8.2.(1,3,4,5)
dictatoriale systemen = facisme & communisme
grootschalige nijverheid = veel productie van goederen
Kenmerken industriele samenleving
Mechanisch aangedreven machines
Gebruik kunstmatige energiebronnen = fossiele brandstoffen (kolen,olie,gas),
Gebruik materialen uit NIET natuur = ijzer, staal, kunststoffen
Meerderheid bevolking in werkzaam
Meerderheid bevolking in steden
Revolutie = ingrijpende wending in het leven. Alles word anders
snel industrialiseerden gebieden = gebieden dichtbij grondstoffen + goede infrastructuur
Nederland = bijna geen kolen, geen ijzererts, wel goede verbinding met zee, wel waterwegenstelsel, wel bank- kredietsysteem, veel kapitaal.
Langzame industrialisatie in nederland = rijke Nederlanders gingen rentenieren, dus NIET investeren wat nodig is.
snel groeiende stadsbevolking. = SLECHT voorzieningen, ONTBREKEN rioleringen + waterleidingen, SLECHTE behuizing -> (cholera-epidemieën)
Revolutiebouw = 19e eeuw
Oplossingen sociale kwestie = overheidsmaatregelen + liefdadigheid.
Overheidsmaatregelen = aanleg waterleidingen + riolering (tegen cholera), veiligheidsmaatregelen (straatverlichting, politieambtenaren) Liefdadigheid = oprichting verenigingen voor betere arbeidswoningen.
Adam Smith = rijkdom best worden vergroot & verdeeld onder de bevolking 'wet van VRAAG en AANBOD'
Adam Smith = grondlegger van economisch liberalisme.
ijzeren loonwet = lage lonen als gevolg van 'wet van vraag en aanbod'
Karl Marx = grondlegger socialisme
Communistisch manifest = boekje van het socialisme
Bourgeoisie = marxistische benaming rijke burgers (machthebbers)
Proletariaat = marxistische benaming arbeidsklasse
Klassestrijd = tussen bourgeoisie en arbeidsklasse
dictatuur van het proletariaat = marxistische arbeiders komen aan de macht.
socialistische heilstaat = gelijkheid en welvaart voor iedereen
8.3.(4,5)
Conservatieven = oude te behouden en zo nodig te herstellen (veel macht koning, grote invloed adel)
Liberalen = voor parlementen, vastleggen rechten en vrijheden in een grondwet. (kiesrecht)
Censuskiesrecht = alleen bepaalde mensen mogen stemmen. (Mensen die rijk zijn)
Nationalisten = behoud volk, 1 gemeenschappelijke afstamming, taal, cultuur.
Socialisme = strijd tussen proletariaat en bourgeoisie
constitutionele monarchie = macht koning werd door grondwet beperkt.
Thorbecke = zorgde voor rechtstreeks 2e Kamer kiezen + ministeriele verantwoordelijkheid enz.
ministeriele verantwoordelijkheid = ministers moeten zich verantwoorden aan de volksvertegenwoordiging
sociaal-democraten = VOOR algemeen kiesrecht.
Confessionelen = stromingen gebaseerd op een geloofsovertuiging (rooms-katholieken, orthodoxe protestanten)
Schoolstrijd = meningsverschil onderwijs
1922 algemeen vrouwenkiesrecht = Nederland nu een DEMOCRATIE (na algemeen mannenkiesrecht in 1917)
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden