Scepticisme

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 9899 woorden
  • 10 april 2018
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Het voordeel van de twijfel

Hoofdstuk 1

  • 1.2 Soorten scepticisme
  • Metafysisch scepticisme
  • ‘Er bestaat niets’
  • Het werkelijkheidsprobleem; bestaat er een buitenwereld?
  • Houdt in dat het niet zeker is wat er buiten ons en onafhankelijk van ons bestaat.
  • Epistemologisch scepticisme
  • ‘Als er al iets was, dan kunnen we het niet kennen’
  • Kennisprobleem: er zijn altijd alternatieven mogelijk
  • Lees je deze samenvatting nu bijvoorbeeld wel echt? Of fantaseer je dat?
  • Conceptueel scepticisme
  • ‘als wij dat wel zouden kunnen kennen, zouden wij het niet kunnen meedelen’
  • The probleem of different minds
  • We hebben niet dezelfde toegang tot de ervaringen van andere mensen, we weten nooit zeker hoe zij iets ervaren of iets beschouwen. Daarom is communicatie eigenlijk onmogelijk.
  • Activistisch/wetenschappelijk scepticisme
  • Zoeken de confrontatie met pseudowetenschappen en religie op
  • 1.3: De pyrronistische problematiek
  • 3 mogelijkheden volgens zoekende filosofen volgens Sextus Empiricus
  1. De waarheid is gevonden (dogmatici)
  2. De waarheid is onvindbaar (negatieve dogmatici)
  3. De waarheid moet blijvend gezocht worden (sceptici)
  • Isosthenie
  • Bij elk denkbaar onderwerp lopen we tegen tegengestelde meningen aan.
  • We kunnen echter niet vanuit onafhankelijke middelen bepalen welke mening juist of verkeerd is.
  • Wanneer we als scepticus tegen tegengestelde meningen aanlopen, moet je je oordeel opschorten (epoché) We onthechten ons van onze opvattingen en zijn hier niet meer stellig over,  en dit geeft innerlijke rust.
  • Isosthenie: de gelijkwaardigheid van tegengestelde opvattingen (voor alles is wel wat te zeggen)
  • We besluiten dus eigenlijk geen keuze te maken.
  • Scepticisme is voor een pyrronist  geen kwelling, maar praktisch en psychologisch juist voordelig, omdat het ons rust brengt.
  • Bezwaren tegen Isosthenie
  • het is onmogelijk voor eindige wezens om verantwoorde overtuigingen te hebben.
  • Opvattingen worden doorgaans verantwoord in termen van andere opvattingen. Dit kan leiden tot een oneindige regressie, wat onmogelijk is voor eindige wezens.
  • We kunnen ook zeggen dat er zekere basisovertuigingen zijn, de regressie stopt dus bij die basisovertuiging(en). Maar waarom zijn die basisovertuigingen dan uit zichzelf verantwoord?
  • Of we kunnen stellen dat basisovertuigingen coherent zijn, ze hangen dus samen en ondersteunen elkaar wederzijds.
  • Dit kan echter ook fout gaan, omdat we tot theorieën kunnen komen die achteraf foutief blijken te zijn.
  • Samengevat: volgens pyrronisten kunnen wij onze overtuigingen niet verantwoorden.
  • 1.4 De problematiek van Descartes
  • René Descartes beschouwt het scepticisme als de meest fundamentele bedreiging voor al onze kennis en wetenschap.
  • Hoe rekenen we volgens hem af met de scepsis? Door deze eerst helemaal uit te diepen > het doorvoeren van de gerede twijfel.
  • 3 niveaus van twijfel
  1. Aanstippen mogelijkheid van zintuiglijke vergissingen
  • We kunnen niet zeker zijn van onze waarnemingen, schijn bedriegt soms.
  • Zintuiglijke illusies
  • Toren lijkt op een afstand rond, maar is van dichtbij hoekig.
  1. Een ervaring waarvan ik geloof dat deze echt is, zou gedroomd kunnen zijn
  • Er is nog wel zekerheid over wiskundige basisvormen: eenvoudige zekerheden die gelden, ongeacht of ze in de wereld zijn gerealiseerd of niet.
  • Wij kunnen ons dus dingen voorstellen die niet bestaan, maar die wel terug geredeneerd kunnen worden naar basisvormen/ideeën.
  1. Hyperbolische twijfel
  • Misschien geeft god Descartes wel een illusie van alles wat hij om zich heen ziet.
  • Hoe bewijst Descartes na deze extreme twijfel zijn bestaan?
  • Hij stelt dat er iets of iemand moet zijn die twijfelt of het lijdend voorwerp is van een illusie. Hij stelt: ‘Cogito ergo sum’
  • Ook bewijst hij dat er een perfect god bestaat, want als het perfecte wezen niet zou bestaan, zou er iets aan ontbreken en dan zou het dus niet meer perfect zijn.
  • Deze god kan geen demon zijn, want iets dat niet algoed is, kan niet perfect zijn.
  • God is dus geen demon, dus houdt hij Descartes ook niet voor de gek. Er bestaat dus wel degelijk een zintuiglijke wereld, daarmee bewijst Descartes het bestaan van zijn eigen lichaam.
  • 1.5: De problematiek van Hume
  • De pyrronisten omarmen hun sceptische conclusie, en Descartes vreest het scepticisme juist (als dat niet kan worden opgelost, valt alles in duigen)
  • David Hume bevindt zich hier ergens tussenin.
  • Hume biedt geen zekerheden, maar wel een psychologische uitweg.
  • Volgens Hume is het namelijk een illusie om te denken dat wij ooit tot zekerheid kunnen komen. Dat ons doen & laten echter is gebaseerd op vermeende zekerheden, is psychologisch goed te begrijpen en verklaren.
