Zuid-Vietnam maar bleven dit ontkennen. In november 1964 won Johnson de presidentsverkiezingen. Hij wilde de Great Society realiseren en de Vietnamoorlog winnen. Begin 1965 werden 9 Amerikanen gedood bij een guerrilla-aanval op een militaire basis. Hierop stuurde Johnson Skyhawks en Crusaders om een luchtaanval uit te voeren op belangrijke troepenbases in het Noorden. Hierop blies de Vietcong weer een hotel op, waar 23 Amerikaanse soldaten door stierven. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zei dat Noord-Vietnam bezig was een zorgvuldig agressieplan uit te voeren tegen het Zuiden. Johnson gaf bevel tot Operatie Rolling Thunder, een langdurig bombardement. Bruggen, spoorlijnen, havens en opslagplaatsen werden gebombardeerd. In juni 1965 werden Hanoi en Haiphong gebombardeerd door B52-bommenwerpers, wat voor tot verdere escalatie leidde. Een Amerikaanse officier sprak de woorden; ‘We had to destroy the town in order to save it’, nadat Zuid-Vietnamese dorpen van de Vietcong werden gebombardeerd.

Het land dat de Amerikanen kwamen redden werd door henzelf kapot geschoten. Hoewel Johnson zijn twijfels had, bleef hij openbaar de oorlog verdedigen. Ho Chi Minh wilde wachten tot de Amerikaanse bevolking zich tegen haar regering zou keren en Johnson gedwongen zou zijn de soldaten terug te roepen. Er werd geen industrie vernietigd en het verzet tegen de Amerikanen bleef groeien door bombardementen.  In Zuid-Vietnam bleef de Vietcong aanvallen. Het Zuid-Vietnamese leger stond op het punt van instorten in het voorjaar van 1965. In maart 1965, naar de vraag van William Westmoreland, gingen de eerste eenheden bij Da Nang aan land. Zij moesten als eerst de luchtmachtbases beschermen. In 1969 vochten 542.000 Amerikanen in Vietnam. In 1965 werden er wegen en airstrips aangelegd voor bedrijven. Er kwamen opslagplaatsen, warenhuizen en havens voor zeeschepen. Er was een oorlogsvloot voor de kust. De Vietnamese identiteit werd schade toegebracht door alle Amerikaanse artikelen die te koop waren. Er was nog weinig te zien van de Franse invloed nadat Amerika er was gekomen.

De legerleiding van Thieu werd amper betrokken in de besluitvorming. De Zuid-Vietnamese troepen werden vaak ingezet, ondanks de lage dunk van de Amerikanen. Een kwart miljoen Zuid-Vietnamezen sneuvelde, 5 keer zoveel als Amerikanen. Er waren in de oorlog geen normale frontlijnen, de Vietcong was over heel Zuid-Vietnam verspreid. De Amerikanen voerden search-and-destroyoperaties uit om de Vietcong op te sporen. De Vietcongsoldaten trokken zich echter terug in tunnelcomplexen en waren amper te vinden. De Amerikaanse soldaten (GI’s) arresteerden iedereen die de Vietcong (Charlie) zou kunnen helpen. Huizen of hele dorpen werden afgebrand door de Zippo Squads om ervoor te zorgen dat de Vietcong geen onderdak of voedsel kreeg. De search-and-destroyacties hadden geen effect. Pas jaren later gaf de legerleiding toe dat op deze manier de vijand niet verslagen kon worden. In 1966 sneuvelden 5.008 Amerikanen en in 1967 waren er al 16.000 gestorven.
Honderdduizenden Zuid-Vietnamezen vluchtten voor de bombardementen en gevechten. Zo’n 4 miljoen mensen vluchtten naar Saigon en andere steden. Er kwamen daar krottenwijken waar besmettelijke ziekten heersten. Dit was voor de Amerikanen wel handig, want de Vietcong had zo minder schuilplaatsen op het platteland.

