Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1800 woorden
  • 24 juni 2016
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Frans H2
VOCABULAIRE
Voca 1
 Frans Nederlands
1 à la pointe de  op de punt van
2 bordé(e) par  begrensd door
3 bilingue  tweetalig
4 la marée  het getij
5 nautique  water-
6 faire du char à voile  strandsurfen
7 accompagné de  vergezeld van
8 un nain  een dwerg
9 embarquer  aan boord gaan
10 l'enseignement  het onderwijs
11 l'interdiction  het verbod
12 la forêt  het bos
13 la côte  de kust
14 une île  een eiland
15 la chance  het geluk
16 se promener  wandelen
17 une pierre  een steen
Voca 2
 Frans Nederlands
1 réfléchir sur  nadenken over
2 le métier  het beroep
3 le magazine  het tijdschrift
4 le vendeur  de verkoper
5 entretemps  intussen
6 essentiellement  voornamelijk
7 sur place  ter plekke
8 emporter  meenemen
9 évidemment  uiteraard
10 goûter  proeven
11 divorcé  gescheiden
12 il y a trois ans  drie jaar geleden
13 se remarier  hertrouwen
14 l'année dernière  vorig jaar
15 drôle  grappig
16 certainement  zeker
17 boire  drinken
18 À tout à l'heure!  Tot zo!
Voca 3
 Frans Nederlands
1 le marin  de zeeman
2 un pêcheur  een visser
3 comme  aangezien
4 hésiter  aarzelen
5 tandis que  terwijl
6 pauvre  arm
7 la pêche  de visserij
8 une entreprise  een onderneming
9 se tromper de  zich vergissen in
10 mettre en œuvre  in het werk stellen
11 une matière première  een grondstof
12 un héritage  een erfenis
13 fidèle à  trouw aan
14 une association  een stichting
15 le but  het doel
16 procurer  krijgen
17 le dépliant  de folder
18 une enceinte  een omheining

 

 


Voca 4
 Frans Nederlands
1 le séjour linguistique  de taalreis
2 la famille d'accueil  het gastgezin
3 le mode de vie  de manier van leven
4 le saut  de sprong
5 partager  delen
6 quotidien  dagelijks
7 faire son lit  haar / zijn bed opmaken
8 mettre la table  de tafel dekken
9 améliorer  verbeteren
10 quinze jours  twee weken
11 aller chercher  ophalen
12 l'usage  het gebruik
13 accueillant  gastvrij
14 le progrès  de vooruitgang
15 entourer  omringen
16 se faire des amis  vrienden maken
Voca 5
 Frans Nederlands
1 porter plainte  een anklacht indienen
2 le voleur  de dief
3 voler  stelen
4 la description  de beschrijving
5 en cuir  van leer
6 bleu foncé  donkerblauw
7 se souvenir de  zich herinneren
8 le tissu  de stof
9 le zip  de rits
10 la réunion  de reünie
11 rigoler  lol hebben, grapjes maken
12 de tout et de rien  van alles en nog wat
13 le tournoi  het toernooi
14 environ  ongeveer
15 grave  erg, ernstig
16 le permis de conduire  het rijbewijs
17 bien sûr  natuurlijk
18 Zut!  Verdorie!

GRAMMATICA
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
De uitgangen van de futur zijn bij alle werkwoorden hetzelfde en bijna gelijk aan de présent van het werkwoord avoir. Bij onregelmatige werkwoorden is de stam vaak anders.
 
Het bijvoeglijke naamwoord
Speciale vormen
1 Bijvoeglijke naamwoorden die op een –e eindigen, veranderen niet als ze bij een vrouwelijk woord horen.
2 Bijvoeglijke naamwoorden die op een –s of een –x eindigen, veranderen niet bij een mannelijk woord in het meervoud.

 

 

Zie onderstaand schema:
Mannelijk Vrouwelijk Mannelijk meervoud Vrouwelijk meervoud Vertaling
Beau Belle Beaux Belles Mooi
Nouveau Nouvelle Nouveaux Nouvelles Nieuw
Bon Bonne Bons Bonnes Goed
Long Longue Longs Longues Lang
Vieux Vieille Vieux Vieilles Oud
Gros Grosse Gros Grosses Dik/groot
Blanc Blanche Blancs Blanches Wit
Cher Chère Chers Chères Duur/lieve
Premier Première Premiers Premières Eerste

Voorbeelden:
Un garçon triste Une fille triste Een verdrietige jongen Een verdrietig meisje
Un film français Des films français Een Franse film Franse films
Un homme heureux Des hommes heureux Een gelukkige man Gelukkige mannen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden veranderen als: vóór een mannelijke ZN met een klinker of H enkelvoud begint.
Voorbeelden:
Vieux – vieil Un vieil homme Een oude man
Nouveau – nouvel Un nouvel élève Een nieuwe leerling
Beau – belle Un bel album Een mooi album
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord. Een paar bijvoeglijke naamwoorden staan vóór het zelfstandig naamwoord:
Beau (mooi), bon (goed), joli (mooi, leuk)
Haut (hoog), long (lang), petit (klein)
Jeune (jong), vieux (oud), grand (groot)
Gros (dik), mauvais (slecht), méchant (slecht, gemeen)
Nouveau (nieuw), autre (ander), large (breed)
+ Rangtelwoorden:
Premier (eerste), deuxième (tweede) enz.


