Samenvatting FRANS étape 3; Ailleurs (= ergens anders)
3. J’étais avec Kamel
De imparfait (= de verleden tijd).
Bij regelmatige werkwoorden gaat dit bij elk van de drie groepen werkwoorden hetzelfde, zo gaat het ook bij onregelmatige werkwoorden:
- Je neemt de nous-vorm van de tegenwoordige tijd (parlons, finissons, attendons)
- Je haalt –ons van de nous vorm af (parl, finiss, attend)
- Je zet daar de uitgang van de imparfait neer: -ais, -ais, -ait, -ions, iez, -aient
(je parlais, nous finissions, elles attendaient)
UITZONDERING: Bij être is de nous-vorm: sommes, daar kan je geen ons vanaf halen. Daarom neem je daar ét- om de uitgang achter te plakken.
5. Est-ce que…
Je hebt 3 manieren om een vragende zin te maken:
Een manier om een zin vragend te maken, is om est-ce que vooraan in de zin te zetten
Voorbeelden:
Est-ce que les garçons passaient les journées avec leurs copines?
Hebben de jongens de dagen met hun vriendinnetjes doorgebracht?
Est-ce que les deux copines flânent à la ville aussi?
Slenterden de twee vriendinnen ook in de stad?
Een andere manier om een zin vragend te maken, is de zin gewoon op te schrijven alsof hij niet vragend is, maar er wel een vraagteken achter te plaatsen. Behalve aan het vraagteken, hoor je dan aan de uitspraak van de zin dat die vragend is.
Voorbeelden:
Pardon, monsieur, le bureau de poste, s’il vous plaît?
Sorry meneer, maar weet u waar het postkantoor is?
Vous voulez parler plus lentement?
Wilt u langzamer praten?
De laatste manier om een zin vragend te maken, kan je ALLEEN gebruiken als het onderwerp je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils of elles is. Je draait hierbij de persoonsvorm en het onderwerp om.
Voorbeelden:
Quel âge as-tu?
Hoe oud ben je?
Prends-tu l’avion?
Neem jij het vliegtuig?
UITZONDERING 1: Bij namen kan je deze manier dus niet gebruiken
UITZONDERING 2: i.v.m. uitspraak krijg je a-t-il in plaats van a-il, want anders heb je 2 klinkers na elkaar.
8. ‘Pleuvoir’ en ‘Ouvrir’
Pleuvoir (regenen)* Ouvrir (openen)
Je ourvre
Tu ouvres
Il/elle/on il pleut ourvre
Nous ouvrons
Vous ouvrez
Ils/elles ouvrent
P.C plu ouvert
Futur pleuvr- ouvrir-
*Het werkwoord pleuvoir betekent regenen. Ik regen, jij regent enz. bestaan niet. Je hebt alleen ‘het regent’ en dat betekent ‘il pleut’.
Samenvatting FRANS étape 4; Rêves (= dromen)
4. J’aimerais partir loin
De conditionnel is de onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t.). In het Nederlands is dat zou/zouden + infinitief. Voorbeelden:
J’aimerais partir loin = Ik zou graag ver weg gaan
Et tu partirais où- = En waarheen zou je vertrekken?
Tu prendrais l’avion- = Zou je het vliegtuig nemen?
Qu’est-ce que tu ferais là-bas- = Wat zou je daar doen?
Hoe maak je dus de conditionnel?
1.De uitgangen zijn hetzelfde als bij de imparfait (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez,
-aient)
2.Je zet de uitgangen achter de infinitief (partirais, aimerais)
UITZONDERING 1: Bij werkwoorden eindigend op –re haal je de e weg, (prendrais, attendrais)
UITZONDERING 2: Bij onregelmatige werkwoorden plak je er hetzelfde stukje voor als bij de futur. Deze stukjes moet je uit je hoofd leren (ferais, irais)
Voorbeelden:
Est-ce que tu me donnerais un livre- = Zou je mij een boek geven?
Nous partirions en France. = Wij zouden naar Frankrijk vertrekken.
Est-ce que Julien repondrait à ma lettre- = Zou Julien antwoorden op mijn brief?
Est-ce que les étrangers se perdraient- = Zouden de buitenlanders verdwalen?
7. Il faut travailler
Het onregelmatige werkwoord falloir betekent moeten, nodig zijn. Hetzelfde dus, als het onregelmatige werkwoord devoir.
Bij falloir is het onderwerp altijd il, dus nooit je, tu, nous, vous of ils. Ook als je ik, jij, wij, zij of jullie bedoelt, gebruik je il. Er is dus ook alleen een vorm van il: il faut. (= tegenwoordige tijd)
Falloir = moeten, nodig zijn
1. Présent: il faut
2. Imparfait: il fallait
3. Passé composé: il a fallu
4. Futur: il faudra
5. Conditionnel: il faudrait
Voorbeelden:
Je dois partir - Il faut partir. (présent)
Elles doivent travailler - Il faut travailler (présent)
Tu devras prendre l’avion - Il faudra prendre l’avion (futur)
Nous devrions demander - Il faudrait demander (conditionnel)
Je devais travailler - Il fallait travailler (imparfait)
Ils ont dû prendre le bateau - Il a fallu prendre le bateau (passé composé)
REACTIES
1 seconde geleden