- De staatsinrichting van de VS
Op 4 juli 1776 riepen de Britse kolonies de Verenigde Staten van Amerika uit. Hun onafhankelijkheid- verklaring was gebaseerd op de verlichte principes van vrijheid en gelijkheid. De Amerikanen kwamen in verzet tegen omdat de Britse overheid hen belastingen liet betalen zonder dat ze mee mochten beslissen. De VS vormden slechts een ‘vriendschapsbond’ van soevereine staten. Wel was er een soort nationale regering, waarin elk deelstaat één stem had. Dit bleek niet te werken en in 1787 kwamen daarom 55 afgevaardigden bijeen. Zij vonden dat de centrale regering versterkt moest worden, maar ook dat de rechten van deelstaten en burgers beschermd moesten worden. De 55 founding fathers werden het eens over een nieuwe grondwet. De grondwet is sinds 1787 aangevuld en gewijzigd door amendementen. De eerste tien ‘Bill of Rights’ werden al in 1791 aangenomen, hierin staan de rechten van de Amerikaanse burgers vastgelegd.
Volgens de Amerikaanse grondwet zijn de VS een federatie. De soevereiniteit is verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten, die een grote zelfstandigheid hadden. De federale regering, gebaseerd op de trias politica, gaat over de buitenlandse politiek, defensie, financiën en het economisch verkeer tussen deelstaten. De uitvoerende macht; president. De wetgevende macht; het Congres, bestaande uit de Senaat (2vert. deelstaat) en het Huis van Afgevaardigden(inwonertal). De rechtsprekende macht; Het federale Hooggerechtshof.
De VS kregen al in de 1e helft van de 19e eeuw een tweepartijenstelsel. Democraten v Republikeinen. Republikeinse partij was in de 19e eeuw progressiever. Tegen slavernij en na afschaffing daarvan stonden ze positief tegenover gelijkberechting. Vanaf de jaren 1930 was de Democratische partij progressiever: meer voor sociale wetgeving en voor federaal overheidsingrijpen in de economie.
- Van grondwet tot burgeroorlog
De samenleving was sterk agrarisch. Toen in 1861 de Amerikaanse Burgeroorlog uitbrak, waren de VS nog steeds overwegend agrarisch. Toch had het land een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De Amerikaanse bevolking was zeven keer zo groot geworden en het grondgebied was sterk uitgebreid. Vooral sinds 1830 was de Frontier snel opgeschoven. Hiermee werd de grens bedoeld tussen het blanken bewoonde gebied en de dunbevolkte wildernis waar indianen woonden. De snelle uitbreiding na 1830 had te maken met de groeiende immigratie uit Eu en de ontwikkeling van de spoorwegen. Langs de spoorwegen vestigden zich graanboeren en veehouders, die producten vervoerden. Dit maakte de ontwikkeling van commerciële landbouw mogelijk. In het Noordoosten was na 1820 ook de industriële revolutie op gang gekomen. Er ontstonden steden met een rijke bovenlaag en een arme arbeidersmassa. De sociale verschillen namen toe.
De nieuwe Amerikanen geloofden dat God hen had voorbestemd heel Noord-Amerika te beheersen. Het was hun Manifest Destiny om het hele continent te ontsluiten en te ontwikkelen, en in heel Amerika vrijheid en beschaving te brengen. Ook de buitenlandse politiek ging hiervan uit. Volgens de Monroe-Doctrine moesten de Europese mogendheden zich niet met het Amerikaanse continent bemoeien, zoals omgekeerd ook niet. De economische politiek was liberaal al beschermde de overheid de opkomende industrie in het Noorden met invoertarieven. De invoerrechten waren een oorzaak van toenemende spanningen tussen Noord en Zuid. Het zuiden richtte zich op katoenteelt. Productie werd mogelijk gemaakt door de Cotton Gin. Voor het zware werk op de plantages werden massaal zwarte slaven ingezet. In het noorden, waar slavernij verboden was, nam de weerzin tegen de slavernij toe. De natie raakte verdeeld. Presidentsverkiezingen van 1860 stonden in het teken van de slavernij. Toen republikein A. Lincoln won, scheidden de zuidelijke deelstaten zich af. Het begin van de burgeroorlog. Na 4 jaar oorlog, waarin 650000 doden vielen, gaven de zuidelijke troepen in 1865 over. Kort voor Lincolns dood had het congres het 13e amendement op de grondwet aangenomen: slavernij was voortaan in heel de VS verboden.