De Ho-Chi-Minhroute was de route van Noord-Vietnam naar Zuid-Vietnam, via Laos en Cambodja. Deze route was bijna 10.000 kilometer lang. Wapens, ammunitie en rijst werden naar het Zuiden vervoerd en dit was niet vanuit de lucht te zien. De Ho-Chi-Minhroute werd later versterkt met werk- en opslagplaatsen, barakken en hospitalen. Het was door deze route onmogelijk Zuid-Vietnam te isoleren van Noord-Vietnam.

Vo Nguyen Giap, een Noord-Vietnamese generaal, voerde een guerrillaoorlog. De Vietcong deed aanvallen op Amerikaanse bases en plaatste boobytraps. Zij vermomden zich vaak als boer. Het platteland werd beheerst door de Vietcong, de steden door de Amerikanen. De Vietcong kwam vaak ’s nachts in actie en hield zich overdag schuil.

Agent Orange was een ontbladeringsmiddel. Zo konden de Amerikanen guerrillabases vanuit de lucht zien. Er is 75 miljoen liter ervan afgeworpen. Het gif veroorzaakte misvormingen bij baby’s en de vis en kip was vergiftigd. Napalm was een geleiachtige brandstof die met brandbommen werd afgeworpen. Het bleef brandend op de huid plakken en kon niet gedoofd worden. In 1972 werd de foto gemaakt waar Kim Phuc gillend rende met napalm op haar huid. 

4.3
Het irrigatiesysteem in Noord-Vietnam in de delta van de Rode Rivier werd door de bombardementen beschadigd. De voedselproductie daalde omdat de mannen als soldaat dienden en zich niet met de rijstproductie konden bezighouden. China stuurde technici en rijst om hongersnood tegen te gaan. Hanoi kreeg ook van zowel westerse als communistische landen voedsel en medische hulp. Het Medisch Comité Nederland-Vietnam organiseerde ook deze hulp. Beijing en Moskou leverden wapens. Zoals de Russische MiG-vliegtuigen, luchtdoelraketten en luchtafweergeschut. In 1967 waren er al 900 Amerikaanse vliegtuigen neergehaald. Rusland en China leverden voor zo’n 2 miljard dollar aan hulp. Zij zonden echter geen grondtroepen en stelden ook niet hun luchtmacht of marine beschikbaar. Indirect zorgden zij er wel voor dat Noord-Vietnamese mannen konden strijden.

4.4
In januari 1968 belegerden 80.000 Noord-Vietnamezen een legerbasis in Khe Sanh, in het noorden van Zuid-Vietnam. Elke dag werden daar toen 5000 bommen afgeworpen. Het landschap werd een kale woestenij en 10.000 Noord-Vietnamezen en 500 Amerikanen stierven hier. Grote groepen Amerikanen kwamen naar Khe Sanh om mee te vechten. Dit bleek een afleidingsmanoeuvre. Op 31 januari 1968, het was toen boeddhistische nieuwjaar; Tet, waren de meeste Zuid-Vietnamezen met verlof. In heel Vietnam vielen de communisten legerbases en belangrijke steden aan. De Amerikanen konden de Vietcong wel verdrijven. In Hanoi werd gehoopt dat dit Tetoffensief zou zorgen voor een opstand van de bevolking, maar dit gebeurde niet. In Amerika begon er wel bezwaar te komen tegen de oorlog door het offensief. Het was al duidelijk dat er geen snelle overwinning zou komen. Zij werden ook beïnvloed door de beelden die in de media te zien waren. Eddie Adams fotografeerde de executie van een Vietcongstrijder door een Zuid-Vietnamese politieman, die veel indruk maakte in Amerika. Op 16 maart 1968 trok een Amerikaans peloton, onder bevel van William Calley My Lai binnen. De Gi’s, gefrustreerd door het Tetoffensief, openden vuur op de bevolking, gooiden handgranaten in de hutten en schoten vluchters neer. Tussen de 200 en 500 mensen stierven. Er was geen Vietcong aanwezig in het dorp. Er kwam een onderzoek nadat de pers er lucht van kreeg; een ander peloton had er namelijk foto’s van gemaakt en hadden het gemeld. De officieren kregen lichte straffen en Calley kreeg levenslang – maar de president gaf hem gratie. Amerika kreeg door hoe de oorlog soldaten kon veranderen in moordlustige wezens.