  • 2 bewustzijnsverschijnselen
  1. Impressies; deze doen we door zintuigen op (ervaren)
  2. Ideeën; verwerking van die impressies door onze geest (denken) (Ik zie een roze vlek^1, en dat is een boek^2)
  • 2 soorten ideeën
  1. Enkelvoudige ideeën; via 1 zintuig of geur
  2. Complexe ideeën; samengesteld uit verschillende enkelvoudige ideeën
  • Probleem hierbij is dat ons verstand enkelvoudige ideeën zou kunnen samenvoegen tot iets wat in werkelijkheid niet bestaat, vliegende paarden zo gezegd.
  • Ons verstand kan dus ook enkelvoudige ideeën samenvoegen tot abstracte ideeën, zoals ‘substantie’, ‘identiteit’, ‘causaliteit’ etc. (Causaliteit: kunnen we echt waarnemen dat een biljartbal een andere biljartbal laat rollen?) ‘oorzaak – gevolg’ is niet waarneembaar.
  • We kunnen deze begrippen dus niet terugvoeren op onze enkelvoudige impressies.
  • Dergelijke begrippen zijn dus filosofisch onhoudbaar.
  • Hetzelfde geld voor inductie; je hebt alle dagen van je leven de zon zien opkomen, maar je kunt nog steeds niet met zekerheid voorspellen dat dat morgen ook zal gebeuren.
  • De verwachting dat de zon zal opkomen, is gebaseerd op je abstracte verwachting dat de wereld niet grillig is en zich in de toekomst hetzelfde zal gedragen.
  • Deze abstracte verwachting noemt Hume het uniformiteitsprincipe.
  • We kunnen dit uniformiteitsprincipe nooit onderbouwen.
  • Ook twijfelt Hume of er buiten ons wel aan wereld met fysieke objecten bestaat.
  • Het feit dat wij dit structureel waarnemen, laat ons psychologisch geloven dat deze er is, maar dit is weer een cirkelredenering.
  • 1.6: De hedendaagse problematiek
  • Hedendaagse manier van scepticisme benaderen is vergelijkbaar met de cartesiaanse manier. We schetsen een sceptisch scenario of alternatief wat onmogelijk kan worden uitgesloten.
  • Een beroemde hedendaagse hypothese is het BIV gedachte-experiment van Putnam
  • Gedachte experiment Putnam
  • Stel dat ik in werkelijkheid niet meer bent dan een stel hersens, in een vat, aangesloten op een computer.
  • Via deze computer kunnen wetenschappers mij als brein alle ervaringen geven die een normaal mens ook heeft, in dusdanige mate dat ik als brein niet weet dat ik slechts een brein in een vat ben, maar er van uit ga dat ik een normaal functionerend mens ben.
  • Ik kan dus absoluut niet weten dat ik slechts een brein in een vat ben, en dus kan ik helemaal niets weten.
  • Daaruit volgen de volgende premisses en conclusie:
  1. Als ik weet dat ik handen heb, dan weet ik dat ik geen brein in een vat ben.
  2. Ik weet niet dat ik geen brein in een vat ben
  3. Ik weet niet dat ik handen heb
  • Je kunt ook stellen:
  1. Als ik niet weet dat ik een brein in een vat ben, dan weet ik niet dat ik geen handen heb.
  2. Ik weet niet dat ik geen BIV ben
  3. Ik weet niet dat ik handen heb
  • 1.7: Gedachte-experimenten
  • Bij het uitvoeren van een gedachte experiment, voer je een experiment uit in je hoofd. Je stelt je een denkbeeldig scenario voor en vraag je je af:
  1. Hoe het verder zou kunnen lopen (tegen feitelijk gedachte-experiment)
  2. Hoe je de situatie of het scenario zou beschrijven (conceptueel-experiment)
  3. Wat je in die situatie zou doen (evaluatief gedachte-experiment)

Hoofdstuk 2

  • 2.1: Waarneming en metafysisch scepticisme
  • In de vroegmoderne filosofie wordt het bestaan van de buitenwereld in twijfel getrokken.
  • 2 aannames uit die tijd:
  1. Empirisme: alle kennis ontspringt aan en kan teruggevoerd worden op zintuiglijke waarneming
  2. We nemen de buitenwereld in het algemeen en fysische objecten in het bijzonder onrechtstreeks waar.
  • We nemen afbeeldingen/plaatjes van de buitenwereld en fysische objecten waar.
  • Naïef Realisme
  • We nemen de buitenwereld direct waar.
  • Fysische objecten nemen we driedimensionaal waar en ze bestaan ook onafhankelijk van onze waarneming.
  • Ook bevinden fysische objecten zich in de publieke ruimte, wat wil zeggen dat ze in tegenstelling tot bijvoorbeeld dromen voor iedereen waarneembaar zijn.
  • Het naïef realisme heeft te maken met twee problemen:
  1. Waarnemers nemen verschillend waar
  2. Waarnemingen zijn mogelijk illusoir of hallucinatorisch
  • De conclusie die we uit deze twee kritiekpunten trekken is dat zintuiglijke ervaring onvoldoende is om vast te stellen of mijn waarneming betrouwbaar is.
  • Wat je wel zeker weet is dat je iets ervaart, een afbeelding van de buitenwereld.
  • De kritiek op het naïef realisme veroorzaakt vaak een vlucht naar ‘theory of ideas’ (sensaties, ideeën, impressies, sense-data)
  • Deze dingen nemen we wel rechtsreeks waar.        
  • 2.2: Locke en het indirect realisme
  • John Locke is een indirect realist. Dit betekent dat hij gelooft in een buitenwereld buiten de ervaringen van de mens, maar dat we deze waarnemen door ideeën en denkbeelden. Onze waarnemingen zijn dus indirect.
  • 2 fundamentele uitgangspunten in Locke ’s kennistheorie:
  1. Al onze kennis van de buitenwereld en de fysische objecten erin wordt bemiddeld door ideeën of denkobjecten
  2. Al onze ideeën ontspringen aan de zintuiglijke ervaring (tabula rasa)
  • Hoe vergaart Locke zekerheid over het bestaan van een buitenwereld?
  • Abductie, oftewel IBA (Inference to to best explanation)    
  • De denkstap van een waarneming naar een mogelijke verklaring van die waarneming      
  • Het voorbeeld van de banaan: We zien een voorwerp wat krom en 20 centimeter lang is. Wanneer we onze ogen sluiten en het voorwerp voelen, bevestigen we hetzelfde. Twee verschillende zintuigen vertellen ons hetzelfde, namelijk dat het voorwerp een banaan is.
  • De geelheid en zoetheid van de banaan zijn slechts met één zintuig waar te nemen, dit zet aan tot twijfel.
  • Deze secundaire kwaliteiten (maar met 1 zintuig waar te nemen) zijn voor Locke dispositionele eigenschappen. Ze manifesteren zich alleen onder bepaalde omstandigheden. 
  • Primaire kwaliteiten: oorzaak van de zintuiglijke ervaring en de zintuiglijke ervaring zelf zijn hetzelfde. (Banaan komt ons krom voor omdat deze krom is)
  • Secundaire kwaliteiten: Banaan is geel voor zover deze de geschikte waarnemers onder de geschikte omstandigheden geel voorkomt.
  • 2.3: Berkeley ’s subjectief en objectief idealisme
  • Is empirist en idealist.
  •     Berkeley maakt geen onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten, beide zijn er alleen indien ze waargenomen worden.
  • Berkeley stelt het bestaan van de buitenwereld ter discussie, volgens hem creëert indirect realisme een onoverbrugbare kloof tussen onze zintuiglijke ervaringen en de werkelijke wereld.
  • Berkeley stelt als oplossing voor het aannemen van een idealistisch wereldbeeld. (Onze waarnemingen zijn het eindpunt, alleen de binnenwereld bestaat echt)
  • De banaan bestaat alleen wanneer deze wordt waargenomen. Zonder de eigenschappen bestaat er geen materiële werkelijkheid. (Als je alle eigenschappen van een banaan schrapt blijft er toch immers niks over) Er bestaat geen materiële substantie die de drager van verschillende eigenschappen zou zijn. (subjectief idealisme)
  • De bundeltjes zintuiglijke ervaringen hebben een hoge mate van stabiliteit en continuïteit omdat God alles waarneemt. (objectief idealisme) Zo verklaart Berkeley ook waarom de mensen die wij zien altijd bestaan, omdat God hen waarneemt.
  • Berkeley’s subjectief en objectief realisme spreken elkaar tegen, er is immers niemand die God waarneemt, dus hoe kan hij dan bestaan?
  • 2.4: Reid en het direct realisme
  • De filosoof van het gezond verstand
  • ‘common sense’ = een gemeenschappelijke overtuiging of een gemeenschappelijk wereldbeeld van veel mensen samen.
  • Reid vindt het indirect realisme problematisch en kiest daarom voor het direct realisme.
  • De buitenwereld bestaat buiten ons en we nemen deze direct waar.
  • Reid onderscheidt 2 soorten direct realisme:
  1. Naïef realisme: het object ligt in zijn totaliteit buiten ons, geen onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten.
  2. Wetenschappelijk realisme: primaire kwaliteiten bestaan buiten ons, secundaire kwaliteiten worden pas waarneembaar wanneer we ze ervaren.
  • Het voordeel van direct realisme op indirect realisme is dat je geen last hebt van scepticisme. (Er bestaat geen twijfel over de mogelijkheid van een buitenwereld)
  • Probleem: op basis van ervaring alleen kun je geen onderscheid maken tussen primaire en secundaire kwaliteiten. Het onderscheid is dan alsnog afhankelijk van abductie en hypotheses, het scepticisme is dus niet geheel overwonnen.
  • 2.5: Kant en het transcendentaal idealisme
  • Kant zegt dat wij ons niet bewust zijn van de buitenwereld, maar van onze zintuiglijke ervaringen.
  • We weten niet hoe de buitenwereld eruitziet, maar wel dat deze bestaat. Er moet immers iets zijn wat onze zintuiglijke ervaringen veroorzaakt/waar ze vandaan komen. En ook moet de buitenwereld wel bestaan, anders kun je deze niet in twijfel trekken.
  • Kant is zowel een indirect realist als direct realist, want: we nemen smaakeigenschappen waar (direct) en we voegen vanuit onze geest het begrip continuïteit aan onze smaakervaring toe (indirect)
  • 2.6: Mill, Russell en het fenomenalisme
  • Fenomenalisme = we zijn ons nooit bewust van objecten, maar slechts van fenomenen of zintuiglijke gewaarwordingen.
  • Fenomenen bestaan al zodra ze waargenomen kunnen worden.
  • Er bestaan achter de fenomenen geen buitenwereld, maar ook geen waarnemende God.
  • Wat zorgt dan voor de permanente aanwezigheid van de mogelijkheid tot zintuiglijke ervaringen?
  • Bertrand Russell stelt dat we slechts zekerheid kunnen hebben over ons eigen bewustzijnsinhouden.
  • Russell noemt ongeïnterpreteerde zintuiglijke ervaringen Sense-data.
  • Fysische objecten zijn logische constructies die voortkomen uit Sense-data. (Kennis door beschrijving)
  • Kennis door vertrouwdheid is kennis van ons bewustzijnsinhouden.
  • Sense-data is objectief, het is een gegeven, maar ook subjectief, want ze behoren alleen bij mij.
  • 2.7: Respons-afhankelijkheid
  • Er is een buitenwereld, maar zonder secundaire kwaliteiten (eliminativisme)
  • Ze worden door ons op een buitenwereld geprojecteerd (projectivisme)
  • Secundaire eigenschappen die zich tussen de buitenwereld en de binnenwereld in bevinden.
  • Het probleem van het metamerisme
  • Kleur is een kwestie van encoderen, wij kleuren door middel van een beperkt aantal kleurcategorieën fysische informatie in.
  • Kleuren bevinden zich niet in de buitenwereld, wij projecteren ze daarop.
  • De dispositionele benadering is een vorm van Realisme en is daarmee een antwoord op metafysisch scepticisme.
  • Kleuren bestaan alleen in de buitenwereld door de menselijke ervaring.

Hoofdstuk 3

  • 3.1: Waarheid en epistemologisch scepticisme
  • Het kennisprobleem staat centraal; is kennis van feiten wel mogelijk?
  • Aan welke voorwaarden moet kennis voldoen? Wat is individueel noodzakelijk (nodig) en gezamenlijk voldoende (genoeg) voor feitenkennis?
  • Voorwaarden:
  1. We zijn overtuigd dat het waar is
  • Wanneer ik denk dat Hillary Clinton de Amerikaanse president is, terwijl iedereen anders weet, kan ik niet weten dat dit niet zo is. Je zit opgezadeld met je eigen overtuiging.
  1. Hetgeen wat we geloven dat waar is, is ook daadwerkelijk de waarheid
  • Ik kan wel denken/geloven dat Hillary Clinton de Amerikaanse president is, ik kan het niet weten, want het is niet in overeenstemming met de feiten.
  • Uit deze twee voorwaarden volgt een bedreiging voor de mogelijkheid van kennis;
  • Soms hebben we een overtuiging die niet overeenstemt met de feiten: we meenden iets te weten, maar wisten het eigenlijk niet en hebben ons dus vergist.
  • De scepticus veralgemeend dit probleem gemakkelijk:
  • Zolang wij vergissingen niet uit kunnen sluiten, kunnen we niets weten en is kennis dus onmogelijk. Misschien vergissen we ons wel systematisch en hebben we het nooit bij het rechte eind?
  • Er ontstaat een onoverbrugbare kloof tussen onze overtuigingen en wat werkelijk waar is.
  • Hoe kunnen we dit probleem oplossen? Door radicaal te ontkennen dat die kloof tussen onze overtuigingen en dé waarheid ooit kan ontstaan. Dit noemen we het subjectief waarheidsrealisme
  • Subjectief waarheidsrealisme
  • Het subjectief waarheidsrealisme gaat ervanuit dat waarheid relatief is, en dat iets dus waar is als jij er hartgrondig van overtuigd bent.
  • Als jij gelooft dat god wel bestaat en je buurman niet, dan hangt de waarheid niet af van Gods wel of niet bestaan, maar van jullie persoonlijke overtuigingen. Voor je buurman is het waarheid dat God niet bestaat, voor jou is het waarheid dat God wel bestaat.
  • Dit is omdat er volgens het subjectief waarheidsrealisme niets of niemand buiten de subjecten is die kan bepalen wie het bij het rechte eind heeft.
  • Er bestaat dus geen objectieve of wel absolute waarheid, vergissingen zijn dan niet mogelijk en de kloof tussen onze overtuigingen en de waarheid bestaat niet.
  • We kunnen ons wel afvragen: is de uitspraak dat er geen absolute waarheid bestaat absoluut waar? Of waar voor mij?
  • Als het absoluut waar is, is het onwaar, want een absolute waarheid bestaat niet volgens het subjectief waarheidsrealisme.
  • Als het enkel relatief waar is, is het alleen waar voor relativisten en kunnen andere mensen er niet overtuigd van raken.
  • Het is dus onmogelijk voor een neutraal observator om overtuigd te raken van de waarheid van het waarheidsrelativisme, tenzij hij/zij stiekem al een subjectief waarheidsrealist was.
  • Het blijkt dus dat het subjectief waarheidsrealisme geen goede oplossing is voor het kennisprobleem.
  • 3.2 Peirce en het fallibilisme
  • Maakt het feit dat we feilbaar zijn kennis onmogelijk?
  • Fallibilisme: het maakt toch niet uit dat we ons kunnen vergissen? Dit betekent toch niet dat kennis helemaal niet meer mogelijk is?
  • Charles. S. Peirce had geen moeite met de mogelijkheid van vergissingen en vond dat onfeilbaarheid filosofisch gezien onmogelijk is.
  • Zelfs op wiskundig gebied zijn we volgens Peirce feilbaar. Peirce twijfelt er niet aan dat 2x2=4. Hij was er slechts van overtuigd dat je filosofisch onmogelijk een manier kunt vinden om uit te sluiten dat 2x2=4 een vergissing is.
  • Peirce maakt onderscheid tussen ‘levende’ twijfel, die zeer nuttig kan zijn, en anderzijds de kunstmatige twijfel die wordt gegenereerd en overdacht door bijvoorbeeld Descartes, dit is twijfel die nergens toe leidt.
  • Levende twijfel kun je niet oproepen, het overkomt je, het is het tegendeel van overtuiging. We proberen hier een einde aan te maken door een bevredigend psychologisch antwoord.
  • Sceptische/cartesiaanse twijfel is artificiële twijfel. Descartes en een aantal andere filosofen roepen maar dat ze aan alles twijfelen, maar deze twijfel is kunstmatig en leeft niet echt in hun hart.