2.1 De VS worden een industrienatie
Na de Burgeroorlog begon een periode van Stormachtige groei. Amerika werd een industriële samenleving, de VS werd de grootste industriële producent in de wereld. De omstandigheden voor de versnelde industrialisatie waren uitzonderlijk gunstig. Een hoofdrol speelden de spoorwegen. Dankzij de trein ontstond één nationale markt. Over het spoor konden producten vanuit alle uithoeken van het land naar willekeurig welke andere plaats worden vervoerd. Het ontstaan van een samenhangende nationale economie werd ook bevorderd door nieuwe communicatiemiddelen zoals de telegraaf; berichten sturen, de telefoon; interlokale gesprekken. Succesvolle ondernemers ontwikkelden nieuwe technologieën en brachten nieuwe massaproducten op de markt. De familiebedrijfjes die tot 1865 de industrie hadden gedomineerd, waren rond 1900 verdrongen door grote ondernemingen. Deze corporaties hadden het kapitaal. Amerika maakte kennis met het verschijnsel ‘overvloed’. Bedrijven konden er niet meer op vertrouwen dat ze voorzagen in bestaande behoeftes, maar moesten reclame maken om hun producten te slijten. Firma’s probeerden concurrentie te beperken. Ze vormden kartels en trusts. Op die manier ontstonden enorme machtsconcentraties.
Veel Amerikanen profiteerden van de welvaart, maar de sociale verschillen namen toe en miljoenen hadden een karig bestaan. In de snel uitdijende steden ontstonden sociale en etnische tegenstellingen. Naast villawijken groeiden duistere sloppenwijken. Er kwam een immigratiewet om ongewenste vreemdelingen, die de Amerikaanse waarden niet deelden, te weren. Voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis kwamen ook boeren en kleine ondernemers in de knel. Kleine ondernemers werden kapotgemaakt door grote. In de landbouw ontstond na een periode van fabelachtige groei in 1886 overproductie, waardoor vooral graanprijzen kelderden. Boeren kregen geldnood doordat ze geleend hadden, om die leningen te betalen moesten ze nog meer schulden maken. Rond 1900 herstelden de graanprijzen zich echter, en braken voor de landbouw weer gouden tijden aan.
2.2 De overheid grijpt in
Er werd uitgegaan van economisch liberalisme maar de overheid was hier niet consequent in, zo kreeg de landbouw geen enkel bescherming terwijl grote bedrijven en politici vaak nauwe banden hadden. Om verbeteringen af te dwingen richten geschoolde arbeiders vakbonden op. Werkgevers weigerden in gesprek te gaan. Mede daardoor gingen arbeidsconflicten geregeld gepaard met aanslagen. Bij dat soort geweld speelden revolutionaire socialisten nogal eens een rol. Grote incidenten leidde in de publieke opinie tot toenemende waanzin tegen het socialisme ‘een gevaar uit Europa’. Toch ontstond er ook een succesvolle vakbeweging. Gematigde bonden verenigden zich in 1886 in de American Federation of Labor, de AFL wilde niet met revolutie en geweld te maken hebben.
Om uit de ellende te komen gingen ook boeren zich organiseren. Boerenorganisaties richten in 1891 een nationale partij op, de People’s Party, de populisten kwamen op voor ‘de gewone man’ en keerden zich tegen het grote bedrijfsleven. Toch was het populisme voor industriearbeiders niet aantrekkelijk, omdat het zich tegen het industriële Amerika keerde . De populisten wilden terug naar een kleinsteeds en agrarisch Amerika.
In de steden ontstond in de jaren 1890 de Progressive Movement. Ook deze hervormingsbeweging wilde de macht van de grote ondernemingen beperken. Het moesten van de Progressives een stuk opener en dus democratischer. Zij vreesden dat de maatschappij ten onder zou gaan door chaos en sociale tegenstellingen. De Progressives voerden actie tegen kinderarbeid, prostitutie en drankmisbruik. De Progressieve hervormers domineerden tussen 1900 en 1920 de Amerikaanse politiek. Er werd een eind gemaakt aan honderden verboden prijsafspraken. Ook op andere terreinen grepen de hervormers in ter bescherming van het individu en het algemeen belang. Tijdens WW1 kreeg de federale overheid een sterke leidende rol in de economie. De VS gingen over op een oorlogseconomie. Een overheidsorgaan, de War Industries Board, kreeg leiding over de industrie.
2.3 Vrij, maar achtergesteld
Na de burgeroorlog begon de tijd van de Reconstructie (1865-1877), waarin het Noorden probeerde van de zwarten in het Zuiden gelijkwaardige burgers te maken. In 1866 nam het Congres het 14e amendement aan, dat de zwarten het Amerikaanse burgerrecht gaf. In 1870 werd het 15e amendement aangenomen, dat het stemrecht voor zwarten moest garanderen. De zuidelijkse staten weigerden het 14e amendement aan te nemen. Uiteindelijk moesten ze wel omdat ze bezet werden. Maar zuidelijk blanken bleven zich fanatiek verzetten tegen de zwarte emancipatie. De KKK wilde verhinderen dat Freedmen, bevrijde slaven, van hun stemrecht en andere rechten gebruik maakten. Zwarten en hun helpers werden vermoord. Het noorden kon het verzet niet breken en in 1877 gaf de president het op. De reconstructie was voorbij; in het Zuiden kwamen tegenstanders van de zwarte emancipatie aan de macht. Na 1877 ontstond in het Zuiden een systeem van rassenscheiding (segregatie), waarbij zwarten in theorie hetzelfde waren maar in de praktijk werden gediscrimineerd. Zuidelijke staten legden de segregatie vanaf 1887 vast in ’Jim Crow’-wetten. Het waren in eerste instantie vooral wetten die zwarten verboden in blanken treincoupes te zitten. Maar het kwam op steeds meer plekken. Nog lang na de Reconstructie maakten zwarten in het Zuiden gebruik van stemrecht en waren er zwarte parlementsleden. Zwarten werden geweerd bij verkiezingen met een test waarbij ze moesten bewijzen dat ze konden lezen en schrijven. Doordat het onderwijs voor zwarten was verwaarloosd was meerendeel analfabeet. Zwarten die dat niet waren moesten dan nog aantonen dat ze de grondwet begrepen, waarna ze alsnog werden geweerd bij bijeenkomsten. In de praktijk werden zwarten vrijwel rechteloos. Ook economisch bleven ze achtergesteld. Na de afschaffing van de slavernij ontstond een systeem van sharecropping. Zwarte sharecroppers woonden en werkten op het land van plantage-eigenaren.