Mannelijk Vrouwelijk Mannelijk meervoud Vrouwelijk meervoud
Andere letters E S Es
E --- S S
S E --- Es
X X  se --- X  ses


Voorbeeld 1 : Marc est (heureux).
Stap 1: Kijk naar de laatste letter van het BN  x
Stap 2: Kijk naar het eerste rijtje van de tabel  x
Stap 3: Kijk naar het ZN in de zin  Marc  m enk
Stap 4:  Kijk horizontaal in de tabel  niks  heureux

BIJWOORD
Een bijwoord is een woord dat iets zegt over:
Een werkwoord Il skie bien. Hij skiet goed.
Een bijvoeglijk naamwoord Un très bon skieur.  Een heel /erg goede skiër.
Een ander bijwoord Tu skies admirablement bien.  Je skiet fantastisch goed.
Het bijwoord zegt NOOIT iets over een zelfstandig naamwoord.
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker, dan plak je er ‘ment’ achter. Als het eindigt op een medeklinker, dan moet je het eerst vrouwelijk maken. Als een bijvoeglijk naamwoord op ‘-ent’ eindigt, eindigt het bijwoord op ‘-emment’. Als een bijvoeglijk naamwoord op ‘-ant’ eindigt, eindigt het bijwoord op ‘-amment’.
Voorbeelden:
3 Snel  rapide  rapidement
4 Goed  bon  bien
5 Slecht  mauvais  mal
6 Voorzichtig  prudent  prudemment
7 Langzaam  lent  lentement
Bijvoeglijk naamwoord  Bijwoord 
Un garçon poli Een beleefde jongen Il salue poliment.  Hij groet beleefd.
Un scooter rapide Een snelle scooter On roule rapidement Men rijdt snel.
Une note suffisante Een voldoende cijfer Il travaille sufisamment.  Hij werkt voldoende.
Un conducteur prudent Een voorzichtige chauffeur Elle roule prudemment.  Zij rijdt voorzichtig.
Soms wordt voor het bijwoord een ander woord gebruikt als voor het bijvoeglijk naamwoord:
Un bon skieur Een goede skiër Il skie bien.  Hij skiet goed.
Un mauvais photographe Een slechte fotograaf Il photographie mal.  Hij fotografeert slecht.
Un meilleur jeu Een beter spel Elle joue mieux.  Zij speelt beter.

VOEGWOORDEN
Voegwoorden zijn woorden die zinnen verbinden. Belangrijke (voeg)woorden zijn:
Il fait froid, mais il fait du soleil.  Het is koud, maar de zon schijnt.
Le match est à Paris, où il habite.  De wedstrijd is in Parijs, waar hij woont.
Il fait froid et il pleut.  Het is koud en het regent.
Il est 8 heures, donc il part.  Het is 8 uur, dus vertrekt hij.
Elle dit qu’il pleut, or, il neige.  Zij zegt dat het regent, echter (welnu) het sneeuwt.
Il ne dit ni oui, ni non.  Hij zegt noch ja, noch nee.
Elle ne vient pas car elle est malade.  Zij komt niet want ze is ziek.
EXPRESSIONS
Je kunt mensen en dingen beschrijven:
Hij heeft lang / kort / krullend haar.  Il a les cheveux longs / courts / bouclés.
Hij heeft blond / bruin / rood haar.  Il a les cheveux blonds / marron / roux.
Zij heeft bruine / groene / blauwe / grijze ogen.  Elle a les yeux bruns, marron / verts / bleus / gris.
Hij is stevig / slank.  Il est costaud / svelte.
Zij is mager / dun / dik.  Elle est maigre / mince / grosse.
Hij is goed gehumeurd / verdrietig.  Il et de bonne humeur / triste.
Zij draagt een (zonne)bril.  Elle porte des lunettes (de soleil).
Hij is vrolijk. / Zij is vrolijk.  Il est joyeux. / Elle est joyeuse.
Marcel is mijn neef. / Anne is mijn nicht.  Marcel est mon cousin. / Anne est ma cousine.
Mijn ouders zijn uit elkaar.  Mes parents sont séparés.
Mijn ouders zijn gescheiden.  Mes parents ont divorcé / sont divorcés.
Mijn moeder is hertrouwd.  Ma mère (s’)est remariée.
Hij draagt een blauw jack met een capuchon.  Il porte un blouson bleu à capuche.
Hij draagt een blauwe jeans / spijkerbroek.  Il porte un jean bleu.
Het is een tas van rode stof.  C’est un sac en tissu rouge.
Zij draagt een zwarte rok / jurk.  Elle porte une jupe / une robe noire.
Je kunt zeggen wat je van dingen vindt:
Het was niet slecht; het ging wel.  Ce n’était pas mal.
Heb je zin om erheen te gaan? Tu as envie d’y aller ?
Nee, ik heb geen zin om erheen te gaan.  Non, je n’ai pas envie d’y aller.
We lachen er veel.  On y rigole beaucoup.
Het is jammer.  C’est dommage.
Dat maakt me niet uit. / Dat kan me niet schelen.  Ça m‘est égal. / Je m’en fiche.
Het is geweldig / zal geweldig zijn.  C’est formidable. / Ce sera formidable.
Het is vervelend / balen.  C’est embêtant.
Wat vervelend! Que c’est embêtant !

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.