De wereld in de tijd van steden en staten

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1723 woorden
  • 26 oktober 2009
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
32 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

ADVERTENTIE
Twijfel je nog over jouw studiekeuze?

Of heb je hulp nodig bij het inschrijven? Bezoek dan onze Extra Open Avond op 7 juni. Kom een kijkje nemen en voel hoe het is om te studeren bij Hogeschool Inholland. Wij staan voor je klaar! 

Meld je aan!

De opkomst van de handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch- urbane samenleving

verstedelijking:
• Door bevolkingsgroei: terugdringing woeste gronden, weidegrond  akkerland.
• belangrijke verbeteringen in landbouwmethoden  genoeg overschot om te handelen
• Specialisatie van boeren (vlees, wijn)  verkocht bij markten die bij belangrijke centrale plekken ontstonden
• Belangrijke centrale plekken werden steden, ook oude Romeinse steden.

Door opkomst steden ontstond opnieuw een landbouwstedelijke samenleving. Deze steden waren erg afhankelijk van de boeren uit de omgeving. (Dit kwam doordat Romeinse wegennet compleet verwoest was). Alleen steden die aan water lagen, groeiden.

Stad & Handel:
• Kooplieden vormden kern van 1e stadsgemeenschappen.
• Algauw kwamen specialistische producenten (ambachtslieden) erbij.  voorzagen in de groeiende behoeftes in de stad en maakten producten die de kooplieden konden verkopen.

De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

Stadsrechten:
• De eerste stadsbewoners ontworstelden zich aan de greep van feodale heersers, en kregen stadsrechten (ze mochten een aparte gemeenschap vormen, met eigen bestuur, wetten, rechtspraak en andere privileges)  wel belasting!
• Wel hield de heer een vertegenwoordiger in de stad: schout / baljuw.
- hield toezicht op voorname burgers in rechtbank & schepenen.
- riep rechtbank samen, was voorzitter & voltrok vonnissen.
• Voor heersers waren stadsrechten winstgevend  ze profiteerden van groeiende geldeconomie. Ze waren minder afhankelijk van de opbrengst van eigen land & de arbeidskracht van de horigen.
• MAAR: de adel raakte de greep op de economische activiteiten kwijt. Geld, dus ook macht, verschoof naar de stedelijke burgerij

In steden gingen meer mensen dood, dan er werden geboren:
• slechte hygiëne veroorzaakte dodelijke ziektes
• dicht opeen gebouwde houten huizen leidden tot grote branden
• Veel voedseltekort
Dit sterfteoverschot kon alleen worden opgevangen door voortdurende stroom nieuwe burgers. Die was er, want de stad had een aantrekkingskracht voor plattelandsbevolking.
• boeren wilden liever vrij zijn, dan in dienst bij een hof van een ridder
• Deze horigheid verdween in de late middeleeuwen  verplichte arbeid werden geldbetalingen & hofstelsel werd een dorpsgemeenschap (konden privileges krijgen).


Stadsmuren:
• uit trots bouwden burgers stadsmuren zodat de stad leek op het grotere broertje van de oude heer, die niks meer over haar te zeggen had.
• Deze muren kostten veel geld, en dat kregen ze via belastingen.
• Ze waren ook voor bescherming tegen vijandelijke heren & steden.

Gilden:
• Gilden waren samenwerkingsverbanden waarin ambachtslieden zich organiseerden
• Een gilde zorgde voor zijn leden:
- reguleerde de scholing
- lette erop dat de producten van goede kwaliteit waren
- stelde prijzen vast
- buitenstaanders mochten niet hetzelfde beroep uitoefenen in stad
• Binnen gilden hadden meesters de macht. Zij waren eigenaren van werkplaatsen, waarin leerlingen werkten.
• Als zojuist genoemde leerling zijn opleiding afrondde, was hij ‘gezel’. Door een meesterstuk te maken, konden ze bewijzen voor zichzelf te beginnen. Maar dit was meestal weggelegd voor zonen van al gevestigde meesters, want werkplaatsen waren duur & een nieuwe meester moest veel geld betalen om toestemming van de gilde te krijgen.

Je was pas een inwoner van de stad, als je een jaar + dag binnen de stadsmuren had gewoond.

Patriciërs: * Rijke families die schepen voor stadsbestuur / rechtbanken leverden
* Tussen de rijke families heerste veel rivalititeit, die de stad verdeelden in kwaadaardige clans, dit hield op wanneer gilden hun macht gingen opeisen.