Zwarte leider Booker T Washington stelde dat de economische en politieke achterstelling alleen kon worden overwonnen door goed onderwijs, goed gedrag en hard werken. Zo konden de zwarten respect winnen. Andere zwarte leiders vonden dat Washington zich teveel aanpaste. W.E.B. Dubois stelde dat de zwarten hun rechten moesten opeisen. In 1909 richte Dubois de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) op. De NAACP wilde via rechtszaken de ongelijkheid bestrijden, maar hij bereikte de ongeletterde zwarte massa’s niet.
2.4 Een wereldmacht in opkomst
Na de burgeroorlog hielden de VS nog lang vast aan het isolationisme. Pas aan het eind van de 19e eeuw gingen ze zich meer met de rest van de wereld bemoeien. Voor de VS was het belangrijk dat ze hun producten konden verkopen op buitenlandse markten. Ook kon het nationalisme zich rond 1900 niet meer richten op de verovering van het eigen continent. Nu zou het hun bestemming zijn om hun macht overzee uit te breiden en daar de zegeningen van de Amerikaanse beschaving te brengen. Dit idee sloot aan bij het modern imperialisme. Economische, politieke en ideologische overwegingen liepen door elkaar. Eco: de wens om buitenlandse markten te openen, te beschermen en te overheersen. Pol: de wens de Amerikaanse macht te versterken. Ide: het verlangen om Amerikaanse principes, zoals ondernemersvrijheid, overal in de wereld te laten gelden.
Na een Japanse expeditie, om handelsrechten af te dwingen, raakte de Amerikaanse vloot in verval. Omdat de VS hierdoor militair machteloos waren, gaf het Congres in 1833 de opdracht voor de bouw van een moderne oorlogsvloot. De VS kregen hierdoor de mogelijkheid hun overzeese handelsbelangen te beschermen en een overzees rijk op te bouwen. In de VS ontstond een heftig debat tussen voor- en tegenstanders van het imperialisme. De VS versterkten in de jaren daarna hun politiek-strategische positie in het Caribisch gebied en het Verre Oosten. De VS wilden voorkomen dat Europa zich met latijns-Amerika bemoeide. In Panama wilden de VS een kanaal bouwen. De VS bemoeide zich ook met China. In 1900 stuurden de VS en Europese landen troepen naar China toen een antiwesterse opstand hun belangen bedreigde. De opstand werd neergeslagen, maar de Amerikaanse Open Door Policy kon niet voorkomen dat de Europeanen en Japan delen van China in handen kregen.
In WW1 bleven de VS lang neutraal. Wel voelden de meeste Amerikanen zich verwant met de Britten, en waren er sterke economische banden met Groot-Brittannië. In 1915 nam de spanning met Duitsland flink toe toen een Duitse onderzeeër een brits schip tot zinken bracht. In 1917 kondigde Duitsland een onbeperkte duikbotenoorlog af. De Duitse minister Zimmerman wilde Mexico verleiden tot een oorlog tegen de VS. Wilson vroeg het congres daarop Duitsland de oorlog te verklaren: ‘to make the world safe for democracy’
3.1 Welvaart in de jaren 1920
Na WW1 waren er economisch jaren van inflatie, recessie en stijgende werkloosheid. Politiek kwam het land in de greep van de Red Scare, de angst voor het socialisme en het communisme. Die vrees werd aangewakkerd door de Russische revolutie en de oprichting van de Communische Internationale, een organisatie die streefden naar een communistische wereldrevolutie. Onder de arbeiders was het onrustig en er kwamen stakingen. De overheid sloeg hard terug. In werkelijkheid was er helemaal geen revolutiedreiging en na de zomer van 1920 ebde de Red Scare geleidelijk weg. Het communisme en socialisme werd gezien als een Europees gevaar, immigratie werd daarom dus beperkt. Na de eerste moeilijk naoorlogse jaren groeide de economie in de jaren 1920 onstuimig. De industrie ging in hoog tempo van stoommachines over op elektromotoren. Elektriciteit en automobiliteit droegen bij aan andere ontwikkelingen. Deze elektrificatie maakte ook de opkomst van de radio en de film mogelijk. Het wegennet werd in hoog tempo uitgebreid en aan de randen van de steden ontstonden suburbs. De productie kon sterk groeien door technische vernieuwingen en doordat het werk steeds efficiënter werd georganiseerd. Hoogtepunt van deze rationalisatie was de lopende band.