  • Volgens Peirce moeten we niet universeel aan alles beginnen te twijfelen, dit heeft geen zin. We moeten onze oordelen onderzoeken en van daaruit beoordelen wat we echt betwijfelen en wat we uiteindelijk moeten herzien.
  • Hoe kunnen we volgens Peirce dan twijfel opheffen en overtuigingen vastleggen?
  • Consensustheorie: waar is de overtuiging waarover alle onderzoekers het eens zijn of zouden worden als ze het onderzoeksproces helemaal hebben doorgevoerd of zouden doorvoeren.
  • Peirce reactie op het epistemologisch scepticisme is dat we in plaats van papieren twijfel levensechte twijfel aan de basis moeten leggen van het in acht nemen van alternatieve verklaringen voor wat we geloven.
  • Volgens Peirce hebben we voor kennis nog zekerheid nog onfeilbaarheid nodig.
  • Waarom blijven dit soort alternatieven problematisch? Ze kunnen niet uitgesloten worden. De scepticus stelt hoge eisen aan kennis, namelijk de zekerheidseis en de onfeilbaarheidseis.
  • Voorbeeld: “Ik ben geen BIV’ Ik ben hiervan overtuigd, maar niet absoluut zeker. Ik ben ook niet onfeilbaar in mijn opvatting dat ik geen BIV ben. De scepticus gebruikt dit voorbeeld om te laten zien dat ook al ben je ervan overtuigd dat je geen BIV bent, de situatie van een BIV is precies zo geconstrueerd dat je het verschil niet merkt. Je kunt je dus gemakkelijk vergissen.
  • Kerngedachte fabillisme: We hebben geen volledige zekerheid en onfeilbaarheid nodig voor de mogelijkheid van kennis. Die twee eisen zijn te hoog.
  • 3.3 Kennis en sceptische paradoxen
  • Correspondentietheorie
  • Opvattingen, overtuigingen zijn waar als en slechts als ze corresponderen met de feiten.
  • Wat verstaan we onder kennis?
  • Twee eerder genoemde voorwaarden:
  1. Iemand weet iets als en slechts als die persoon ervan overtuigd is
  2. Iemand weet iets als en slechts als het waar is
  • We concluderen dat deze twee voorwaarden niet genoeg is, er komt nog een derde bij:
  1. Verantwoording of rechtvaardiging van kennis is nodig (zo kun je uitsluiten of iemand iets echt wist/weet of gewoon geluk heeft gehad, bijvoorbeeld bij het voorspellen van de lotto.)
  • Edmund Gettier
  • Edmund Gettier kwam met de Gettiergevallen, dit zijn gevallen waarin de derde eis voor kennis toevalstreffers niet uit kan sluiten.
  • Voorbeeld: Stel het is 5 voor twaalf. Er is een kamer met een klok die stuk is, maar waarvan de wijzers toevallig op 5 voor twaalf staan. Inez komt de kamer binnen en ziet dat het 5 voor twaalf is.
  • Inez is er van overtuigd dat het 5 voor twaalf is (1), het is ook daadwerkelijk 5 voor twaalf (2), Inez heeft verantwoording voor haar opvatting dat het 5 voor twaalf is (3)
  • Maar, Inez’ verantwoording is slechts toevallig waar, de kapotte klok stond toevallig op 5 voor twaalf maar had net zo goed op 5 voor 3 kunnen stilstaan. De derde eis die ten doel heeft toevalstreffers juist uit te sluiten gaat hier dus niet op.
  • Robert Nozick: de waarheidsgevoeligheidseis
  • Robert Nozick stelt in plaats van de traditionele verantwoordingseis de waarheidsgevoeligheids eis.
  • Nozick onderschrijft wel de eerste twee eisen:

S weet dat P als en slechts als:

  1. S is overtuigd van P
  2. P is waar
  • Nozick voegt hier de waarheidsgevoeligheidseis aan toe om alle toevalstreffers inclusief de Gettiergevallen uit te sluiten:
  1. Mocht P niet het geval zijn, dan zou S ook niet overtuigd zijn dat P
  • Stel nu dat het niet 5 voor twaalf is, maar 10 voor een. Inez loopt de kamer binnen en ziet op de klok dat het 5 voor twaalf is en is hier ook van overtuigd. Haar overtuiging dat het 5 voor twaalf is voldoet niet aan de 3e eis. Er is dus geen sprake van kennis.
  • Echter: voor alle opvattingen die mensen hebben zijn andere verklaringen te bedenken; sceptische alternatieven.
  • Hoe kan je weten dat sceptische alternatieven niet het geval zijn, deze alternatieven zijn tenslotte niet waarheidsgevoelig. (meestervervalser)
  • Sceptische alternatieven zijn niet waarheidsgevoelig, want:
  • Stel ik ben ervan overtuigd dat ik in bezit ben van een authentiek Vermeer schilderij (P). Ik weet dat dit schilderij van Vermeer is omdat ik een kunstkenner ben en kunst van Vermeer kan herkennen. Ik weet echter niet dat het schilderij een zeer goede vervalsing is van een schilderij van Vermeer (q). P is dus niet het geval, maar ik ben nog wel overtuigd van P. De waarheidsgevoeligheidseis kan dus niet uitsluiten dat sceptische alternatieven het geval zijn.
  • Sceptische paradoxen
  • Hebben allemaal dezelfde vorm:
  1. S weet dat P
  2. S weet niet dat niet Q
  3. Als S weet dat P, dan weet S niet dat Q
  • 3.4 Moore en het contextualisme
  • Moore beroept zich op het gezond verstand om het scepticisme te ondermijnen. Hij draait het BIV argument om.
  • Sceptici zeggen: We kunnen niet uitsluiten dat we een BIV zijn, dus kunnen we ook niet zeker zijn dat we handen hebben (dat we dus geen BIV zijn)
  • Terwijl Moore zegt: We kunnen uitsluiten dat we een BIV zijn, omdat we nu eenmaal handen hebben.
  • Moore schrapt dus de tweede premisse uit de BIVparadox (Ik weet niet dat ik geen BIV ben)
  • Waarom kunnen we er volgens Moore vanuit gaan dat we geen BIV zijn? Omdat de aannames van het gezond verstand veel redelijker zijn dan alle mogelijke sceptische alternatieven en scenario’s. Maar alsnog; sceptische alternatieven zijn niet uit te sluiten.
  • Moore kwam met het contextualisme: in sommige contexten klopt de redenering van de scepticus en in sommige contexten klopt de redenering van Moore.
  • Of we iets weten, hangt af van de context oftewel de eisen die we aan kennis stellen. Als de eisen laag zijn, zullen veel mensen iets weten en als de eisen hoog zijn zullen weinig mensen iets weten.
  • Het maakt nogal een verschil of je weet dat een schilderij dat je op de rommelmarkt optikt voor 50 euro echt is, of dat je een bod gaat doen op een veilig van 50.000 euro op een schilderij waarvan je denkt te weten dat het echt is.
  • In het tweede geval is een sceptisch alternatief veel relevanter, het is tenslotte wel 50.000 die je van plan bent uit te geven.
  • Scepticisten zeggen dat ‘iets weten’ in beide situaties hetzelfde is.
  • 3.5 Austin en het relevantisme
  • ‘gewonetaal-filosofie’
  • Iedereen die een filosofisch probleem aan de orde wil stellen, moet in de eerste plaats aandachtig kijken naar wat wij erover zeggen in ons dagelijks taalgebruik.
  • Wat zegt de taal over wanneer iemand iets weet? Het hangt er maar van af.
  • Sommige sceptische alternatieven horen uitgesloten te worden en andere niet, het hangt er maar van af.
  • Relevantisten werken het standpunt van Austin verder uit. Om hele simpele dingen te weten, zoals of je een boek lees of op de Euromast staat, hoef je geen complexe en vergezochte sceptische alternatieven uit te sluiten.
  •  Zonder bepaalde alternatieven uit te sluiten kun je ‘weten dat’.
  • Relevantisten
  • Relevantisten vinden epistemologisch scepticisme unfair, omdat zij en zelfs de contextualisten al de meest elementaire opvattingen in twijfel trekken.
  • Opnieuw kijken we naar de sceptische paradox:
  1. S weet dat p
  2. S weet niet dat niet q
  3. Als S weet dat p, dan weet S dat niet q
  • Zowel Moore als de contextualisten houden vast aan premisse 3 (waaruit blijkt dat zij wel vinden dat alle sceptische alternatieven moeten worden uitgesloten)
  • Deze premisse vereist ‘deductieve geslotenheid’. Oftewel: Als iemand iets weet, dan weet diegene ook dat het alternatief niet het geval is.
  • Relevantisten zijn het hier niet mee eens. Het volgende voorbeeld (Dretske’s zebra’s) geeft een argument:
  • Saartje gaat naar de dierentuin en treft daar wat zij denkt zijn zebra’s aan. Wat Saartje niet weet, is dat de zebra’s geen echte zebra’s zijn, maar witte muilezels geverfd met zwarte strepen. Volgens Dretske is in dit geval het sceptische alternatief niet van belang.
  • Saartje kan dus weten dat er zebra’s achter de omheining staan zonder te kunnen uitsluiten dat het geverfde ezels zijn.
  • In een andere situatie loopt Saartje in een dierentuin in Palestina waar onlangs twee zebra’s zijn omgekomen van de honger. Ter vervanging staan er twee met zwarte strepen geschilderde muilezels. Deze bijkomende informatie maakt het sceptische alternatief wel relevant voor Saartje.
  • Zebraparadox:
  1. Saartje weet dat er achter de omheining zebra’s staan
  2. Saartje weet niet dat er achter de omheining geen zwart-wit geverfde muilezels staan
  3. Als Saartje weet dat er achter de omheining zebra’s staan, dan weet ze dat er achter de omheining geen zwart-wit geverfde muilezels staan.
  • Een relevantist zegt hierover het volgende:
  • Als het sceptisch alternatief relevant is, moeten we premisse 1 opgeven.
  • Als het sceptisch alternatief irrelevant is, moeten we premisse 3 ontkennen.
  • Oftewel: als het relevant is weet ze het niet zeker, als het irrelevant is weet ze het wel zeker.
  • 3.6 Van binnen of van buitenaf?
  • Je kunt zowel van binnen als van buitenaf beoordelen of iets waar is.
  • In paragraaf 3.1 was er de overtuiging van binnenuit, en daarna het objectief waar zijn van buitenaf.
  • We kunnen niet in andermans hoofd kijken en we hebben de waarheid niet in pacht. Het is dus onmogelijk om uit te maken of iemand al dan niet iets weet.
  • Daarna kwamen er oplossingen voor het probleem dat we overtuigingen die slechts toevallig waar zijn niet als kennis erkennen. Een antwoord hierop is de verantwoordingseis, maar er blijken situaties te zijn waarin ook verantwoorde kennis toevallig is. (Gettier-gevallen)
  • De oplossingen daarvoor wordt gegeven door Robert Nozick met zijn waarheidsgevoeligheidseis. (Mocht p niet zo zijn, dan zou S ook niet overtuigd zijn dat p)
  • Deze waarheidsgevoeligheidseis maakt duidelijk waarom sceptische alternatieven niet kunnen worden uitgesloten, wat kennis weer onmogelijk zou maken.
  • Twee oplossingen zijn er gegeven waarbij kennis binnen een bepaalde context toch mogelijk blijkt: het contextualisme en het relevantisme.