Op 31 maart 1968 kondigde Johnson aan dat de troepensterkte zou worden bevroren en dat de bombardementen werden beperkt. Het gewonnen Tetoffensief leidde toch tot een terugtrekking van Amerika. Dit offensief had duidelijk gemaakt dat geen kant snel zou winnen en dat onderhandelingen de oorlog eerder zouden beëindigen. In mei 1968 begonnen besprekingen tussen Washington en Hanoi, in Parijs. De oorlog verhevigde hierdoor echter, omdat beide partijen er sterker uit wilden komen. In 1968 werd Richard M. Nixon tot president verkozen. Hij was een Republikeinse anticommunist. Het beloofde herstel van law and order en zei dat hij een plan had voor een eervolle vrede in Vietnam. Later bleek dat Nixon expres een vredesproces tegenhield om te voorkomen dat zijn Democratische tegenstander de verkiezingen zou winnen. Nixon wilde dat de Amerikaanse troepen zich terug zouden trekken door vietnamisering; waar de Amerikanen weggingen werd dit opgevuld door Zuid-Vietnamezen. Nixon liet tijdens dit proces Noord-Vietnam zwaar bombarderen. Hij hoopte hiermee Hanoi alle claims op Zuid-Vietnam op te laten geven; peace with honour. De Ho-Chi-Minhroute werd ook gebombardeerd, dus ook Loas en Cambodja. Dit leidde tot nieuwe protesten in Amerika. In mei 1970 werden 4 studenten doodgeschoten bij een demonstratie. De Tonkinresolutie werd hierna officieel ingetrokken. Dit betekende dat de president parlementaire goedkeuring nodig had voor zijn buitenlands beleid.

In 1969 begonnen nieuwe vredesbesprekingen tussen de VS, Zuid- en Noord-Vietnam en de Vietcong. Washington eiste dat de Noord-Vietnamezen hun troepen terugtrokken uit het Zuiden en dat zij zich niet meer bemoeiden met Zuid-Vietnam. Hanoi eiste dat alle buitenlandse troepen teruggetrokken werden – Noord-Vietnamezen waren in hun ogen geen buitenlanders. De VS eiste vrije verkiezingen in Zuid-Vietnam.  Noord-Vietnam wilde dat deze voorbereid werden door een interimregering, bestaande uit leden van de Vietcong. De nieuwe regering zou daarna bezig gaan met het herenigen van beide landen. De VS wilde juist dat Thieu in Saigon leider bleef. Noord-Vietnam wilde alleen onderhandelen als de bombardementen stopten, wat de besprekingen weer verbrak. 

Omdat Nixon herkozen wilde worden drong de tijd voor hem; daarvoor was een eervolle vrede in Vietnam belangrijk. Henry Kissinger, de veiligheidsadviseur, liet doorschemeren aan Le Duc Tho, een Noord-Vietnamees, dat hij bereid was de eis van wederzijdse troepenterugtrekking te laten vallen. Er zou een onmiddellijk staakt-het-vuren zijn, waarbij Amerika zijn posities aan Zuid-Vietnam door zou geven. Hanoi ging niet akkoord, want Amerika zou wel president Thieu blijven steunen. Nixon zette daarom de linkagestrategie in. De relaties met de Sovjet-Unie en China zouden verbeterd worden, waardoor Hanoi niet meer automatisch gesteund zou worden door haar bondgenoten. 

Rond 1970 sprak men van het Sino-Sovjetconflict en zelfs van de Koudste Oorlog, over de relatie tussen China en de Sovjet-Unie. De Chinese leiders leken rond deze tijd bereid met Amerika te praten. Zij konden een samenwerking goed gebruiken, omdat zij agressie van de Sovjet-Unie vreesden. In 1971 was de pingpongdiplomatie: een Amerikaans tafeltennisteam had door China getoerd – dit brak het ijs tussen China en de VS. In februari 1972 bezocht Nixon China, waar hij de hand van Mao schudde en met zijn vrouw over de Chinese Muur wandelde. In 1978 waren er volledige diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. 