De efficiëntere productiemethodes droegen bij aan een sterke toename van de welvaart. Amerikanen werden verleid meer te kopen dan ze konden betalen onder het motto ‘live now, pay later’. En ze leenden op grote schaal. Het vertrouwen in de toekomst verleidde velen ook tot het lenen van geld om aandelen te kopen. Door speculatie nam de waarde van de aandelen sterk toe. Via de media werd het geloof verspreid in het New Capitalism, hierbij zouden staat en ondernemers in eendrachtige samenwerking een voortdurende welvaartsgroei aan de gang houden. Tussen arbeiders en ondernemers zou harmonie heersen. De Progressive era was voorbij. Er heerste een blind vertrouwen in het marktmechanisme.
3.2 De crisis van de jaren 1930
In september 1929 sloeg op de effectenbeurs van New York de twijfel toe. Sommige speculanten verkochten hun aandelen, waardoor de prijzen flink daalden. De aandelenhandel stortte helemaal in. De Beurskrach van 1929 werd gevolgd door een economische ineenstorting, een recessie die uitliep op de Grote Depressie. Banken, boeren en fabrieken gingen massaal failliet. De Grote Depressie was een gevolg van de structurele zwakheden van de economie. Doordat de productie in de jaren 1920 sterker groeide dan de inkomens, ontstond overproductie: meer productie dan consumptie, dat kwam o.a. door inkomensverschillen. Een andere structureel probleem was dat al voor de beurskrach de textielindustrie, de spoorwegen en de mijnbouw slecht draaiden. Ook in de landbouw waren toen al grote problemen. Het beleid van Hoover maakte de problemen groter.
In 1932 won Franklin D. Roosevelt, hij beloofde ‘a new deal for the American people’. Deze New Deal kwam neer op actief overheidsingrijpen in de economie. De regering lanceerde een stroom van wetten om alle sectoren op gang te brengen en richtte organisaties op om die wetten ten uitvoer te brengen. Om de landbouw uit de crisis te halen, werden overschotten opgekocht en vernietigd. Boeren kregen geld om hun bedrijf in te perken. De economie herstelde, maar er kwam al snel verzet van het zakenleven, die eerst profiteerden van lage belastingen en nu meebetaalden aan de stijgende uitgaven. Het Hooggerechtshof keerde zich tegen FDJ, ze verboden belangrijke wetten omdat die de regering teveel macht zouden geven. FDJ reageerde met nieuwe, verdergaande wetten. Deze tweede New Deal versterkte de positie van de vakbonden nog meer. Uitbouw van de New Deal werd tegengehouden en FDJ vond dat de uitgaven te sterk gestegen waren en bezuinigde. Gevolg was in 1937 een nieuwe recessie met miljoenen werklozen.
De werkloosheid verdween pas toen de VS gingen meedoen aan WW2. De Amerikaanse productie verdubbelde door hoge vraag. De welvaart nam sterk toe, doordat de lonen stegen, maar vooral doordat meer mensen werken.
3.3 De moeizame strijd tegen rassendiscriminatie
In de eerste wereldoorlog groeide de toestroom van zwarten naar het noorden. In de steden ontstonden zwarte ghetto’s. De NAACP stimuleerde dat zwarten dienst namen in het leger. Hun bijdrage aan WW1 gaf zwarten trots en zelfvertrouwen. Gevolg was dat ze discriminatie niet meer accepteerden. Blanken in het Noorden voelden zich bedreigd door de ‘negerinvasie’. Doordat zwarten zich in het Noorden niet zomaar lieten vernederen, braken er rassenrellen uit. In de jaren 1920 ging de zwarte migratie door. 1.5 miljoen zwarten ontvluchtten de armoede, de discriminatie en het geweld in het Zuiden. Dankzij het toegenomen verlangen naar gelijkberechtiging groeide de NAACP. Ook ontstonden nieuwe organisaties voor zwarte emancipatie.
Ondanks hun achterstelling ging de levensstandaard van de zwarten in de jaren 1920 omhoog. De crisis in 1930 kwam ook hard bij hen aan. De New Deal bracht een deel van de zwarte bevolking verlichting. Het overige deel werd van hun land verdreven om einde te maken aan de overproductie, de uitkeringinstantie gaf zwarte werklozen lagere uitkeringen dan blanke en in het rechtssysteem werden zwarten nog gediscrimineerd. Roosevelt deed niks uit angst blanke kiezers te verliezen.
