De Verenigde Staten en hun federale overheid
Par. 1.1 Staatsinrichting in de VS
4 juli 1776: Britse kolonies aan de oostkust van de VS riepen de VS van Amerika uit.
-> Onafhankelijkheidsverklaring was gebaseerd op:
de verlichte principes: vrijheid en gelijkheid.
-> De VS waren ontstaan uit een opstand met het Britse moederland.
De Amerikanen kwamen in verzet omdat de Britse overheid hen belastingen liet betalen, zonder dat ze mee mochten beslissen.
Amerikanen moesten niets hebben van een sterke regering. (liberaal)
VS waren onafhankelijk.
- Vormden een vriendschapsbond van soevereine staten.
- Geen staatshoofd, geen hoofdstad.
- Wel een nationale regering.
Deze werkt niet (kan alleen beslissingen nemen met meerderheid van de stemmen).
-> 1787: Founding Fathers:
Vonden dat de centrale regering versterkt moest worden, maar ook dat de rechten van de deelstaten en burgers beschermd moeten worden.
-> Nieuwe grondwet.
Sinds 1797: grondwet aangevuld door amendementen.
Eerste
10 amendementen in 1791 aangenomen: Bill of Rights:
Hierin staan de rechten van de Amerikanen vastgelegd.
Bijvoorbeeld: vrijheid van meningsuiting, recht op wapenbezit.
Ondanks de amendementen/veranderingen (bijvoorbeeld kiesrecht) is de grondwet van 1787 in grote lijnen nog steeds geldig.
Volgens
de Amerikaanse grondwet is de VS een federatie.
Dat is een staat waarin de federale overheid de soevereiniteit deelt met de deelstaten.
Functies
deelstaten:
- Eigen regering/parlemen.
- Rechtspraak.
- Politie.
- Onderwijs.
Functies federale regering:
- Buitenlandse politiek.
- Defensie.
- Financiën.
- Economie tussen deelstaten regelen.
De organisatie van de federale regering is gebaseerd op de Trias Politica (Montesquieu):
Machtenscheiding
om onderdrukking/machtsmisbruik te voorkomen in:
- Wetgevende macht: Congres.
- Uitvoerende macht: President.
- Rechtsprekende macht: Hooggerechtshof.
Functies
Congres:
- Controleren van regering.
- Goedkeuren van wetsvoorstellen.
- Kan veto terugdraaien (impeachment procedure).
Functies President:
- Staatshoofd.
- Regeringsleider.
- Opperbevelhebber van leger en vloot.
- Benoemen van ministers.
Functies Hooggerechtshof:
- President controleren.
- Wetten verbieden die in strijd zijn met de grondwet.
Steeds
meer nam de macht van de president toe.
Want de VS gingen een grotere rol spelen in de wereldpolitiek.
Hierdoor vinden sommigen dat het machtsevenwicht is verstoord:
Imperial Presidency:
De president is een soort Romeinse Keizer geworden.
Is dit zo? Want hij heeft dan wel meer macht. Toch staat hij tegenover een vijandig Congres machteloos.
± 1800 – 1850: Tweepartijenstelsel in VS.
Democratische partij en Republikeinse partij.
19e eeuw: Republikeinen progressief, leefden toen in het Noorden, willen democratie en waren tegen slavernij. De Democraten waren toen conservatief.
1930: Switch: Democraten progressiever: wilden sociale wetgeving en overheidsingrijpen in de economie. Republikeinen conservatiever: bedrijfsleven.
Par. 1.2 Van grondwet tot burgeroorlog
Bevolking VS erg gegroeid. (± 32.000.000)
Tussen Noord en Zuid groeide het conflict over de slavernij.
Dit leidde tot een oorlog: Amerikaanse Burgeroorlog (1861 – 1865).
Het Noorden wint.
Vanaf 1865: Slavernij in heel VS verboden.
1789: Invoering Amerikaanse grondwet.