Op 29 december 1972 begon een nieuwe ronde vredesbesprekingen in Parijs. Op 27 januari 1973 werd een vredesverdrag getekend; de Parijse Akkoorden. Deze kwamen overeen met de Geneefse Akkoorden uit 1954. Binnen twee maanden hadden alle Amerikaanse soldaten Vietnam verlaten. De oorlog ging echter gewoon door in Vietnam. Saigon, de Vietcong en Noord-Vietnam waren niet bereid met elkaar te praten over gebiedsafbakening of verkiezingen. Thieu rekende niet meer op steun van Amerika. Eind 1974 forceerde Hanoi een doorbraak en in april 1975 namen Noord-Vietnamese groepen samen met de Vietcong heel Zuid-Vietnam over.
Op 30 april viel Saigon en samen met duizenden aanhangers vluchtte Thieu het land uit. Amerika organiseerde een luchtbrug om westerlingen te evacueren. Bij de ambassade probeerden velen een plek te krijgen in de laatste helikopters. Bijna 60.000 GI’s en 3 miljoen Vietnamezen waren gedood, 7,6 miljoen bommen waren afgeworpen en bijna 150 miljard dollar was geïnvesteerd. Toch was Vietnam verenigd, onafhankelijk en communistisch. Op 2 juli 1976 gingen beide delen officieel samen in de Socialistische Republiek Vietnam. Saigon werd de Ho-Chi-Minhstad.

Gevolgen van de oorlog in Vietnam

5.1
De Amerikaanse Search-and-destroyacties hadden zich uitgestrekt over het gehele Zuid-Vietnamese platteland. Amerikaanse patrouilles bezochten één van de 16.000 dorpen, doorzochten het en verbrandden het. ‘The only good commie is a dead commie’ was het motto, ze namen het zekere voor het onzekere. Dit, samen met Agent Orange en bombardementen, zorgde voor grote stromen vluchtelingen. In 1967 waren al een half miljoen mensen op de vlucht, met honderdduizend nieuwe vluchtelingen tijdens het Tetoffensief. Een derde van de bevolking was later al gevlucht. De helft van de Zuid-Vietnamese mannen werd na 1969 ingezet in de oorlog. Een deel van de vluchtelingen sloot zich aan bij de Vietcong, het andere deel trok naar gebieden onder het gezag van Saigon. Landbouw en economie werden verwaarloosd en in de steden ontstond een kunstmatige welvaart.  Vluchtelingen werkten als taxichauffeur, sjouwer, kelner, schoenpoetser of prostituee. Dit kon niet meer nadat de Amerikanen vertrokken. Thieu investeerde evenmin als Amerika in duurzame werkgelegenheid in de handel of industrie. In 1974 ontving 90% van de soldaten niet voldoende loon om de familie te onderhouden, mede door corruptie. Dit zorgde voor een dalend moreel in het leger.

In Noord-Vietnam werden ondergronds fabrieken, scholen en soms complete dorpen ingericht. ’s Nachts werd er gezaaid en geoogst. Kinderen en bejaarden werden geëvacueerd. Er waren collectieve schuilplaatsen en er waren miljoenen eenpersoons schuilputjes. Bij een luchtalarm dook iedereen binnen een minuut in zo’n putje. Een miljoen gedode burgers in Noord- en Zuid-Vietnam door oorlogsgeweld is de schatting. Mannen tussen de 16 en 45 jaar hadden in het Noorden dienstplicht. Tussen 1965 en 1969 groeide het aantal soldaten van 250.000 naar 400.000 man. Vrouwen werkten steeds meer bij openbare diensten en fabrieken, maar ook in het leger. 