In de tweede wereldoorlog namen zwarten opnieuw massal dienst in het leger. Zwarte leiders stimuleerden dat, met de leus dat de oorlog moest leiden tot a double V: victorie op het slagveld en aan het thuisfront, in de strijd tegen discriminatie en achterstelling. Er kwam weer een migratie van zwarten op gang van Zuid naar Noord en het leidde weer tot rassenrellen. In het leger nog steeds gediscrimineerd maar hun positie verbeterde wel. FDJ verbood in 1943 rassendiscriminatie in het leger en in de oorlogsindustrie. De zwarten kregen betere posities en ditmaal bood de oorlog daadwerkelijk uitzicht op emancipatie.
3.4 Jaren van isolationisme
Na WW1 moest er volgens Wilson een nieuwe wereldorde komen. Hij schreef zijn visie uit een in programma van 14 punten, hiertoe behoorden het zelfbeschikkingsrecht en de belofte bij conflicten af te zien van oorlog. Het 14e punt was het meest ingrijpende: de oprichting van een volkerenorganisatie die een hoofdrol zou spelen bij het handhaven van de vrede en de toekomstige internationale rechtsorde. Alle lidstaten moesten elkaars onafhankelijkheid en territoriale integriteit erkennen. Bij conflicten moest het oordeel van deze Volkenbond de doorslag geven. Hij slaagde erin de Volkenbond te laten opnemen in het Verdrag van Versailles. De senatoren vonden deze bepalingen een gevaar voor de soevereiniteit van Amerika. Daarom wilden ze vastleggen dat het Congres er altijd het laatste woord over had. Maar Wilson ging daarmee niet akkoord. Het gevolg was dat de Senaat het Verdrag van Versailles verwierp en Amerika werd geen lid van de volkenbond.
De isolationistisch stemming werd gedurende het interbellum steeds sterker. De meeste Amerikanen vonden dat hun land in toekomstige oorlogen neutraal moest blijven. Terug naar het isolationisme kon niet meer. Daarvoor waren de politieke en economische belangen in de wereld te groot. Uit eigenbelang moesten de VS zich wel met de wereld bemoeien. De opvolgers van Wilson hielden vast aan de Open Door Policy. Ze probeerden internationale afspraken te maken om economische problemen en internationale spanningen op te lossen. Ze zorgden er wel voor dat de VS niet verplicht waren in te grijpen als andere landen zich niet aan die afspraken hielden. De economische belangen van de VS leidde ook tot hernieuwde bemoeienis met Europa. Amerika had grote bedragen uitgeleend in WW1 aan Groot-Brittannië en Frankrijk, zij konden alleen terugbetalen als ze geld uit Duitsland kregen. Toen de Duitse economie in 1923 instortte, grepen de VS in. Met Amerikaanse leningen werd de Duitse economie weer op gang geholpen. In ruil voor die hulp hervatte Duitsland de herstelbetalingen aan G-B en FR. En die maakten dat geld weer over naar de VS.
De VS beschouwden Latijns-Amerika na WW1 als hun exclusieve invloedsfeer. De Amerikaanse investeringen en de economische invloed namen verder toe. In feite voerden de VS een politiek van economisch imperialisme. Militair ingrijpen was niet populair meer. Roosevelt beloofde daarom in 1933 op het westelijk halfrond een Good Neighbour Policy te voeren: de VS zouden niet meer gewapend ingrijpen en nauwer economisch samenwerken. Dat gebeurde onder meer via een bank voor leningnen aan Latijns-Amerikaanse landen. De VS hielpen wel in Cuba een militaire dictator aan de macht toen hun belangen werden bedreigd.
3.5 De VS en de Tweede Wereldoorlog
De isolationistische stemming bereikte in de jaren 1930 een hoogtepunt. Er heerste ook in het Congres een anti-oorlogsstemming. Het Congres nam in 1935 de neutraliteitswet aan. Die wet verbood het verschepen van wapens naar oorlogvoerende landen. Een tweede wet verbood in 1936 ook leningen aan deze landen. Roosevelt tekende met tegenzin, deze wetten maakten het moeilijk om landen te steunen die werden bedreigd door nazi-Duitsland en Japan. In Azië stond de Open Door Policy onder druk door de agressie van Japan. Het Japanse leger begon in 1937 een oorlog in China. In 1939 brak ook oorlog in Europa uit. Een Duitse overheersing van Europa vormde een bedreiging voor de Amerikaanse belangen. Roosevelt zei dat Amerika ‘het grote arsenaal van de democratie’ moest worden, daarmee bedoelde hij dat de VS wapens en ander militair materieel moesten leveren en het uit te lenen. In 1941 keurde het Congres deze Lend Lease Act goed. Ook de Sovjet-unie kreeg Lend Lease-hulp. Roosevelt ging verder en met Churchill gaf hij een verklaring uit: het Atlantisch Handvest. Hierin stond dat ze streefden naar economische samenwerking, vrijheid op zee, ontwapening en zelfbeschikkingsrecht voor de volkeren. Ook waren ze voor de oprichting van een nieuwe volkerenorganisatie die voor collectieve vrijheid zou zorgen. Het was uiteindelijk de Japanse verrassingaanval op Pearl Harbour die ervoor zorgde dat VS mee ging doen in de oorlog. Samen met de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië vormden ze de ‘Grote Drie’
Wilson wilde net als Roosevelt dat een volkerenorganisatie een nieuwe internationale rechtsorde zou handhaven. Hij bedacht in december 1941 de naam Verenigde Naties, hij wilde de organisatie laten leiden door de geailleerde mogelijkheden zodat deze organisatie niet krachteloos zou worden. Ze spraken af dat de VN onder leiding kwam van een Veiligheidsraad met vijf permanente leden: VS, S-U, G-B, China en Frankrijk. Er werd een week lang vergader door Roosevelt, Churchill en Stalin in Jalta. Stalin eiste dat de pas veroverde gebieden bij de S-U bleven behoren. De rest van Oost-Europa eiste hij op als invloedssfeer, hij vertrouwde voor zijn eigen veiligheid alleen op zijn eigen macht. Roosevelt en Churchill gaven toe aan deze eisen. De Grote Drie werden het niet eens over de politieke toekomst van Duitsland. Ze spraken af het land voorlopig te verdelen in vier bezettingszones. Stalin had een communistische poolse regering aangesteld en uiteindelijk spraken de Grote Drie af dat de Poolse regering zou worden verbreed en dat er democratische verkiezingen zouden komen.
