Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4 Comment se déplacer (Chouette bis)

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1646 woorden
  • 15 augustus 2006
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
33 keer beoordeeld

Frans proefwerk Hs: 4 Wat moet je kennen? De woordenlijst
Het werkwoordenstencil
De oefeningen
De expression pratique
De grammatica De woordenlijst Zie teach2000 (overhoring programma) (voor download www.teach2000.nl) Werkwoorden Ww Persoon Ott Vvt Ovt toekomende Être Je Suis Ai été Étais Serai
Tu Es As été Étais Seras
Il, elle, on Est A été Était Sera
Nous Sommes Avons été Étions Serons
Vous Êtes Avez été Étiez Serez

Ils, elles Sont Ont été Étaient Seront
Faire Je Fais Ai fait Faisais Ferai
Tu Fais As fait Faisais Feras
Il, elle, on Fait A fait Faisait Fera
Nous Faisons Avons fait Caissons Ferons
Vous Faites Avez fait Faisiez Ferez
Ils, elles Font Ont fait Faisaient Feront De oefening 10: Le métro est un moyen pratique pour se déplacer sans embouteillages. De metro is een handig vervoermiddel zonder opstoppingen. Rien de plus facile que le métro pour fixer un rendez-vous. Niet is makkelijker dan de metro om een afspraak te maken. Sur un plan de métro les stations et les lignes sont bien indiqué. Op de metro plattegrond bij de stations en de metrolijnen is alles duidelijk aangegeven. Il faut apprendre à servir d’un plan de métro. Ze leren een plattegrond te bedienen. Certains stations de métro sont très populaires chez les jeunes. Sommige metro stations zijn erg populair bij de kinderen. La station “les Halles” est un lieux où les jeunes aiment biens. Het sation “de Halles”is een plek waarvan de kinderen houden en elkaar tegenkomen. J’aime beaucoup rencontrer mes copines à la station “Les Halles”. Ik houd ervan om mijn vrienden te ontmoeten op het station “de Halles”. Il y a une très bonne ambiance. Er is een erg goede sfeer. On peut se déplacer sans restriction. Men wil elkaar ontmoeten zonder beperking. La carte jeune coûte encore moins cher. De kinderkaart is minder duur. De oefening 16: Regarde ce jean, il est choutte. Et cette blouse bleue. Géniale, tu ne trouves pas? Kijk die spijkerbroek, hij is leuk. en die blauwe blous, geweldig, vind je niet? Ah non, je n'aime pas ce bleu. Cette couleur est horrible. O nee, ik hou niet van deze blauw. Die kleur is verschrikkelijk. Tu vois ces chaussures noires? Zie jij die zwarte schoenen? A côte de ces bottes? Vlakbij die laarzen? Non, derrière ces baskets. nee, achter die basketbal schoenen. Je n'aime pas ce style. ik houd niet van die stijl. Il faut filer. Tu vois cet autobus? we moeten rennen. Zie jij die bus? l'autobus devant cet école? Ah oui, c'est le nôtre. De bus naast die school? O ja, dat is de onze.
Oefening 18: Voilà le sac à dos de Michel et celle de stéphanie. Zie daar de rugzak van Michel en die van stéphanie. Tu vois cette voiture bleue? C’est cellui de Yannick. Zie jij die blauwe auto? Het is die van yannick
Où est-ce que leurs parents habitent? Celles de christine habitent à Poitiers et celles de Cecile habitent à Rouen. Waar wonen hun ouders? Die van christine woont in Poitiers en die van Cecile woont in Rouen. Voilà mes chaussures et celles de ma soeur. Daar zijn mijn schoenen en die van mijn zus
Ils ont tous les deux une petite amie. Ceux Maurice est petite et ceux d’antoine est grande. Zij hebben alle 2 een vriendinnetje. Die van Maurice is klein en die van Antoine is groot. Oefening 20: Il était presque minuit. Carole sortit de sa chambre qui étais au troisième étage. C’etait un hôtel qu’elle ne connaissait pas et dans le couloir il ný avait pas de lumière. Dans obscurité totale elle essayait de trouver son chemin. Elle trauma avec peine léscalier qu’elle decendit sur la pointe des pieds. Tout d’un coup elle entendit un bruit qu’elle návait jamais entendu. Un bruit bizarre. Elle eut peur. Que faire? Continuer ou retourner à sa chambre qu’elle avait quittée il y a quelques minutes? Elle décida continuer. Après 103 marches qu’elle avait comptéesmachinalement elle ariva dans une grande pièce qui se trouvait dans le betomend principal. Le bruit qui elle avait entendu dans l’escalier coupa le silence. Le bruit venait du fond de la pièce. Elle arriva devant une porte qui s’ouvrit très lentement. Carole trembla. Encore ce bruit qui venait maintenant de derière la porte. La porte était à moitié ouverte. Carole s’avança encore un peu plus et retint son souffle. Vertaling: Het was midden in de nacht. Carole verliet zijn kamer op de derde etage. Het was een hotel dat ze niet kende. In de totale donkerheid probeerde ze haar weg te vinden. Ze vond met moeite de trap die ze afdaalde. Plotseling hoorde ze een geluid dat ze nog nooit gehoord had. Ze wordt bang. Wat moet ze doen? Naar haar kamer