4. De tijd van steden en staten

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2090 woorden
  • 23 april 2009
  • 434 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
434 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
4.1 De opkomst van steden

Na het jaar 1000 hielden in Europa de invallen op van agressieve volken. Dat zorgde voor rust. In drie eeuwen verdubbelde de bevolking tot ongeveer 75 miljoen mensen. De economie groeide en opnieuw kwamen steden op.

Oplevende steden

Zo kwam er weer handel:
- Landbouw produceert overschotten door betere methodes (het juk, drieslagstelsel), meer grond: ontginnen, inpolderen
- Toenemende veiligheid  samenwerkingsbond: Hanze
Boeren specialiseerden zich (bijvoorbeeld wijn en vlees), en verkochten dat op markten. Ruïnes van oude Romeinse steden bloeiden op, maar niet meer zo ordelijk als vroeger. Er ontstond en landbouwstedelijke (agrarisch-urbane) samenleving, waarbij de boeren uit de omgeving, voor de steden erg belangrijk zijn, want van het Romeinse wegennet was weinig over.

Handel en ambacht

Handel is het kopen en verkopen van producten (handel is drijvende kracht achter opkomst stad). Er kwamen specialistische producenten die producten maakten die de kooplieden verkochten. Hun beroepen noemen we ambachten, zoals slager, bakker, timmerman, smeden en wevers werden onmisbare krachten in de stad. Tussen 1300 en 1500 daalt de inwonerstal door honger en de pest, maar toch kwamen er meer mensen in de stad wonen, doordat er erg veel boeren naar de stad trokken.

4.2 De stedelijke burgerij

Op 11 juli 1302 werd bij Kortrijk een leger van Franse ridders in de pan gehakt door een Vlaamse legermacht van burgers en boeren, aangevoerd door de leden va de ambachten. Het was de eerste keer dat een groot ridderleger verloor van burgers uit de nieuwe steden.

Vrijheid
De stadsbewoner kregen toestemming van de graaf/hertog om en aparte gemeenschap te vormen, met een eigen bestuur en eigen rechtspraak. In ruil betaalden de bewoners belasting. De feodale heerser had dus weinig meer te zeggen, want de burgers maakten de dienst uit. De heersers verdienden daarentegen veel geld met de belasting en waren minder afhankelijk van de opbrengst van eigen land, en hadden hun horigen niet meer nodig.
Door de slechte hygiëne braken er ziektes uit, er waren branden en hongersnoden, waardoor de stadsbevolking voortduren werd aangevuld met nieuwe burgers van het platteland. Veel boeren vonden de vrijheid in de stad beter dan de ongelijkheid op het platteland.
Nieuwe dorpjes konden privileges (speciale rechten) krijgen van hun krijgsheer/graaf/hertog. Toch hielden de heren veel meer zeggenschap over de boeren dan over de burgers.

Trots
De functies van stadsmuren:
- De muren om een stad leken op het kasteel van de heer, alleen dan groter. Dat was iets om trots op te zijn.
- Beschermen de stad tegen vijandige heren en steden.

Ambachtslieden vormden een beroepsgroep (gilde) die je opleiding regelde in de ambacht, die lette erop dat de producten van goede kwaliteit waren, stelde prijzen vast enz.
Een gilde was verdeeld uit meesters, gezellen (geslaagde leerlingen) en leerlingen. Om een meester te worden, als gezel, moest je een meesterstuk maken en bewijzen dat je goed genoeg was om voor je zelf te beginnen. Vaak war dit de zonen van meesters omdat een eigen werkplaats veel geld koste, en een nieuw meester moest veel geld betalen aan de gilde.

Clanvorming

In een stad kreeg je burgerrechten als je en jaar en één dag in de stad woonde. In de stad waren een handjevol families, de rijkste; de kooplieden. Ze zaten in het stadsbestuur, in de rechtbank en bepaalde wat er gebeurde; ze werden patriciërs genoemd. Tussen deze families was veel rivaliteit, waardoor de stad verdeeld werd in vijandige clans. Dit veranderde toen de gilden een deel van de macht opeisten, waardoor de patriciërs onder druk van de ambachtslieden meer gingen letten op het algemeen belang. Aan het eind van de middeleeuwen was de macht in de stad meestal nog in handen van patriciërs.

4.3 Staatsvorming en centralisatie
De vorming van staten in Europa ging met vallen en opstaan.

Het vorstenhof
Koningen trokken voortduren van hof naar hof om hun macht te bevestigen. Daar kwam verandering in toen vorsten een stad kozen als centrale plaats, en probeerden van daaruit steeds meer macht te krijgen in hun koninkrijk: centralisatie. Door de opkomst van het geld werd het makkelijker voor de koning om op afstand macht uit te oefenen. Eerst konden alleen geestelijken ambtenaar worden, maar later kon dat ook als burger. Koning maakten samen met zijn ambtenaren regels voor alle inwoners van zijn rijk, en ook traden zij op als hoogste rechter: begin staatsvorming (ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer wordt bestuurd, door één overheid, vanuit en hoofdstad).