4.1 Welvaart en wantrouwen
Velen vreesden dat de Amerikaanse economie na de oorlog weer zou wegzakken in een depressie. Maar de sombere voorspellingen kwamen niet uit. De industrie schakelde soepel over op de productie van duurzame consumptiegoederen. De economie werd aangezwengeld door een krachtige vraag. De inkomens waren in de oorlog sterk gestegen, maar de Amerikanen hadden lang niet al hun geld kunnen uitgeven. De vraag was zo groot dat de productie het niet kon bijhouden. Ook de overheid hielp een recessie te voorkomen, onder meer met de GI Bill, een wet die oorlogsveteranen hielp bij terugkeer in de maatschappij. Door verdere industrialisatie bleef de Amerikaanse economie in de jaren 1950 en 1960 sterk groeien. De meeste Amerikanen profiteerden. De stijgende koopkracht leidde tot een steeds grotere vraag en wakkerde zo de economie verder aan. De lonen konden omhoog doordat de arbeidsproductiviteit steeg. De industriële productie werden verder geautomatiseerd. Verder bleef de economie groeien doordat de militaire uitgaven vanaf 1950 scherp stegen. Hierdoor groeide ook de politieke invloed van het militair industrieel complex.
De rijkdom was na WW2 minder ongelijk verdeeld dan in het interbellum. Er waren minimumlonen, pensionen en werkloosheidsuitkeringen gekomen. De vakbonden hadden meer invloed en hogere inkomens en bedrijfswinsten werden zwaarder belast. Democraat Harry S. Truman vocht voor uitbreiding van de New Deal, maar door een Republikeinse meerderheid in het Congres bereikte hij weinig. Truman werd in 1948 herkozen en de Democraten hadden een meerderheid in het Congres kregen, dit gaf hem het mandaat (volmacht) om de New Deal uit te breiden. Op 5 januari 1949 kondigde hij de Fair Deal aan; ruime federale steun aan openbare scholen en de invoering van een ziektekostenverzekering, er kwam weinig van terecht.
De anticommunistische hysterie bereikte in 1950 een hoogtepunt, senator McCarthy beweerde dat communisten belangrijke posities hadden op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Een verklaring voor het niet reageren op een communistische overname in China en hoe de S-U aan de atoombom was gekomen. Maar hij had dit verzonnen en kon ze niet hard maken. Ook anderen gingen meedoen aan het McCartyhisme; het uiten van ongegronde beschuldigingen. Duizenden raakten op grond van onbewezen anonieme beschuldigingen hun baan kwijt.
4.2 Consumptiemaatschappij: consensus en kritiek
In 1952 wonnen de Republikeinen voor het eerst in 20 jaar de verkiezingen te danken aan hun kandidaat Dwight D. Eisenhower. Ook kregen de Republikeinen het Congres weer in handen. Eisenhower bleek een gematigde Republikein, die de New Deal en Fair Deal niet wilde terugdraaien. Er groeide consensus: de meeste politici en wetenschappers vonden Amerika goed zoals het was. Er waren op zijn hoogst kleine aanpassingen nodig. De klassentegenstellingen leken verleiden tijd. Toch waren er tientallen miljoenen armen. Politici, journalisten en wetenschappers geloofden echter dat de armoede vanzelf zou verdwijnen. John Kenneth Galbraith schreef in ‘The Affluent Society’ dat de economische groei op den duur welvaart voor iedereen zou brengen. Toch had hij kritiek op de Amerikaanse consumptiemaatschappij; teveel geld naar particuliere luxe-uitgaven en de overheid deed te weinig. Daardoor bleef er volgens hem te weinig over voor de publieke sector. Volgens Galbraith ging de verwaarlozing van de publieke sector ten koste van ‘de kwaliteit van het bestaan’. De overheid moest meer gaan investeren; door beter onderwijs zouden Amerikanen zich beter kunnen ontplooien en zouden kinderen van arme ouders aan de armoede kunnen ontkomen.