-> Bestond de VS uit 13 deelstaten, meest bewoond door Indianen.
Oostkust: blanke minderheid: protestanten uit Schotland/Engeland.
Samenleving was sterk agrarisch.
Geen grote steden en slaven deden het zware werk.
1861: Begin Amerikaanse burgeroorlog. VS nog steeds agrarisch.
Toch enorme ontwikkeling:
- Bevolking 7x zo groot geworden.
- Amerikaans grondgebied sterk gegroeid.
- Sinds 1830 Frontier opgeschoven van Oost naar West.
Dit is de grens tussen gebied waar blanken wonen en Indianen.
Hierdoor bewoonden in 1860 de blanken de helft van het continent.
De snelle uitbreiding had te maken met:
1: Groeiende migratie vanuit Europa.
2: Ontwikkeling van de spoorwegen.
Het bouwen van spoorwegen is het begin van de industrie van de VS.
- Zorgt voor meer eenheid.
- Industriële ontwikkeling.
En waarom vestigen boeren/veehouders zich bij het spoor?
-> Producten makkelijker vervoerbaar met trein.
Amerikanen waren over het algemeen nationalistisch en liberaal.
Hun visie: wie bereid was hard te werken, had onbeperkte mogelijkheden.
Protestantisme: nog steeds overheersend.
-> God hielp wie zichzelf hielp: wie hard werkte, kon in de hemel terecht komen.
Nieuwe Amerikanen geloofden dat God hen had voorbestemd om heel Noord-Amerika te beheersen: Manifest Destiny.
1823: Monroe-Doctrine: Uitgangspunt dat Europese landen geen politieke macht mogen hebben in de VS en dat de VS zich niet moet bemoeien met Europese kwesties.
-> Economische politiek: liberaal.
Hiervan waren de principes niet zo heilig.
Door hoge invoertarieven: spanning tussen Noord en Zuid.
Noord(oost): Industrie.
Zuid: (katoen)plantages.
-> Daarom bracht hogere importtarieven geen voordeel voor het zuiden.
Maar door plantages hoge productie. Dit was zwaar werk.
Hiervoor werden slaven ingezet.
Noorden: abolitionistische beweging:
Streefde naar afschaffing slavernij.
1860: Toen Republikein Lincoln (tegenstander slavernij) werd gekozen, scheidden de zuidelijke deelstaten zich af.
1861: Braken gevechten uit. Na 4 jaar gaf het zuiden zich over. (1865)
1865: Lincoln in theater doodgeschoten.
Par. 2.1 De VS worden een industrienatie
Amerikaanse burgeroorlog: 1861 – 1865.
Oorlog tussen de Noordelijke en Zuidelijke deelstaten waarbij de Zuidelijke deelstaten vochten voor hun onafhankelijkheid.
Hierna ontstond een periode van stormachtige bevolkingsgroei.
- Migranten uit Europa (veel Italianen) gingen naar N-O Amerika voor werk.
Amerika werd ook een industriële samenleving.
(±1870): Gunstige omstandigheden:
1: VS rijk aan grondstoffen zoals steenkool, ijzer, olie.
2: Door immigratie goedkope arbeidskrachten.
Spoorwegen belangrijk.
Dankzij de trein ontstond één nationale markt.
Ook door communicatiemiddelen ontstond één nationale markt.
1900 corporaties: grote bedrijven.
Deze hadden kapitaal voor machines en nieuwe technieken.
In VS veel concurrentie, moordende concurrentie.
-> Proberen door samenwerking, concurrentie te verminderen.
Kapitalisme:
- Corporaties verdringen kleine ondernemingen.
- Vormen kartels (samenwerking van bedrijven).
- Vormen trusts (grote bedrijven).
- Bijvoorbeeld: Standard Oil en US Steel.
Tegenzijde: Sociale problemen.
- Arbeiders: lange werkweek, lage lonen en slechte werkomstandigheden.
- Geen uitkeringen.
- In steden ontstaan tegenstellingen (etnisch en sociaal).