Duitsland
Duitsland was de eerste die zijn macht wou centraliseren. De hertogen hadden recht om een koning te kiezen. Deze koning probeerde gezag te vergroten door zich te laten kronen als keizer. Maar alleen de sterkste keizers konden de macht van de hertogen beperken. Omdat een hertogstitel erfelijk was, waren ze niet afhankelijk van de koning. Daarom benoemde de keizers bisschoppen als hertog of graaf. Die mocht geen kinderen krijgen, dus dan kon de keizer gewoon een nieuwe bisschop benoemen. Dat ging ook niet altijd goed, en daarom is het Duitsland niet gelukt om tot een Duitse staat te komen.

Engeland en Frankrijk
In 1066 stad de Normandische hertog Willem de Veroveraar het Kanaal over en versloeg de Angelsaksen in de Slag bij Hastings. Engeland had een stevig bestuurssysteem, en als koning van Engeland hield hij die stand. Zijn Normandische volgelingen kregen hoge posities, en hij voorkwam dat de lenen van vader op zoon overgingen. Hij stelde sheriffs in loondienst aan om recht te spreken en belasting te heffen.
Eerst hadden de Franse koningen alleen maar iets te zeggen over de omgeving bij Parijs, maar door huwelijken, erfenissen en veroveringen breidden zij hun gebied uit. In 1200 versloeg de Franse koning Filips Augustus zijn omliggende leenmannen in een oorlog. Hij plaatste vertrouwelingen op hoge betaalde functies in zijn nieuwe gebeden. Zo kon de lenen niet meer van vader op zoon gaan.

Parlementen
De adel kreeg minder macht, maar omdat de koning geld nodig had was hij naast de steden ook afhankelijk van de adel. Om daarover afspraken te maken, ontstond de parlementen of Staten-Generaal
Parlement is een volksvertegenwoordiging van de drie standen: adel, geestelijkheid, burgers
Staten-Generaal is een door de koning opgeroepen vergadering met de drie standen.
Er waren natuurlijk ook nog stadsstaten en landen die zich nergens iets van aantrokken.

‘Magna Carta’ is een verdrag met de koning van Engeland dat hij zich moet gedragen;
2 punten:

• Iedereen valt onder de wet
• Niemand mag zomaar worden gearresteerd.

4.4 Kerk en staat

In 1303 werd paus Bonifatius VIII in zijn vakantieoord overmeesterd door een commando-eenheid van de Franse koning. Bonifatius werd na een dag bevrijd, maar hij was zo geschrokken dat hij even later overleed. Het was niet de eerste keer dat een conflict tussen kerk en staat helemaal uit de hand liep.

Paus of keizer?
De Duitse keizer en de paus zagen zichzelf als de opvolgers van de Romeinse keizers.
Paus Gregorius VII vond dat de paus het laatste woord had, en als hij vond dat vorsten tegen Gods wil ingingen, mocht hij hen afzetten. En dat vorsten zich niet met de kerk moeten bemoeien
Een leken is iemand die niet tot de geestelijkheid behoort (algemeen=geen vakman/deskundige)
Hendrik IV en de andere wereldlijke meesters waren het er mee oneens, omdat de koning de bisschoppen bij hun benoeming een staf en een ring gaf. Dat was een teken van geestelijke macht, waardoor hij hen in feite in handen had. De hertogen waren steunpilaren van zijn macht.

Investituurstrijd
Wereldlijk is alles wat buiten het geestelijk leven valt (ook wel ‘seculier’ genoemd).
In 1075 kiest Hendrik een eigen aartsbisschop voor Milaan, terwijl de kerk een ander had gekozen.
Gregorius eist dat Hendrik zijn ongelijk moet erkennen, dat doet Hendrik niet dus doet
Gregorius hem in de ban (het verbannen van iemand uit de kerk).
De vorsten van het Duitse rijk vonden dat Hendrik de paus om vergeving moet vragen, want anders kiezen ze een andere keizer. Dat doet hij door in hartje winter naar de burcht van de paus te gaan in Cannosa. De paus liet hem na drie dagen wachten binnen, en hief de ban op.
Maar wanneer Hendrik weer in Duitsland was wat het gedaan met de gehoorzaamheid, daarom benoemd Gregorius een tegenkoning, waarop Hendrik een tegenpaus aanstelt.
Investituurstrijd is de strijd over de vraag wie mag beslissen over de benoeming van hoge geestelijken.
Investituur is het aanbieden van symbolen van geestelijke macht (staf/ring) aan een nieuwbenoemde bisschop. De paus verzette zich tegen deze lekeninvestituur.

In 1122 bereikten de opvolgers van Hendrik en Gregorius een compromis; Bisschoppen worden door de priesters van hun bisdom gekozen, maar de keizer mag wel bisschoppen aanstellen als graaf of hertog.