5.2
De helft van Amerikaanse slachtoffers is gevallen bij hinderlagen, door boobytraps en gevechten. Van zwaargewonden kon 82% worden gered door beter gewondentransport en veldhospitalen. De doelgerichtheid en daadkracht van de Amerikaanse patrouilles werden ondermijnd door de onzekerheid over grondmijnen. 3 miljoen Amerikanen hebben in Vietnam gevochten. De meeste dienstplichtigen dienden één jaar, zodat hun belangrijkste zorg was te overleven dat jaar. Driekwart van de soldaten kreeg te maken met artillerievuur, mijnen of boobytraps. Het dienen in Vietnam werd gezien als een ideologische kruistocht; het was hun tour of duty. Driekwart van de Vietnamveteranen had geen spijt van de ervaring in Vietnam, en twee derde zouden opnieuw dienen.

Zwarte soldaten voelden zich geregeld gediscrimineerd, de Amerikaanse regering begon met troepenvermindering en Nixon wilde de politieke eer van Amerika redden; dit alles zorgde voor een demoralisering bij de Amerikaanse soldaten. Tussen 1969 en 1971 werden jaarlijks 200 aanslagen gemeld op Amerikanen; dit werd fragging genoemd, omdat vaak fragmentatiebommen werden gebruikt. Tussen deze jaren verdubbelde ook het aantal deserteurs; dit verdubbelde weer tussen 1971 en 1973. 33% van de Amerikanen weigerde dienst. Deze onvrede uitte zich veel in het gebruik van drugs. Tussen 1969en 1972 steeg het aantal drugsgebruikers bij Amerikaanse militairen van 29 naar 58%. In 1971 werd de heroïneverslaving in een rapport aan het Congres als een epidemie beschreven. Deze verslaving droeg bij aan een langdurige geweldsgolf in Amerika.

Oorlog aan het thuisfront

6.1
Op journaals waren dagelijks beelden te zien van de Vietnamoorlog. Elke grotere krant en elk weekblad hadden eigen journalisten in Saigon. Het Amerikaanse publiek raakte betrokken bij de oorlog door de onverbloemde reportages. Ruim 250 journalisten stierven in Vietnam. Redacties waren geneigd tot zelfcensuur. Dit om hun lezers en kijks te beschermen en uit angst voor problemen met de overheid. Aan de media werd gevraagd een kritische toon te vermijden; Amerika was een patriottisch land en de jongens in Vietnam verdienden steun. In Amerika dacht men dat de Zuid-Vietnamese bevolking dankbaar was en dat de Vietcong snel verslagen zou zijn. In 1967 en 1968 kozen echter steeds meer journalisten voor onafhankelijke verslaggeving. Dit vooral omdat in de hogere kringen ook twijfel was. Het Tonkinincident van 1964 kwam in nieuw licht  te staan. Five o’clock follies, zo werden de persconferenties genoemd. Officiële woordvoerders bleven volhouden dat de eindoverwinning in zicht was, terwijl de media iets anders liet zien. De maatschappelijke verhoudingen polariseerden mede door de kritische oorlogsverslaggevers. In 1970 schreef Peter Arnett een artikel over soldaten in Cambodja, maar zijn hoofdredacteur plaatste het niet. Na de dood van 4 studenten op Kent State University was zelfbeheersing van de media nodig, om het niet verder te laten escaleren. Walter Cronkite van CBS was de grootste journalist van de Vietnamoorlog. In 1968 gaf hij toe niet langer te geloven in de oorlog, hierdoor zakte Johnsons populariteit sterk. In juli 1969 toonde Life portretfoto’s van alle 242 Amerikanen die die week waren gestorven – dit blad had grote demoraliserende invloed. In november 1969 hadden reportages over My Lai hetzelfde effect.   

6.2
De babyboomers in Amerika zorgden als volwassen voor veel opschudding. Veel zwarten sloten zich aan bij de civil rights movement en studenten protesteerden tegen hun universiteiten. Dit werd later als de protestgeneratie aangeduid. Veel Amerikanen gingen naar Canada om niet naar Vietnam te hoeven. Dienstplichtigen verbrandden hun oproepkaarten als protest. In 1967 protesteerden 500.000 mensen tegen Johnson. Het Pentagon werd belegerd door jongeren. Opinieleiders stuurden verzoeken naar de president de bombardementen te stoppen. In Nederland werd de slogan ‘Johson Moordenaar’ verboden, er werd nu ‘Johnson Molenaar’ geroepen. In het voorjaar van 1968 vonden meer dan 200 grote demonstraties plaats. Ook in bijvoorbeeld Parijs waren er duizenden demonstranten.