- Angelsaksische immigranten kijken neer op Zuid en Oost-Europese immigranten.
(immigratiewetten)
- Landbouw tot 1900 in problemen: lage graanprijzen, hoge transportkosten, rente op leningen.
Par. 2.2 De overheid grijpt in
Federale regering ging ook na 1865 uit van het economisch liberalisme.
Corporaties konden ongestoord hun gang gaan.
Maar niet helemaal liberalistisch. Want zodra alles gunstig was voor de kapitalisten, week de overheid van het liberalisme af.
Veel corruptie: bedrijven kochten politici om, zodat ze bouwvergunningen zouden verlenen.
Arbeiders wilden verbetering!
Er ontstonden arbeidsconflicten. (aanslagen, vernielingen)
Hierin speelden revolutionaire socialisten een grote rol.
Zij zorgden voor zeer gevaarlijke incidenten.
->Hierdoor publieke opinie: tegen socialisme.
1886: AFL: American Federation of Labor.
Leider: Samuel Gompers.
-> Ideaal: Meer. Zoals meer loon, kortere werktijden en betere arbeidsomstandigheden.
-> Succes bij geschoolde arbeiders.
Om uit de ellende te komen gingen ook boeren zich organiseren.
1891: People’s Party: nationalistische partij die probeerde het tweepartijensysteem te doorbreken.
Aanhangers: populisten (boeren).
Kwamen op voor de gewone man en keerden zich tegen het kapitalisme.
-> Geen succes.
Volgens
de populisten waren er twee partijen:
De roofzuchtige trusts en de hardwerkende boeren.
Roofzuchtige trusts: profiteerden van rijkdom.
Hardwerkende boeren: produceerden rijkdom.
1890-1920: Progressive Movement: hervormingsbeweging die door overheidsingrijpen sociale problemen en andere misstanden wilde bestrijden.
- Democratischer.
- Vóór overheidsingrijpen.
- Veel invloed in Amerikaanse politiek. Zowel bij de Republikeinse als bij de Democratische partij.
T. Roosevelt en Wilson probeerden door actief overheidsingrijpen de hebzucht van de kapitalisten te beperken en de industriële samenleving minder materialistisch te maken.
Zij vonden vrijheid van individu belangrijk.
Tijdens WO 1: federale overheid kreeg een sterke leidende rol in de economie.
War Industries Board: overheidsorgaan dat in de WO 1 in het belang van de oorlogsvoering leiding gaf aan de Amerikaanse industrie.
-> Stelde bijvoorbeeld vast wat er geproduceerd moest worden.
Par. 2.3 Vrij maar achtergesteld
1865 – 1877: Reconstructie: periode dat het Noorden in het Zuiden probeerde van de zwarten gelijkwaardige burgers te maken.
-> Is mislukt.
1866: Amerikaans burgerrecht voor zwarten.
Volgens dit amendement waren alle mensen die in de VS waren geboren Amerikaanse staatsburgers.
1870: Stemrecht voor zwarten garanderen.
De Zuidelijke staten weigerden eerst het amendement te aanvaarden. Maar ze moesten wel.
-> Zuidelijke blanken bleven zich fanatiek verzetten tegen de zwarte emancipatie.
-> Richten geheime organisaties op.
Bijvoorbeeld: Ku Klux Klan (KKK) in 1865.
De Klan wilde verminderen dat Freedmen (bevrijde slaven) van hun stemrecht en andere rechten gebruikmaakten.
Door middel van geweld.
1877: Reconstructie in het Zuiden voorbij. In het Zuiden kwam tegenstanders van de zwarte emancipatie aan de macht.
Na 1877: Rassenscheiding in het Zuiden.
Of te wel segregatie: zwarten hielden in theorie dezelfde rechten en voorzieningen, maar in de praktijk werden zij achtergesteld en gediscrimineerd.
-> Zuidelijke staten legden de segregatie vanaf 1887 vast in ‘Jim Crow-wetten’.