De kritiek van Galbraith en anderen werd overgenomen door de Democraat John F. Kennedy, die in 1960 tot president werd gekozen. Kennedy wilde breken met de passiviteit van de Eisenhowertijd. Amerika moest weer in beweging komen. Hij wilde de natie een New Frontier geven: nieuwe doelen; meer geld naar openbaar onderwijs, er moest een nationale ziektekostenverzekering komen en het minimumloon moest hoog. Maar in het Congres hadden de Republikeinen en de Conservatieve Democraten uit het zuiden nog altijd de meerderheid. Van deze plannen kwam dus niets terecht. Na de moord op JFK volgde vice-president Lyndon B. Johnson hem op. Hij beloofde het werk van Kennedy af te maken en kondigde een onvoorwaardelijk War on Poverty aan. Hij wist, door de schok van de moord op Kennedy, wel een groot deel van de New Frontier-voorstellen aangenomen te krijgen.In de verkiezingscampagne van 1964 presenteerde Johnson onder de naam Great Society een groot hervormings- programma aan. Er kwam een ziektekostenverzekeringen. Er gingen grote hoeveelheden federaal geld naar het onderwijs. Er kwam geld beschikbaar voor het opknappen van de steden. En Johnson voerde de eerste milieuwetten door. Het kon allemaal betaald worden doordat dankzij de sterke economische groei de belastinginkomsten omhoogschoten. Maar door de stijgende kosten van de vietnamoorlog ging het mis in 1967. Het Congres dwong Johnson te bezuinigen op zijn hervormingsprogramma.
4.3 Burgerrechten: succes en frustratie
Truman was de eerste president sinds de Reconstructie die vond dat de federale regering zich moest inzetten voor gelijke rechten voor zwarten. Hij verbood rassendiscriminatie bij de federale overheid en nam in zijn Fair Deal ook voorstellen op om rassendiscriminatie in heel Amerika tegen te gaan. De zwarte stem in de steden in het noorden en westen werd belangrijk bij verkiezingen. Zwarten kwamen meer op voor hun rechten en onder de blanken groeide de bereid om een gemengde samenleving te accepteren. De NAACP won belangrijke rechtszaken en bereikte in 1954 een doorbraak, die de strijd voor gelijke rechten versnelde. In de zaak Brown vs Board of Education of Topeka bepaalde het Hooggerechtshof dat rassenscheiding in het onderwijs in strijd met de grondwet was. Inmiddels was in het zuiden een nieuwe Civil Rights Movement ontstaan. Zwarte leiders besloten een busboycot te organiseren. De plaatselijke Martin Luther King kreeg de leiding. Uiteindelijk bepaalde het Hooggerechtshof dat rassenscheiding in openbare bussen in strijd met de grondwet was. King predikte naar het voorbeeld van de Indiase leider Gandhi geweldloos verzet en organiseerde boycots en protestmarsen. Zwarte acties leidden tot blanke agressie. Maar het geweld tegen vreedzame zwarte betogers maakte de burgerrechten -beweging alleen maar sterker. Doordat het geregeld op televisie was te zien, groeide de sympathie voor de activisten. Kennedy beloofde in het kader van de New Frontier een eind te maken aan de rassendiscriminatie. Hij diende de Civil Rights Act in. Deze wet zou alle discriminatie in openbare gelegenheden verbieden. In het Congres leek het verzet tegen deze Act te groot, maar na de moord op JFK veranderde de stemming. De definitieve wet ging nog verder dan het oorspronkelijke voorstel. Johnson diende de Voting Rights Act in en voortaan kon de overheid ingrijpen in staten waar meer dan de helft van de zwarten niet mocht stemmen. Met de Voting Rights Act kwam aan de wettelijke ongelijkheid van de zwarte bevolking een eind. Maar in de praktijk werden ze nog steeds geconfronteerd met racisme en discriminatie. De frustraties leidden tot massale geweldsuitbarstingen.
4.4 De eerste jaren van de Koude Oorlog ( 1945 – 1949 )
Alleen de VS en de Sovjet-Unie waren na de tweede wereldoorlog overgebleven als supermachten. De bondgenoten uit WW2 stonden nu tegenover elkaar als ideologische vijanden. Ze bestreden elkaar mat alle middelen, behalve een directe militaire confrontatie; de Koude Oorlog. Tijdens de Conferentie van Potsdam vielen harde verwijten en duidelijke afspraken over de toekomst van Europa werden niet gemaakt. De VS wierpen atoombommen op Japanse steden en in de maanden daarna namen de spanningen tussen de VS en de Sovjet-Unie verder toe. Intussen verstevigde Stalin zijn greep op Oost-Europa. Hij vestigde er communistische dictaturen en sloot zijn invloedssfeer volledig af van contacten met het westen. De Amerikaanse regering ging de Sovjet-Unie zien als een gevaar voor de vrije en kapitalistische en democratische wereld. De VS was in WW2 de leider van de vrije wereld geworden en moest dat blijven. Ze hadden les getrokken dat ze aan de Sovjet-Unie geen strobreed moesten toegeven. De Sovjet-Unie voelde zich bedreigd door de VS. Stalin zag de vrijhandel als westers imperialisme. Hij streefde in de eerste plaats naar veiligheid. Stalin dacht die alleen te kunnen bereiken door de Sovjet-Unie te omringen met een ‘gordel’ van communistische landen, die volledig gehoorzaam waren en afgesloten waren van contact met het westen.