Tijdens een Democratische Conventie, waarbij een partij haar presidentskandidaat kiest, protesteerden duizenden mensen die rond de conventiehal stonden. De politie kreeg opdracht geweld te gebruiken en tientallen mensen kwamen in het ziekenhuis terecht. Deze rellen in Chicago veroorzaakten woede, vooral op de relschoppers zelf.

Nixon, die nu president was, sprak de zwijgende meerderheid aan; hij beloofde voor ze op te komen. Er waren echter ook demonstraties ter verdediging van de oorlog. Het protest zakte in toen Nixon meer militairen uit Vietnam terugtrok en toen er vanaf 1969 werden geen dienstplichtigen meer gestuurd. Na de inval in Cambodja, in 1970, wakkerde het verzet weer op. In 1972, het verkiezingsjaar, namen honderdduizenden veteranen deel aan de protesten. De kerstbombardementen van 1972 zorgde ook nog voor protesten.

6.3
Tot 1970 waren de beslissingen van de regering in de Vietnamoorlog zelden onderwerp van parlementair debat. De Tonkinresolutie uit 1964 zorgde ervoor dat Johnson zelf beslissingen mocht nemen. Dit terwijl in de Amerikaanse grondwet de verdeling van machten werd genoemd.  Het Congres en het Hooggerechtshof gingen hier niet tegenin. In het Witte Huis, het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Pentagon werd het Vietnambeleid uitgestippeld. Johnson probeerde parlementaire debatten te voorkomen en Congresleden persoonlijk voor zijn beleid te winnen. Hij richtte zich vooral op de Great Society en liet het aan zijn generale staf over een plan te maken voor de militaire situatie in Vietnam. Bij de defensiebegroting stemden de Congresleden jaar in jaar uit voor de ingediende wetsontwerpen.

Dit kwam door meerdere dingen:
- De Democratische Partij van Johnson had een meerderheid in beide huizen van het Congres, deze meerderheid was loyaal aan de president.
- De Republikeinse Partij was nog anticommunistischer.  Ook wilde geen van de afgevaardigden ervan verdacht worden soft on communism te zijn.
- Parlementariërs die tegen de oorlog waren werden beticht van gebrek aan vaderlandsliefde en medegevoel – dit was politieke zelfmoord

In 1965 voorspelde één van de weinige Zuid-Aziëdeskundigen dat de Amerikanen omringd werden door vijanden in Vietnam. Johnson vertrouwde echter meer op zijn ministers en adviseurs. Hij maakte het Senaat en het publiek geen deelgenoten van de beslissing tot oorlog. Er ontstonden in 1965 tot 1968 in het Senaat twee kampen; De duiven, voorstanders van een politieke oplossing voor Vietnam en de haviken, voorstanders van nog verdergaand militair optreden. De meerderheid koos geen kant. J. William Fulbright was een Democratische senator en hoofd van de Senaatscommissie voor Buitenlandse Zaken. Hij steunde in 1964 de Tonkinresolutie omdat hij bang was dat Ho Chi Minh openlijke kritiek op het Vietnambeleid in propaganda zou gebruiken. In 1966 vroeg hij zich openlijk af of de oorlog de belangen van de VS wel diende, omdat de binnenlandse en buitenlandse verhoudingen onder druk kwamen te staan.

In hetzelfde jaar zetten Fulbright en 14 andere senatoren hun handtekening onder een verzoek aan Johnson om een pauze in de bombardementen te verlangen. Johnson wees het af. Fulbright opende nu een reeks hoorzittingen over het Vietnambeleid voor zijn Senaatscommissie. De woedende Johnson bracht toen om de aandacht af te leiden een bezoek aan Honolulu voor een ontmoeting met Zuid-Vietnamese leiders. Prominente kabinets- en stafleden gingen mee en konden dus niet getuigen. George Kennan, van de containmentpolitiek werd voor het voetlicht gebracht. Televisiekijkers zagen dat er nu ook deskundigen tegen de oorlog waren. McNamara bleef het beleid nog 2 jaar uitvoeren, maar twijfelde al in 1965. 63% keurde Johnsons beleid goed, na de hoorzittingen slechts 49%, een jaar later nog maar 34%.