Jim was de neerbuigende naam voor domme negers.
Deze wetten stelden de segregatie verplicht tussen zwarten en blanken.
Zwarten stemden niet.
- Ze hadden geen geld.
- Ze konden niet lezen en schrijven.
Ook economisch bleven zwarten achtergesteld.
-> In de industrie kwamen ze niet aan een baan, want werkgevers waren racisten.
Presidenten deden niets.
-> Bang voor verlies van het aantal stemmers.
1: De meeste zwarten accepteerden hun lot gelaten.
Belangrijkste zwarte leider: Booker T. Washington.
Volgens hem zou verzet rampzalig uitpakken. Hard werken om respect van de blanken te verdienen.
2: Andere leider: W.E.B. Dubois.
Volgens hem moesten zwarten hun rechten opeisen. Anders zouden ze voor altijd vernederd blijven.
1909: NAACP: National Association for the Advancement of Colored People.
Deze wilde via rechtzaken de ongelijkheid bestrijden.
Dubois had weinig succes.
Als intellectueel uit het Noorden, stond hij te ver van de ongeletterde massa’s af in het Zuiden.
Par. 2.4 Een wereldmacht in opkomst
Na
1865 (eind burgeroorlog) hielden de VS nog lang vast aan het isolationisme:
Het streven in de Amerikaanse politiek om zich zo min mogelijk met de buitenwereld te bemoeien.
Eind 19e eeuw: omslag.
Dit door:
1: De VS waren de grootste industriële en agrarische producent ter wereld geworden.
Voor de VS was het belangrijk dat ze hun producten konden verkopen op de buitenlandse markt.
2: Velen vonden dat Amerika nieuwe Frontiers moest veroveren.
Dit sloot aan bij het modern imperialisme:
Steeds meer mensen meenden dat de VS een wereldrijk nodig had.
(Imperialisme: niet stukken land veroveren, maar democratische gedachten verspreiden over de hele wereld!)
Protectoraat: staat die onder toezicht staat van een andere staat.
Bijvoorbeeld: Cuba van de VS.
Open Door Policy: het streven van de Amerikaanse buitenlandse politiek naar vrij toegankelijke markten in bijvoorbeeld Azië. (1900)
Panamakanaal (1914): belangrijk voor transport.
Men hoefde nu niet meer om Zuid-Amerika heen te varen.
WO 1: VS bleef lang neutraal.
Stuurden wel wapens/voedsel naar Engeland.
President van de VS tijdens WO 1: Wilson.
-> Bang voor de gevolgen (vrijheid) van Duitse overwinning.
1917: Duitsland kondigde duikbotenoorlog af.
Duitsers gaan Amerikaanse schepen torpederen.
Zimmerman-telegram: Duitse telegram naar Mexico. Duitsland wilde Mexico verleiden tot een oorlog tegen de VS.
Maar: telegram werd onderschept door Britse geheime dienst.
-> Wilson vroeg het Congres daarop Duitsland de oorlog te verklaren.
Par. 3.1 Welvaart in de jaren 1920
Na WO 1 moeilijke tijd voor de VS.
Economie: inflatie, recessie, stijgende werkloosheid.
Politiek: angst voor het communisme in VS.
-> Red scare: Angst voor het communisme in de VS (1919-1920).
- Linkse Amerikanen en immigranten werden opgepakt en gevangengezet.
1919-1920: Duizenden mensen werden opgepakt vanwege communistische ideeën.
Eind zomer 1920: Red scare ebt weg.
Amerikanen zagen communisme en socialisme als gevaar van Europa.
-> Immigratie uit Europa beperken.
Na 1920: groei economie.
Industriële
productie verdubbelde: vooral groei in:
- Elektro-industrie.
- Auto-industrie.
Productie ging snel door technische vernieuwingen en doordat het werk steeds efficiënter werd georganiseerd: rationalisme.
