Frans Pw H2
Gram C Vraagwoorden
Vragen maken:
1. Gewone zin + vraagteken?
Tu as un rendez-vous ?
2. Est – ce que + zin + ?
Est – ce que tu as un rendez-vous?
3. Inversie
As – tu un rendez-vous?
Vragen stellen met een vraagwoord
1. Vraagwoord aan het begin of einde van de zin.
Où tu habites = waar woon jij?
Tu habites où = waar woon jij?
Wanneer werk jij = Quand tu travailles?
Tu travailles quand ?
2. Eerst vraagwoord + est – ce que + gewone zin
Où + est – ce que + tu habites + ? = Où est – ce que tu habites ?
Vraagwoorden die je moet kennen :
Où = waar
Quand = wanneer
Comment = hoe
Combien = hoeveel
Pourquoi = waarom
Qui = wie
Qu’est – ce que = wat
Uitzondering = let op !
Il a beaucoup de problémes ?
Est – ce qu’il beaucoup de problémes ?
A – t – il beaucoup de problémes ?
→ voor de uitspraak
Gram D Phrases-clés
Om te vragen Pour demander
1. Gaat het goed? Ca va bien?
2. Wat doe jij om gezond te blijven? Qu’est-ce que tu fais pour rester en bonne santé ?
3. Ben jij vegetariër ? Tu es vegetarien(ne)?
4. Sinds wanneer ben jij vegetariër? Depuis quand tu es vegetarien(ne)?
5. Doe jij aan sport? Tu fais du sport?
6. Hoeveel uur slaap jij per nacht? Combien d’heures tu dors par nuit?
Om te antwoorden Pour répondre
1. Ja, ik ben in topvorm. Oui, je suis en pleine forme
2. Ik eet 5 stuks fruit en groente per dag. Je mange 5 fruits et légumes par jour.
3. Ja, ik ben vegetariër. Oui, je suis vegetarien(ne).
4. Sinds ik 8 jaar oud ben. Depuis l’age de huit ans.
5. Ja, ik doe aan hardlopen. Oui, je fais du jogging.
6. Ik slaap minstens 8 uur per nacht. Je dors au moins 8 heures par nuit.
Bron G
Pouvoir = kunnen / mogen
Present Passe composé
Je peux j’ai pu
Tu peux tu as pu
Il / elle / on peut il / elle / on a pu
Nous pouvons nous avons pu
Vous pouvez vous avez pu
Ils / elles peuvent il / elles ont pu
Gram I La négation / de ontkenning
De Nederlandse woorden niet en geen bestaan in het Frans uit 2 woorden: ne … pas of n’… pas. Ne verandert in n’ voor een weerwoord dat begint met een klinker of een stomme h.
Je ne suis pas malade. Ik ben niet ziek.
Andere ontkenningen zijn :
Ne … plus niet meer
Ne … jamais nooit
Ne … rien niets
Ne … pas encore nog niet
Ne of n’ staat altijd voor de persoonsvorm en de rest van de ontkenning staat erachter.
Je ne suis jamais malade Ik ben nooit ziek.
Je n’ai jamais été malade Ik ben nooit ziek geweest
Je ne veux jamais etre malade. Ik wil nooit ziek worden.
De na ontkenning.
Na een ontkenning verandert un / une / des in de of d’ (voor een klinker of stomme h).
Elle n’a pas de fièvre. Zij heeft geen koorts.
Je ne mange jamais d’épinards. Ik eet nooit spinazie.
Gram J Phrases-clés
Om te vragen Pour demander
1. Ben je ziek? Tu es malade?
2. Wat heb je? Qu’est-ce que tu as?
3. Heb je koorts ? Tu as de la fièvre ?
4. Neem je medicijnen ? Tu prends des médiacaments?
5. Ben je vaak ziek? Tu es souvent malade?
6. Rust maar eens lekker uit! Repose-toi bien!
Om te antwoorden Pour répondre
1. Ja, ik voel me niet goed. Oui, je ne me sens pas bien.
2. Ik heb keelpijn. J’ai mal à la gorge.
3. Ja, ik heb 29 graden koorts. Oui, j’ai 39 de fièvre.
4. Nee nog niet. / Ja ik neem 3 aspirines Non, pas encore. / Oui, je prends 3
per dag. aspirines par jour.
5. Nee, ik ben nooit ziek. Non, je ne suis jamais malade.
6. Bedankt. Merci.
REACTIES
1 seconde geleden