  • De benadering van de contextualisten is internalistisch: zij kijken vooral door de ogen van het Subject. Zolang er voor het Subject niet te veel op het spel staat of zich niet bewust is van sceptische alternatieven zijn sceptische alternatieven niet van belang.
  • Opvallend is dat de benadering van de contextualisten dicht bij die van de Scepticisten ligt: zodra er veel op het spel staat of de betrokken persoon rekenschap geeft van een sceptisch alternatief is kennis niet meer mogelijk.
  • De Relevantisten bekijken de mogelijkheid van kennis van buitenaf, zij hebben een externalistische benadering. De relevantie van een sceptisch alternatief hangt niet zozeer af van Saartje, maar meer van de context, de situatie waarin zij terecht is gekomen. In de ene context kan Saartje het wel zeker weten en in de andere niet. Of Saartje zich er van bewust is dat de zebra’s wel eens nep zouden zijn en welke belangen daar mee gemoeid zijn etc. doet er allemaal niet echt toe.
  • Probleem bij het relevantisme: mogelijkheid van kennis hangt af van geluk omdat er sprake is van een externalistische benadering.
  • Saartje moet maar net het geluk hebben dat een sceptisch alternatief niet van belang is zodat zij zekere kennis kan hebben.
  • Het gaat dus buiten Saartje om.
  • 3.7 Abductie
  • Hoe komen wij eigenlijk tot kennis? Hoe komen wij dingen te weten?
  • Het antwoord is: via abductie.
  • Ruwweg zijn er drie soorten denkstappen: deductie, inductie en abductie.
  • Abductieve denkstap: denkstap van een ervaring of een aantal ervaringen naar een mogelijke verklaring voor die ervaring of ervaringen, is een abductieve denkstap.
  • Voorbeeld: ‘Ik hoor de bel > er staat iemand voor de deur’
  • Abductie biedt geen zekerheid: misschien zijn er een paar buurtkinderen aan het belletje trekken en staat er niemand voor de deur (sceptisch alternatief)
  • Op bijna alle dagelijkse denkstappen passen we onbewust abductie toe.
  • Zelfs gewone waarnemingen vergen abductie. Ook het geluid dat je hoort identificeren als het geluid van de bel is abductie. Het kan ook de bel de buurman zijn.
  • we hebben eigenlijk veel te weinig informatie maar toch leiden we een wilde, verklarende hypothese af. Ook wel onder gecodeerde abducties genoemd.
  • Over gecodeerde abductie: we hebben meer dan voldoende informatie en de hypothese kan praktisch gesproken niet de mist in gaan.
  • Tussen deze twee bevindt zich de creatieve abductie: de denkstap naar een weldoordachte, verantwoorde, maar moeilijk te achterhalen verklaring voor een ervaring/meerdere ervaringen. (Weinig info van onder gecodeerde abductie, goede verklaring van gecodeerde abductie)
  • Creatieve abductie wordt vaak gebruikt in misdaadseries en detectives. Er wordt lang en hard gezocht naar een antwoord/oplossing, verschillende verklaringen worden afgetoetst en uiteindelijk heeft de detective een ‘aha’ moment waarop alle puzzelstukjes samenvallen.
  • In Eco’s terminologie zijn afleidingen naar de beste verklaring overgecodeerd en dus niet creatief (te veel info)
  • Omgekeerd kunnen abducties ook creatief zijn maar geen afleiding naar de beste verklaring. (Je kunt verschillende creatief-abductieve verklaringen bedenken, dus niet één verklaring)

Hoofdstuk 4

  • 4.1: Andere geesten en conceptueel scepticisme
  • Experiment met computerprogramma ELIZA.
  • Het probleem waar de slachtoffers van dit experiment tegenaanlopen noemen we het probleem van ‘andere geesten’
  • Het voorbeeld illustreert dat we ons kunnen vergissen wanneer we bewustzijn aan iets of iemand toeschrijven, en ook dat we hier een sterke neiging toe hebben.
  • We gaan er vanuit dat er een buitenwereld bestaat waarin andere mensen rondlopen met hetzelfde niveau van bewustzijn als wijzelf. We zijn ook nieuwsgierig naar hoe anderen de wereld ervaren. We stellen onszelf vragen zoals: ‘hoe zien baby’s de wereld’ of ‘wat zijn de ervaringen van iemand die in coma ligt?’
  • De antwoorden op deze vragen kunnen een verschil maken in hoe we ons verhouden tot andere personen.
  • Als we weten dat iemand in een coma op bepaalde manieren zich nog bewust is van zijn/haar omgeving en kan genieten van bepaalde interactie, zullen we ons best doen om het leven van die persoon zo plezierig mogelijk te maken naar de gegeven omstandigheden.
  • Het probleem waar we altijd tegenaanlopen is dat we nooit rechtstreekse toegang hebben tot het bewustzijn van andere personen.
  • Dit probleem doet zich bijvoorbeeld voor als we een ervaring aan iemand moeten beschrijven die die ervaring nog nooit gehad heeft. Bijvoorbeeld uitleggen wat kleuren zien is aan een blinde.
  • Het probleem van ‘andere geesten’ bestaat uit drie deelproblemen:
  1. Het metafysisch probleem (is het er?)
  • Wat heeft bewustzijn en wat niet? Zijn er gradaties in bewustzijn?
  1. Het epistemologisch probleem (hoe kunnen we weten dat het er is?)
  • Kunnen we zekere kennis hebben over het bewustzijn van andere/onszelf?
  1. Het conceptueel probleem (hoe kunnen we het communiceren?)
  • Direct realisme
  • Het direct realisme: de buitenwereld bestaat buiten ons en we nemen deze direct waar.