± 1920: New Capitalism: het idee dat het oude kapitalisme met zijn crisis, werkloosheid en uitbuiting aan het verdwijnen was.
Presidenten Harding, Coolidge en Hoover waren vóór kapitalisme.
Par. 3.2 De crisis van de jaren 30
1929: Op de effectenbeurs van New York sloeg de twijfel toe: waren de aandelen niet te duur geworden?
-> Handelaren gingen in paniek verkopen.
-> De aandelenhandel stortte helemaal in.
Ook wel bekend als Beurskrach: plotselinge ineenstorting van de aandelenkoersen.
-> Economie: recessie die uitliep op de Grote Depressie.
Oorzaken Grote Depressie:
- Enorme inkomensverschillen.
- Textielindustrie, spoorwegen en mijnbouw draaide slecht.
- Problemen in de landbouw (overproductie).
Na 1929: maakte president Hoover de problemen groter.
Hij dacht namelijk dat het vanzelf goed zou komen.
Dit was niet zo.
1932: Schoot hij uiteindelijk banken en bedrijven te hulp.
Maar hij deed niet aan hulp voor werklozen.
1933: F.D. Roosevelt president.
New Deal: actief overheidsingrijpen in de economie om de economie te stimuleren.
-> Aanvankelijk begon de economie zich te herstellen.
Maar het zakenleven kwam in verzet, omdat zij nu hogere belastingen moesten betalen.
Hooggerechtshof: tegen New Deal.
-> Roosevelt verloor de strijd.
De werkloosheid verdween pas toen de VS mee gingen doen aan de WO 2.
Er was werk: door oorlog vraag naar:
- Wapens.
- Kleding.
- Voertuigen.
En mannen gingen in het leger, daardoor tekort aan arbeidskrachten.
-> Welvaart neemt toe: doordat lonen stegen, maar vooral doordat veel meer mensen werkten!
Par. 3.3 De moeizame strijd tegen rassendiscriminatie
In het Zuiden: meer racisme.
Maar toch ook in het Noorden.
-> Zwarten kregen slecht betaalde baantjes.
-> Segregatie: blanken en zwarten leefden gescheiden.
Dit zorgt voor getto’s.
WO 1: zwarte trek naar het Noorden.
-> Werk in oorlogsindustrie.
-> Bijdrage aan WO 1 gaf hen trots en zelfvertrouwen.
Hierdoor lieten zwarten zich niet meer vernederen.
Dit zorgt voor rassenrellen.
De switch:
New Deal was van F.D. Roosevelt. (Democraat)
Deze was in voordeel van zwarten.
1930: zwarte kiezers gingen van Republikein naar Democraat.
Maar New Deal verergerde de problemen:
Door overproductie werden zwarten van hun land verdreven.
WO 2: zwarten weer in leger.
Weer naar Noorden (ong. 1 miljoen) voor werk.
-> Weer rassenrellen.
1943: Roosevelt verbood rassendiscriminatie in het leger.
Par. 3.4 Jaren van isolationisme
Wilson: architect van de Volkenbond, maar de VS werden er zelf geen lid van.
(Perfecte voorbeeld van isolationisme).
Periode
van gematigd isolationisme:
VS maakten rond 1920 wel internationale afspraken, maar wilden zich nergens toe verplichten.
1919: Volkenbond: organisatie die de vrede en orde in de wereld moest handhaven.
Machteloos -> landen hielden zich niet aan de sancties van de Volkenbond.
En ook machteloos doordat de VS, SU en Duitsland niet meededen.
1933: Good Neigbour Policy.
F.D. Roosevelt.
Dit houdt in: de VS zouden niet meer gewapend ingrijpen en nauwer economisch samenwerken.
Par. 3.5 De VS en de WO 2
Isolationistische stemming bereikte in 1930 een hoogtepunt.
Ook in het Congres: anti-oorlogsstemming.
-> 1935: Neutraliteitswet: verbood het verschepen van wapens naar oorlogvoerende landen.