De regering wees een bemiddelingspoging via de VN af. Johnson zette het Vietnambeleid gewoon voort. De overheids deed iets anders dan wat de samenleving wilde, en de oorlog werd steeds meer ‘Johnsons war’.  Robert Kennedy en Martin Luther King waren tegen de oorlog, wat Johnson erg beledigde. In 1966 vroeg Johnson het Congres om miljarden extra dollars. Voor 1967 vroeg hij 10 miljard, terwijl hij 20 miljard nodig had. De overheidsuitgaven werden gefinancierd uit leningen, wat zorgde voor inflatie en een daling van de dollarkoers. Er dreigde economische recessie en Amerika’s economische positie daalde. De oorlog én de uitvoering van de programma’s van de Great Society kwamen onder druk te staan. 

In 1968, het verkiezingsjaar, stortte Johnsons Vietnambeleid in elkaar. Nixon won de verkiezingen, mede doordat Thieu vredesbesprekingen saboteerde. Hij beloofde eervolle vrede en in 1969 kwam hij met het plan Amerikaanse militairen terug te laten trekken, de vietnamisering van de oorlog. De duiven waren tijdens beide regeerperioden in de minderheid. Fulbright kon niet als leidersfiguur optreden en kon dus niet de uitvoerende macht uitdagen. Hij zag het Congres als een veredelde debatingclub, het kon geen tegenspel bieden aan de regering. Er was ook geen alternatief dat de duiven konden noemen; de één bepleitte onmiddellijke terugtrekking, de ander een meer geleidelijke.  

Een traumatische herinnering

7.1
In juni 1971 publiceerde de New York Times uittreksels uit een geheim rapport van het Pentagon over Vietnam. Het waren officiële documenten uit 1952 tot 1965. Daniel Ellsberg, voormalig van het ministerie van Defensie, had de documenten gekopieerd en aan de pers doorgespeeld. Hij hoopte hiermee een golf van protest tegen Nixons beleid los te maken – en verandering van binnenuit leek hem onmogelijk. Fulbright had de papieren niet willen lezen, het Congres liet weer een kans liggen om de regering te beïnvloeden. De Pentagon papers maakten duidelijk dat Kennedy doelbewust de betrokkenheid bij Vietnam had opgevoerd. Johnson bleek overhaast de resolutie hebben doorgedrukt en bleek het Congres te hebben gemanipuleerd. Toen hij zei ‘We seek no wider war’ maakte hij al plannen om de oorlog te beginnen. De president en zijn ministers namen beslissingen op grond van onvolledige informatie, selectieve waarnemingen of onbewezen veronderstellingen. Westmoreland kon gemakkelijk via Johnson grotere troepenaantallen naar Vietnam sturen. Johnson deed veel moeite om de waarheid verborgen te houden en voerde nauwelijks overleg met het Congres hierover.

Nixon zei dat de Pentagon Papers Amerika’s positie aan de onderhandelingstafel zouden verzwakken. Hij schakelde de rechter in om publicatie tegen te gaan, dit lukte niet. Direct hierna begonnen kranten het af te drukken. De geloofwaardigheidcrisis, die al bij Johnson was begonnen, werd nu onherstelbaar. De Amerikanen waren jarenlang bedrogen door hun eigen regering, het vertrouwen in de politiek verdween bij veel burgers. Nixon gaf opdracht de lekken op te sporen en te dichten. Een ‘loodgietersteam’ brak in bij Ellbergs psychiater op zoek naar belastend materiaal. In 1972 werd het team gesnapt terwijl het bezig was afluisterapparatuur te plaatsen in het hoofdkwartier van de Democratische Partij in het Watergategebouw, Washington. Dit was het Watergateschandaal, dat 2 jaar later leidde tot Nixons gedwongen aftreden. Het Congres probeerde na de Pentagon Papers verdere uitbreiding van de oorlog te voorkomen, door te bezuinigen op het defensiebudget. Het verleende geen kredieten meer voor de oorlog. In 1973 stelde het Congres de War Powers Act op, dit beperkte de bevoegdheden van de president om oorlog te voeren en verplichtte hem zo spoedig mogelijk met het Congres te beraadslagen, voordat hij troepen zou inzetten. Binnen 60 dagen na zo’n actie diende de president dan verantwoording af te leggen in de volksvertegenwoording. De volksvertegenwoordiging zou dan beslissen over voortzetting of niet. Deze wet verkleinde dus de kans dat de regering het land zomaar in een oorlog kon betrekken.