die ze een paar minuten geleden verlaten had. Na 103 treden die ze geteld had kwam ze terecht in een kamer die in de hal was. Het geluid dat ze gehoord had op de trap sneed door de stilte. Ze liep weg en kwam terecht voor een deur die langzaam opende. Weer dat geluid achter de deur. De deur was voor de helft open. En Carole hield haar adem in. Oefening 31: Le train est un lieux excellent pour les contacts. De trein is een geweldige plek voor de contacten. Sylvaine Fantar aime discuter avec ses clients. Sylvaine fantar houdt er van om te discussiëren met klanten. Sylvaine apporter aussi les repas aux personnes qui le bar. Sylvaine brengt ook maaltijden naar personen bij de bar. Avant de travailler au TGV, Sylvaine était hôtesse aux Wagons-Lits. Voordat S. op de TGV ging werken, was ze gastvrouw op de slaap-wagons. Sylvaine voulait suivre son mari à Paris, si elle pouvait voyager beaucoup. S. wil graag met haar echtgenoot naar Parijs, ze wil graag veel reizen. Sylvaine avait envie de travailler dans un nouveau secteur. Sylvaine had wel zin in werk in een nieuwe sector. Sylvaine ne fait pas de services de nuit. Sylvaine doet geen diensten in de nacht. Ses heures de travail sont irrégulier. Haar uren van het werk zijn onregelmatig. Mais ses journées libres sont nombreux. maar haar vrije dagen zijn talrijk. Son mari a des heures de bureau tout à fait normales. haar echtgenoot heeft bureau uren altijd normaal. Expressions pratiques
Je parle bien le français. Ik spreek goed frans. Je parle mal le français. Ik spreek slecht frans. Est-ce que vous voulez bien m’aider? Zou u mij willen helpen? Je voudrais faire une réservation. Ik zou graag willen reserveren. C’est à quel nom? Op welke naam? Une place fumeur ou une place non-fumeur? Roken of niet-roken? Un aller simple, si’l vous plaît. Een enkele reis, alstublieft. Un aller retour. Een retour. Voici votre billet. Hier is uw kaartje. Un passager en provenance de Marseille. Een passagier die aangekomen vanuit Marseille. Nous coupons à la vitesse de 260 km/heure. Wij rijden met een snelheid van 260 km per uur. Un bar est à votre disposition. Een bar is tot uw beschikking. Le train arrive au quai numéro 16. De trein komt aan op perron 16.
Grammatica Aanwijzend voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord
Ce = (deze, die, dit) zet je voor een woord dat mannelijk enkelvoud is. Cet = (deze, die, dit) zet je voor een mannelijk woord dat met een klinker begint of met een h. Cette = (deze, die, dit) zet je voor een woord dat vrouwelijk enkelvoud is. Ces = (deze, die) zet je voor een woord (mannelijk of vrouwelijk) in het mv. Voorbeeld zinnen: Ce tgv a un retard de dix minutes. Die tgv heeft een vertraging van 10 minuten. Cette station de métro est très populaire. Dat metrostation is erg geliefd. Ces vélos sont à mes frères. Die fietsen zijn van mijn broers. Cet autobus va à la gare. Die bus gaat naar het station. Aanwijzende voornaamwoorden zonder zelfstandig naamwoord Als een aanwijzend voornaamwoord zonder zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, is dat een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord. Bijvoorbeeld: die is gek! Celui = die, dat (mannelijke enkelvoud) Celle = die, dat (vrouwelijk enkelvoud) Ceux = die, deze (mannelijk meervoud) Celles = die, deze (vrouwelijk meervoud) Voorbeeldzinnen: C’est ton vélo? Non, c’est celui de mon frère. Tu as pris ma gomme? Non, ja pris celle de Laurent. Ce sont tes CD? Non, ce sont ceux d’Ariane. Tu aimes les chaussures d’Eli? Non, je préfère celles de Maxime. A qui sont ces T-shirts? Celui-ci est à moi et celui-là est à Antoine. Het betrekkelijk voornaamwoord Qui = gebruk je als het betrekklijk voornaamwoord onderwerp is (na qui komt ww) Que = gebruk je als het betrekklijk voornaamwoord lijdend voorwerp is (na que komt persoon) Que verandert in qu’ als het gevolgd wordt door il, elle, ils elles of on. Voorbeeldzinnen: Il y a des stations qui sont agréables à voir. Er zijn stations die er heel mooi uitzien. C’est un film que je ne connais pas. Dat is een film die ik niet ken. oilà le cadeau qu’il a acheté pour moi. Hier is het cadeautje dat hij voor me gekocht heeft. Voltooide tijd met avoir en être In het algemeen kun je ervan uitgaan dat als een werkwoord in het nl met hebben of zijn wordt vervoegd, dit in het Frans ook zo is. Vb. J’ai bien mangé. Ik heb lekker gegeten. Je suis arrivé à six heures. Ik heb om zes uur aangekomen. Er zijn echter ook enkele veelgebruikt ww die met avoir worden vervoegd, vb. avoir, en commencer. Elle a été à Paris. Zij is in Parijs geweest. On a commencé. we zijn begonnen. Wederkerende ww worden altijd met être vervoegd
Je me suis trompé. Ik heb me vergist. Elle s’est lavée. Zij heeft zich gewassen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.