1936: Tweede neutraliteitswet: verbood leningen aan oorlogvoerende landen.
Amerikanen wilden neutraal blijven.
Ze hoopten op een overwinning van de geallieerden.
1941: Lend Lease Act: F.D. Roosevelt besloot wapens e.d. te leveren aan Engeland. Hij wilde geen oorlogsschulden voor de Britten.
-> Koos partij in WO 2 zonder zelf deel te nemen.
Na inval van Duitsland in SU, kreeg ook deze Lend-lease-hulp.
1941: Atlantisch Handvest: verklaring van Engeland en VS (Churchill en Roosevelt) waarin stond dat ze streefden naar economische samenwerking, vrijheid op zee, ontwapening en zelfbeschikkingsrecht van volkeren.
8 december 1941: verrassingsaanval van Japan op Pearl Harbour.
VS neemt nu deel aan WO 2.
Samen met SU en Engeland vormden de VS de Grote Drie.
Doel: eind aan fascisme.
Net als Wilson wilde Roosevelt dat een volkerenorganisatie na de oorlog een nieuwe rechtsorde zou handhaven.
1945: VN (Verenigde Naties).
Opvolger
van Volkenbond. (1919):
Organisatie die de vrede en orde in de wereld wilde handhaven en landen beschermen tegen agressie.
Par. 4.1 Welvaart en wantrouwen
Na de oorlog nam de welvaart toe.
Vele Amerikanen vreesden het tegenovergestelde.
Want de economische groei was te danken aan de militaire productie en deze viel nu weg.
Maar deze verwachtingen kwamen niet uit.
-> Productie van auto’s kwam weer in trek.
-> GI Bill: wet die oorlogsveteranen uit WO 2 hielp hun plaats in de maatschappij te vinden.
Door bijvoorbeeld geld te geven voor een studie of leningen voor een huis.
Dit was succesvol.
-> Naoorlogse babyboom: veel kinderen werden er geboren.
Door computers werd de industriële productie geautomatiseerd: met minder mensen kon meer geproduceerd worden.
-> Rijkdom was na WO 2 minder ongelijk verdeeld dan in het Interbellum.
In het kader van de New Deal waren er minimumlonen, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen.
1945: Truman president.
Vocht vooral voor uitbreiding van New Deal, maar door een vijandig Congres bereikte hij weinig.
Bij verkiezingen van 1948 leek Truman kansloos.
-> Velen moesten hem niet, omdat hij opkwam voor de rechten van de zwarten.
Maar dankzij zijn verzet tegen de afbraak van de New Deal werd hij toch herkozen.
1949: Fair Deal: programma van Truman om New Deal uit te breiden.
Bijvoorbeeld met ziektekostenverzekering en investeringen in het onderwijs.
-> Door verzet van Republikeinen en conservatieve Democraten, kwam daar weinig van terecht.
Weer nam de angst voor het communisme toe.
McCarthyisme: (1950-1954): anticommunistische heksenjacht in de VS waarbij meeste slachtoffers onterecht werden beschuldigd.
Ook Democraten deden mee aan de heksenjacht om niet ‘soft on communism’ te lijken.
Par. 4.2 Consumptiemaatschappij: consensus en kritiek
1953: Eisenhower president (Republikein).
Republikeinen kregen het Congres weer in handen.
Zij wilden: overheidsuitgaven verlagen en de samenleving minder afhankelijk maken van de overheid.
Door Eisenhower: New Deal en Fair Deal werden niet teruggedraaid. En de overheidsuitgaven bleven toenemen.
1954: Democraten meerderheid in Congres.
Consensus: Amerika is goed zoals het was.
Toch waren er miljoenen armen.
1961: John F. Kennedy president (Democraat).
Hij wilde breken met de passiviteit uit de Eisenhower-tijd.
New Frontier: nieuwe doelen.
Maar eigenlijk waren dit dezelfde doelen die Truman had.
Kennedy werd vermoord.
1963: Johnson president (Democraat).