Het begin van staatsvorming en centralisatie

Centralisatie:
• vorsten kozen een stad als centrale plaats en probeerden van daaruit meer greep te krijgen op hun koninkrijk.
• Ze hadden militaire macht & geld nodig. Maar door de komst van geldeconomie werd macht op afstand uitoefenen makkelijker:
- de vorst hoefde niet langer land te veroveren & te verdelen . om zich van aanhang te verzekeren
- belasting heffen  daarvan kon hij trouw van leenmannen ‘kopen’ & legers/ambtenaren betalen.
De ambtenaren waren geestelijken (die konden schrijven) en hoge ambtenaren van burgerlijke komaf  zo kon hij een nationale wetgeving invoeren voor alle burgers.
- Ook werd de koning rechter  STAATSVORMING!

3 grote koninkrijken in de Middeleeuwen:
Duitsland: - Otto I riep Heilige Roomse Rijk uit (962) & werd keizer
- macht van grote hertogen bleef groot  titel was erfelijk & de hertogen mochten nieuwe koning kiezen
- Koning lieten bisschoppen als hertogen optreden  de benoeming was van hem afhankelijk. RUZIE MET PAUS
- Door de voorliefde van Italië werd het noorden onbeheerd gelaten als ze oorlog voerden / zich lieten kronen in Italië.

Engeland: - toen in 1066 Willem de Veroveraar (Normandische hertog) de Angelsaksische koning versloeg, behield Willem de oude bestuurlijke indeling, en deed er een nieuwe laag overheen van Normandische edelen.
- Engelse koningen voorkwamen lenen van vader op zoon. Ze stelden sherrifs in loondienst aan om rechtspraak / belastingheffing te regelen.
Frankrijk: - De franse koning werd de machtigste heerser van Europa
- Door huwelijken, erfenissen en veroveringen werd hun macht uitgebreid.
- 1200 / 1230: Franse koning Filips-Augustus versloeg hertogen & graven in een oorlog. Net zoals de Engelsen, nam hij sherrifs aan

Statengeneraal:
• Adel zag zijn rol afnemen in centraal bestuurd koninkrijk, en opstandige leenmannen delfden het onderspit door het kanon.
• Maar om oorlog te voeren, was de koning nog steeds afhankelijk van de adel.
• Om daarover afspraken te maken, ontstond de Statengeneraal  3 standen: adel, geestelijkheid en burgerij: de vorst deed beloftes, in ruil voor geld & steun.
- vb Franse koning mocht belasting heffen zonder nieuwe toestemming
Hierdoor had hij het parlement niet meer nodig.
- In engeland bleef het parlement krachtig tegenwicht bieden tegen de koning.

Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke, dan wel de geestelijke macht het primaat moest hebben.

Tweezwaardenleer:
• in de 5e eeuw werd aangenomen dat god 2 gescheiden machten had ingesteld: de wereldlijke & de geestelijke macht. De wereldlijke macht besliste over wereldse zaken en de geestelijke macht over geloof & kerk.
• In de 11e eeuw brak tussen de paus & de duitse keizer een heftig conflict uit over de vraag wie van de twee het hoogste gezag had.
Paus: - Als opvolger van Petrus, had de paus het laatste woord.
- Koningen moesten zijn voeten kussen
- Als erfgenaam van de Romeinse keizers, mochten de koningen/ keizers alleen oorlog voeren als de paus het hun beveelde.
Keizer: - HIJ was de opvolger van de Romeinse keizers - Beschermer van de christenheid  hij mag zich met kerk bemoeien
Dat laatste was al volop in praktijk, want:
• de keizer gaf de doorslag bij de keuze van bisschoppen
• de keizer gaf de bisschoppen wereldlijke macht, door ze als hertogen & graven aan te stellen.

MAAR TOEN VIEL DE BOM (1075)!
- Keizer Hendrik IV benoemde zijn eigen aartsbisschop van Milaan, terwijl Gregorius allang een ander had aangesteld.
- Paus deed hem in de ban (hij werd uit de kerk gezet), ook zette hij hem af als keizer, en zijn onderdanen mochten hem niet meer gehoorzamen.
- Hendrik IV reiste naar de paus om vergiffenis te vragen, en de paus liet hem 3 dagen wachten.  later hief hij de ban op.
- Maar Hendrik werd weer snel ongehoorzaam en daarom stelde Gregorius een tegenkoning aan terwijl Hendrik op zijn beurt weer een tegenpaus aanstelde.
- 1122: eindelijk een compromis : concordaat van Worms besliste dat alleen de priesters van een bisdom hun eigen bisschoppen mochten aanstellen. De keizer mocht nog wel de bisschop aanstellen als hertog of graaf.