De macht van Rome
De paus bouwde een machtige organisatie op en kreeg zo de kerk steeds meer in zijn greep. Vanaf de 12e eeuw was het college van kardinalen in Rome het hoogste orgaan binnen de geestelijkheid. De paus stuurde zijn kardinalen regelmatig naar buitenlandse hoven en liet zo zijn gezag in heel Europa gelden. De kerk slaagde er steeds beter in om in heel Europa belastingen te heffen en het geld naar Rome te sluizen. Daardoor werd ze steenrijk.
Na de 15de eeuw was de koning veel te machtig voor de paus om onderwerpt te worden. De strijd tussen pausen en koningen liep uit op een scheiding van kerkelijke en wereldlijke macht, van kerk en staat. Dit is een kenmerkende ontwikkeling van West-Europa.

De kracht van het geloof
Dat de paus zo machtig was, kwam ook door de overweldigende invloed van het christelijke geloof. In de jaren 1000-1500 waren de mensen voortdurend bezig met zielenheil, ze bouwden indrukwekkende kathedralen, alom Jezus’ moeder Maria en andere heiligen te vereren.
Er ontstonden massale bewegingen die zich verzetten tegen misstanden in de kerk en tegen onderdelen van de kerkelijke leer. De kerk op haar beurt vervolgde de ‘ketters’ (werden ter dood gebracht door de kerkelijke rechtbank, inquisitie, op de brandstapel).

4.5 Christelijk Europa en de buitenwereld

Op het concilie van Clermont in 1095 riep paus Urbanus II de christelijke wereld op om het onderlinge geweld te staken. ‘Wijd je liever aan de bescherming van de geloofsgenoten in het Heilige land, in Palestina’, zei Urbanus. Wie naar Jeruzalem ging, hoefde geen boete meer te doen voor zijn zonden. Het was het begin van de kruistochten.

Heilige oorlog
Toen paus Urbanus de christelijke ridders opriep naar Palestina te gaan, was het niet allen om bescherming te geven aan de geloofsgenoten in het Heilige land, in Palestina maar ook had het te maken met het sociaal economische situatie. Europa groeide. Er werd steeds meer land ontgonnen en de Europeanen begonnen over hun grenzen heen te kijken.

Italiaanse handelaren handelden in hout en ijzer met het Midden-Oosten, en haalden er oosterse luxegoederen zoals zijde en specerijen vandaan. Vanaf de 11de eeuw beheersten de christelijke handelaren de zeevaart op de Middellandse Zee, dit was onder meer te danken omdat er onderlinge verdeeldheid was in het Midden-Oosten.

Rond 1500 hadden Turkmenen gebieden ingenomen van het Byzantische Rijk, maar omdat deze Turkmenen niet goed konden besturen, werd er veel gevochten in de gebieden. De keizer van Byzantium vroeg paus Urbanus II om christelijke ridders te sturen. Deelnemers aan deze heilige oorlog tegen de islam, moesten een kruis dragen, en als ze zouden sneuvelen, zouden ze direct het paradijs ingaan.
Kruistochten zijn gewapende tochten van christelijke ridders die het heilige land wil beschermen.

Barbaarse plunderaars
In 1096 trokken 100.000 kruisvaarders onder leiding van vooral Noord-Franse en Normandische ridders over land richting Palestina. Al plunderend bereikten ze het Midden-Oosten. In 1099 veroverde het kruisleger Jeruzalem en moordde een groot deel van de inwoners uit, zowel moslims als joden. Een deel van het leger had zich vooraf al ergens gevestigd in rijke steden zoals Edessa. Sommige ridders waren met dat doel vertrokken, omdat er in Europa niks is om te veroveren. Deze kruisvaarderstaten die werden gesticht, raakten later hun macht kwijt omdat de Turkmenen ook Egypte onderwierpen en de islamitische verdeeldheid beëindigden.
In Spanje was al eeuwenlang een strijd aan de gang met de moslims.
In de 12de en 13de eeuw werden er meerdere kruistochten opgezet, maar zonder succes. In 1291 viel Akko, de laatste christelijke stad in Palestina.

Kolonisatie
De christelijke herovering van het Iberische schiereiland, de reconquista, eindigde in 1492 met de verdrijving van het laatste Arabische leger uit Granada. Ook Duitsland breidde zich nog naar het oosten, maar dat was voor een economisch doel, deze gebieden werden veroverd en omgevormd tot akkerland, en nieuwe steden.
Vanaf de 12de eeuw werd de handel over zee intensievere en uitgestrekter. Rond de Noord- en Oost zee ontstond een dicht netwerk van zelfstandige steden dat vanaf de 13de eeuw de Duitse Hanze heet: een verband met handelsposten (Zwolle, Kampen en Hasselt). In 1200 begon Venetië met het opzetten van kolonies op Kreta, waar slaven aan het werk werden gezet op suikerplantages.

REACTIES

H.

H.

Ik vind dit echt een kut website want ik heb er geen ene flikker aan want jullie hebben geen antwoorden van indigo gs vmb kgt

8 jaar geleden

M.

M.

Ik vind dit een top site en je komt veel meer te weten over dit vak ( bij mij heet het m&m) een nadeel is dat je dit niet mag gebruiken als verslag. Maar dat snap ik ook wel want je leerd er anders niks van als je maar alles van het internet afhaald.

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.