Het Amerikaanse beleid om landen die werden bedreigd door het communisme te helpen, werd bekend als de Truman-Doctrine. Dit was het uitgangspunt gedurende de Koude Oorlog voor de Amerikaanse Buitenlandse politike. De VS streefden naar containment (indamming) van het communisme: het moest worden tegengehouden, overal waar het dreigde op te rukken. Onderdeel van de containmentpolitiek in Europa was de Marshallhulp. In 1948 steeg de vrees voor communistische expansie naar een hoogtepunt door een crisis rond Berlijn. Westerse bezetters hadden een nieuwe munt ingevoerd en Stalin sloot in reactie daarop de wegen naar Berlijn af. In plaats van oorlog te voeren bevoorraadden de Amerikanen West-Berlijn via een luchtbrug. In mei 1949 gaf Stalin de blokkade op. De tijdelijke verdeling in bezettingszones was uitgelopen op een permanente Duitse deling. In mei 1949 bezegelden de Amerikanen hun betrokkenheid bij West-Europa met een militair bondgenootschap: de Noord-Atlantische VerdragsOrganisatie (NAVO).
4.5 Wereldwijde Koude Oorlog ( 1950 – 1965 )
Eind 1949 bereikte de Amerikaanse vrees voor het communisme een kookpunt. Sovjet-Unie bleek een atoombom te hebben en in China greep de communistische leider Mao de macht. Communistisch Noord-Korea viel Zuid-Korea binnen. De Amerikanen reageerden direct en verjoegen met hun bondgenoten de communisten uit Zuid-Korea, ze vielen ook Noord-Korea binnen maar Mao stuurde troepen die hen weer terugdreven. De Korea-Oorlog eindigde in 1953 met een wapenstilstand. De Amerikanen bemoeiden zich inmiddels ook met Vietnam. Daar had communist Ho Chi Minh de onafhankelijkheid uitgeroepen. Frankrijk probeerde zijn kolonie te heroveren en begon een oorlog tegen de communistisch Vietminh. De Amerikanen waren voor dekolonisatie, maar niet onder communistische leiding. Daarom steunden ze de Fransen met wapens en geld. Frankrijk gaf op maar VS ging verder. Eisenhower waarschuwde dat heel Oost-Azië en Australië verloren zouden gaan als het communisme in Vietnam niet werd gestopt. Deze Dominotheorie was het uitgangspunt van de buitenlandse politiek. De VS breidden ook hun kernbewapening uit. Regering-Eisenhower zag de kernwapens als afschrikking. Tussen de supermachten ontstond een nucleaire wapenwedloop. De koude Oorlog leidde ook tot een wedloop in de ruimte. Het ruimtevaartprogramma gaf de VS nieuw elan en aanzien.
Op 13 augustus 1961 begon de DDR met toestemming van Chroesjtsjov met de bouw van de Berlijnse Muur; zodat er niet van oost naar west Berlijn gevlucht kon worden. Kennedy wilde geen directe confrontatie met de Sovjet-Unie, die kwam er wel toen communist Fidel Castro de macht greep op Cuba. Cuba was het eerste communistische land en de eerste bondgenoot van de Sovjet-Unie in Latijns-Amerika. Voor de VS was dit onaanvaardbaar en om Castro te beschermen liet Chroesjtsjov kernraketten plaatsen. De supermachten zetten hun kernwapens op scherp. Een week lang dreigde er een kernoorlog. Chroesjtsjov haalde de kernraketten en Kennedy liet Castro ongemoeid. Ze namen daarna maatregelen om de nucleaire dreiging te verminderen.
Na de Cubacrisis nam de spanning in de Koude oorlog af. Noord-Vietnam organiseerde verzet vanaf 1960. De communisten kregen al snel grote delen van het Zuid-Vietnamese platteland in handen. Kennedy besloot de steun aan Zuid-Vietnam op te voeren. In 1964 liet Johnson het conflict escaleren. Er zouden Noord-Vietnamese torpedo’s op Amerikaanse schepen afgevuurd zijn, zonder schade. Johnson vroeg het Congres toch om oorlogsbevoegdheden. Het Congres nam de Tonkinresolutie aan. De zege kwam geen stap dichterbij. In en buiten de VS ontstond massaal verzet tegen de vietnamoorlog.
REACTIES
1 seconde geleden