De macht van Rome:
• een paus was in staat een keizer te excommuniceren, dus uit de kerk zetten. In een enkel geval legde hij een interdict op  een compleet gebied werd uit de kerk gestoten, waardoor het zielenheil van de complete bevolking gevaar liep.
• De paus bouwde een machtige organisatie op, vanaf de 12e eeuw was het college van kardinalen het grootste orgaan binnen de geestelijkheid
• De paus stuurde zijn kardinalen naar buitenlandse hoven en liet zo zijn gezag over heel europa gelden.
• Aan zijn hof groeide een groot ambtenarenapparaat die rechtspraak / financiën kon regelen. Via de kerkelijke organisatie kon hij belasting heffen en geld naar Rome sluizen > DE KERK WERD STEENRIJK.
Maar het lukte de paus niet de koningen aan zich ondergeschikt te maken. De machtstrijd duurde tot de 15e eeuw. Uiteindelijk liep de tweezwaardenleer uit op een complete scheiding tussen kerk & staat. (Later Byzantijnse / Islamitische rijk)

Kracht van het geloof:
o 1000-1500: geloof verspreidde zich door alle hoeken van de samenleving. Zelfs bij leken! Iedereen was zich bewust van zijn zielenheil en overal rezen als paddenstoelen kathedralen op.
o Het lijden van Jezus stond centraal.
o Er was een voortdurend streven van zuiverheid. Een uiting daarvan waren bedelordes bewegingen van monniken die in armoede wilden leven van wat de mensen hen gaven. De eerste bedelorde was van de Franciscaners. Franciscus had elk bezit geweigerd, en in alles het voorbeeld van Jezus gevolgd. De franciscanen bereikten veel mensen, omdat ze in volkstaal predikten. Zelfs leken gingen bij elkaar wonen om in armoede god te wijden. In Nederland deden de Begijnen dat  vrome vrouwen, die leefden van spinnen en borduren. Ze woonden in kleine huisjes aan een gesloten hof. (200 leden).
o Sommige leken gingen zich in bewegingen keren tegen misstanden in de kerk / kerkelijke leer. De kerk ging hen vervolgen als ketters (letterlijk: zuiveren) Deze inquisitie maakte in 12e eeuw zijn eerste slachtoffer. De wereld werd gezuiverd van zonden.

De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in de vorm van kruistochten

Kruistochten:
Waardoor begonnen de christelijke handelaren de Middellandse zee te beheersen?
- het Arabisch deel leefde in verdeeldheid, de Turkmenen veroverden delen. Deze Turkmenen waren slechte bestuurders daardoor was er veel verdeeldheid

Wat was de aanleiding van de kruistochten?
- de keizer van Byzantium riep paus Urbanus op om ridders te sturen om te vechten tegen de Turkmenen. De paus voldeed daaraan, en zei tegen de deelnemers dat hun zonden werden gezuiverd. Als ze stierven zouden ze in de hemel komen

Hoe verliep de 1e kruistocht?
al plunderend gingen de kruisvaarders richting Jeruzalem, wat ze in 1099 veroverden. Onderweg hadden een handje vol ridders andere steden veroverd, omdat in Europa toch geen plek voor hun was. Uiteindelijk toen Egypte veroverd werd, eindigde de verdeeldheid en kon Jeruzalem heroverd worden in 1187.

Welke kruistochten waren er nog meer?
* de kruistochten in Spanje tegen de Arabiërs in Granada. Dit werd de reconquista genoemd
- het oostfront van Duitsland, hier werden gebieden veroverd op de Balten en de Slaven

Hoe kon de Duitse Hanze ontstaan?
dit samenwerkingsverband tussen steden kon ontstaan door een dicht netwerk van zelfstandige steden aan de Noord- en Oostzee. Ook steden uit het veroverde gebied werden lid van dit verband

Wat legde de basis voor de latere Europese expansie?
de slavernij op Kreta, opgezet door de Venetianen. Dit was namelijk een economisch succes

REACTIES

A.

A.

ik snap er vrij weinig van maar zit ook in 1ste

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.