Overtuigd aanhanger van de New Deal.
Wist de Fair Deal uit te breiden.
- New Frontier grotendeels aangenomen..
- Geld voor onderwijs.
- Ziektekostenverzekering.
- Milieuwetten.
Par. 4.3 Burgerrechten: succes en frustratie
1955: Civil Rights Movement (burgerrechtenbeweging).
O.l.v. Martin Luther king.
Met succes geweldloos actievoeren voor gelijkberechtiging van de zwarten.
1955: NAACP-lid Rosa Parks wordt gearresteerd.
Omdat zij in een bus weigerde haar plaats af te staan aan een blanke.
Martin Luther King organiseerde de busboycot.
Meer dan een jaar lang lieten zwarten in Montgomery de bus staan.
-> Succes: Hooggerechtshof besliste dat rassendiscriminatie in bussen in strijd was met de grondwet.
1964: Civil Rights Act: wet die gelijkberechtiging van zwarten afdwong.
(Bedacht door Kennedy in 1963).
1965: Voting Rights Act: wet die zwarten ook feitelijk kiesrecht gaf.
Werkt! Maar nog steeds racisme en discriminatie.
-> De Great Society leek niet te helpen.
Dit is het plan van Johnson om de New Deal en Fair Deal uit te breiden.
Bij zwarten nu frustratie.
Dit leidde tot oprichten van organisaties.
1: Nation of Islam: o.l.v. Malcolm X.
Moslimgroepering die niets met de blanken te maken willen hebben.
1964: keerde hij zijn beweging de rug toe en werd vermoord.
2: Black Panthers (1966-1970).
Beweging die met geweld een eind wilde maken aan de blanke heerschappij.
1968: Martin Luther King vermoord door blanke racist.
Par. 4.4 De eerste jaren van de Koude Oorlog
Na WO 2 waren de VS en de SU beide supermachten.
Deze staan tegenover elkaar als ideologische vijanden.
-> Koude oorlog.
Vanaf WO 2- 1989.
Vijandschap tussen VS en SU zonder regelrechte oorlog.
VS: kapitalistisch.
SU: communistisch.
Juli 1945: Conferentie van Potsdam: de Grote Drie probeerden afspraken te maken over Europa.
Maar door spanningen tussen Truman en Churchill enerzijds en Stalin anderzijds bereikten ze niks.
-> Begin Koude oorlog.
Augustus 1945: VS wierp atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki.
-> Japan gaf zich over.
-> Spanningen tussen de VS en SU namen toe.
Intussen zorgde Staling in Oost-Europa voor communistische dictaturen.
VS en SU voelden zich bedreigd door elkaar.
VS: SU wilde een gesloten invloedssfeer met als doel: communistische wereldrevolutie.
SU:
De vrijhandel van de VS zag Stalin als westers imperialisme:
De hele wereld kapitalistisch maken.
Daarom streefde Stalin in de eerste plaats naar veiligheid.
1947: Truman-doctrine: landen helpen die dreigen communistisch te worden om dit te voorkomen.
1947: Containmentpolitiek: Truman-doctrine maar dan maakt het niet meer uit wat de landen zelf willen.
->
Belangrijk onderdeel: Marshallhulp.
VS gaf miljarden aan de wederopbouw van West-Europa.
VS deed dit, omdat daar grote armoede was en armoede is de voedingsbodem van het communisme!
1949:
NAVO: Noord-Atlantische Verdragsorganisatie:
Militair bondgenootschap van het westen.
Par. 4.5 Wereldwijde Koude Oorlog
- Korea-oorlog: (1950-1953): oorlog tussen Noord-Korea (met China en SU) tegen Zuid-Korea (met VS).
1950: Noord-Korea viel Zuid-Korea binnen.
VS reageerden direct en verjoegen de communisten uit Zuid-Korea.
1953: Wapenstilstand.
1954: Domino-theorie (van Eisenhower).
Als één land communistisch wordt, dat meer landen dan ook communistisch worden.