7.2
Begin jaren zestig was er het rassenvraagstuk. Er was in de zuidelijke staten een systeem van segregatie, rassenscheiding. In 1954 had het Hooggerechtshof segregatie in het onderwijs ongrondwettig verklaard. In verschillende acties probeerden mensen het onderwijs, evenals openbare voorzieningen, open te stellen voor zwarten. Martin Luther King werd de onofficiële leider van de civil rights movement. In 1964 werd de Wet op de Burgerrechten aangenomen, dit maakte een einde aan de apartheid. Onder de leus black power riepen radicale leiders op tot geweld. Lage-inkomensgroepen, waaronder veel zwarten, bleken oververtegenwoordigd te zijn in de Vietnamoorlog. 2% van de officieren was zwart. 15 tot 20% van de gesneuvelden was zwart, terwijl zij slechts 11% van de bevolking uitmaakten. ‘White people sending black people to make war on yellow people in order to defend the land they stole from the red people’ – Volgens veel zwarten waren zij en de Vietnamezen slachtoffer van het Amerikaans imperialisme. Stokely Carmichael, een radicale leider, weigerde dienst om te vechten voor de bevrijding van zwarten in Amerika. Toch deden de meeste opgeroepen zwarte mannen dienst. Oud-soldaten kregen studiebeurzen, waardoor veel zwarte jongeren meer kansen kregen.

De Vietnam oorlog bleek een working class war; de rijkere gezinnen wisten een minder gevaarlijke vervulling van dienstplicht te regelen. Veel linkse jongeren weigerden dienst, van wie 3.250 echt in de gevangenis terecht kwamen. In 1974 verleende Ford op de rest amnestie. Bill Bradley trouwde in 1965 met Patty Mason, nadat Johnson aankondigde op 26 augustus dat jongens voor middernacht moesten trouwen, om geen dienstplicht te hebben. Dit deden miljoenen jongens. Een kwart miljoen weigerde dienst, een miljoen beging overtredingen om er vanaf te komen. Vijftien miljoen mannen kregen uitstel om legale redenen als studie of beroep.

7.3
Tot 1966 geloofde het publiek nog in Amerika als bevrijder. De persberichten over napalm, ontbladeringsmiddelen en My Lai veranderden dit. Hoewel in 1973 bij de Akkoorden van Parijs de regering in Saigon nog overeind bleef, werd dit gemakkelijk overgenomen in 1975. De 58.000 Amerikaanse soldaten waren voor niets gesneuveld. Veteranen konden hun ervaringen nauwelijks verwerken, over de oorlog werd de eerste jaren gezwegen. Veel soldaten hadden het Vietnamsyndroom, een combinatie van psychosociale en fysieke klachten. Pas in de jaren tachtig kwam de verwerking van het trauma op gang. Er werden therapieën ontwikkeld en medicijnen voorgeschreven. Er werden veel films gemaakt over Vietnam vanaf eind jaren zestig, en popmuzikanten zongen erover. In 1982 werd de Vietnam Veterans Memorial onthuld, een monument in Washington, D.C. Het was vergoed door veteranen en oorlogsinvaliden, niet door de regering. Namen van de 58.902 gesneuvelden waren hierop te lezen. Later kwam een beeldengroep van 3 GI’s te staan naast het Memorial.

REACTIES

E.

E.

dit is gewoon pure zaad

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.