(Denk aan domino-steentjes die omvallen!)
VS breidden kernbewapening uit: wapenwedloop.
- Bouw Berlijnse Muur (1961).
West Duitsland kapitalistisch (BRD), Oost Duitsland communistisch (DDR).
West Berlijn kapitalistisch, Oost Berlijn communistisch.
Leider nu in VS: Kennedy.
Leider nu in SU: Chroesjtsjov.
- Cubacrisis: 1962.
1959: Fidel Castro macht in Cuba.
Hij was een communist. Betekent: bondgenoot van de SU.
Dit was voor de VS onaanvaardbaar.
1961: Kennedy liet invasie op Cuba uitvoeren.
Die mislukt.
Om Castro te beschermen, liet Chroesjtsjov daarna kernraketten plaatsen op Cuba.
Beide supermachten zetten hun kernwapens op scherp. (1962)
-> Uiteindelijk besloot Chroesjtsjov de kernwapens weg te halen.
In ruil beloofde Kennedy Cuba met rust te laten.
- Vietnamoorlog: 1964-1973.
Oorlog van de VS en de anticommunistische krachten in Zuid-Vietnam tegen de Vietnamese communisten en hun medestanders.
1964: Vanuit de Golf van Tonkin, voor de kust van Noord-Vietnam, kwam de melding dat Noord-Vietnamese schepen torpedo’s hadden afgevuurd richting oorlogsschepen van de VS.
Er was geen schade.
Maar: Johnson blaast dit op.
Hij vroeg het Congres om oorlogsbevoegdheden.
1964: Tonkinresolutie.
Hiermee gaf het Congres Johnson oorlogsbevoegdheden.
Overzicht volgorde van presidenten VS:
1: Lincoln:
- Republikein.
- Wilde geen slavernij.
- Tot 1865.
2: Theodore Roosevelt:
- Republikein.
- Door actief overheidsingrijpen de hebzucht van de kapitalisten in te perken.
- Industriële samenleving minder materialistisch te maken.
- 1901 – 1909.
3: Woodrow Wilson:
- Democraat.
- Zelfde ideeën als zijn voorganger Roosevelt.
- 1913 – 1921. (president tijdens WO 1)
4: Warren Harding:
- Republikein.
- Voor Open Door Policy.
- Blind vertrouwen in het marktmechanisme en in grote bedrijven. (voor kapitalisme)
- 1921 – 1923.
5: Calvin Coolidge:
- Republikein.
- Blind vertrouwen in het marktmechanisme en in grote bedrijven. (voor kapitalisme)
- 1923 – 1929.
6: Herbert Hoover:
- Republikein.
- Blind vertrouwen in het marktmechanisme en in grote bedrijven. (voor kapitalisme)
- 1929-1933. (president tijdens Beurskrach)
7: Franklin Delano Roosevelt:
- Democraat.
- New Deal. (1933)
- Good Neighbour Policy. (1933)
- Lend Lease Act. (1941)
- Atlantisch Handvest. (1941)
- Verbood rassendiscriminatie. (1943)
- 1933 – 1945. (president tijdens WO 2)
8: Harry S. Truman:
- Democraat.
- Uitbreiding New Deal.
- Trumandoctrine. (1947)
- Fair Deal. (1949)
- 1945 – 1953.
9: Dwight D. Eisenhower:
- Republikein.
- Little Rock.
- Domino-theorie.
- Fair Deal en New Deal niet terugdraaien.
- 1953 – 1961.
10: John F. Kennedy:
- Democraat.
- Civil Rights Act bedacht.
- New Frontier.
- Zelfde doelen als Truman.
- (1961 – 1963)
11: Lyndon B. Johnson:
- Democraat.
- Doorvoeren Civil Rights Act.
- New Frontier aangenomen.
- Geld voor onderwijs.
- Ziektekostenverzekering.
- Milieuwetten.
- 1963 – 1969.
REACTIES
1 seconde geleden