  • Probleem bij de binnenwereld: te groot contrast tussen ons eigen bewustzijn en dat van andere waarvan we het bewustzijn alleen onrechtstreeks kunnen afleiden.
  • Het direct realisme blijkt dus geen oplossing te zijn bij deze vorm van scepticisme. We kunnen niet direct in het hoofd van iemand anders kijken zoals we objecten direct kunnen waarnemen. We hebben geen toegang in het hoofd van iemand anders, onmogelijk.
  • 4.2 Solipsisme en het zelf
  • Solipsist = gelooft dat hij/zij de enige in de hele wereld is met een bewustzijnsvorm.
  • Met deze overtuiging ben je gelijk van alle drie bovenstaande filosofische problemen af. Er bestaan geen bewustzijnsvormen buiten jou, je kunt je niet vergissen op het gebied van je eigen bewustzijnsinhouden. Omdat er geen andere bewustzijnsvormen buiten jou zijn hoef je je ook niet druk te maken om die te begrijpen.
  • Geen enkele filosoof heeft in alle ernst het solipsisme verdedigd. Toch zijn er wel benaderingen die dreigen erop uit te lopen.
  • Dit is het geval bij het cogitoargument van Descartes:
  • Descartes gaat wel degelijk uit van een aantal substantiële veronderstellingen, ook al beweert hij van niet.
  1. Hij veronderstelt dat de Res Cogitans (bewustzijn, ik, geest) zelfstandig kan worden gedacht. Ook gaat hij ervanuit dat hij meteen toegang heeft tot de aard van iets en dat het dus ook echt een Res Cogitans is. Samengevat veronderstelt hij dus dat de geest los gedacht kan worden van het lichaam.
  • Ook maakt Descartes zich schuldig aan een cirkelredenering: hij beschouwt een los van het lichaam gedachte geest om de geest los van het lichaam te kunnen denken.
  • Het ‘zelf’ is in deze redenering dus solipsistisch: het kent geen uitgebreidheid in de ruimte en is niet noodzakelijk gelokaliseerd in een lichaam, kan alleen overtuigd zijn van zijn eigen bestaan.
  • Introspectie: Descartes baseert het bestaan als Res Cogitans uitsluitend op het gegeven dat hij exclusief toegang heeft tot zijn eigen bewustzijnsinhouden.
  • Bij Hume is het ‘zelf’ een bundel van ervaringen, overtuigingen, herinneringen enzovoort. Niet iets wat daar los van staat of los van kan worden gedacht.
  • 4.3 Filosofische zombies en spectruminversie
  • Je kunt nooit zeker weten of anderen schijnbaar een mentaal leven hebben dat overeenkomt met dat van jou of dat ze ‘leeghoofden’ zijn, zombies of robots.
  • Of iemand een robot is kun je alleen vaststellen als diegene afwijkend gedrag vertoont.
  • Een robot kan een in geprogrammeerde reactie hebben op dingen die mensen als pijn ervaren.
  • Functionalisme
  • Mentale toestanden kunnen volledig worden gekarakteriseerd in termen van de ‘functionele rol’ die ze spelen.
  • Functionele rol omvat de sensorische input waaraan mentale toestanden ontspringen, motorische output waartoe ze leiden en de manier waarop ze zich verhouden tot andere mentale toestanden.
  • Het maakt daarbij dus niet uit of het om een menselijk brein of het brein van een robot gaat. Zolang de interne toestanden dezelfde functionele rol spelen blijven ook de mentale toestanden hetzelfde. > mentale toestanden zoals ‘geloven’ of iets leuk of niet leuk vinden etc. zijn dus eigenlijk maar een verzameling aan functies (sensorische input, de verwerking daarvan en de motorische output die eruit volgt)
  • Dit proces aan functies kan plaats vinden in een menselijk brein, maar ook in een computerchip in een robot.
  • Omdat de materie waarin deze functies zich afspelen dus niet meespeelt, kunnen robots/zombies ook mentale toestanden hebben.
  • Onderscheid tussen twee soorten bewustzijn
  • Interne representaties en het manipuleren daarvan vormen de binnenwereld
  • De pure, kwalitatieve beleving vormt de belevingswereld
  • Een robot en een mens kunnen bij een bepaalde ervaring cognitief vergelijkbare processen doormaken. Voor een mens zal het achteraf echter belangrijk zijn hoe de ervaring was (positief/negatief etc.), waar dit voor de robot niks uitmaakt.
  • Artificiële systemen kunnen dus wel net als mensen een binnenwereld hebben, maar geen ‘belevingswereld’
  • Kwalitatieve belevingsaspecten vormen samen het fenomenaal bewustzijn.
  • Als jij en een robot een kop koffie drinken zal dit er hetzelfde uitzien, maar jij proeft de koffie en de robot proeft/ervaart helemaal niets. De robot heeft dus wel een binnenwereld net als jij, maar geen belevingswereld oftewel fenomenaal bewustzijn.
  • Zo ontstaan de ‘filosofische zombies’
  • Sommige filosofen geloven dat zulke filosofische zombies denkbaar zijn en stellen op basis van dit voorbeeld dat ons fenomenaal bewustzijn niet afhankelijk is van ons brein en de rest van ons lichaam. Oftewel = iemand kan hetzelfde in elkaar zitten als jij en alsnog andere kwalitatieve ervaringen hebben. Een mens en de filosofische zombie zitten hetzelfde in elkaar want ze hebben beide een ‘binnenwereld’, maar ze verschillen omdat de zombie geen fenomenaal bewustzijn heeft.
  • Andere filosofen menen dat zulke filosofische zombies niet denkbaar zijn. Als iemand precies op dezelfde manier in elkaar zit als jij, dan zal hij ook precies dezelfde ervaringen hebben.
  • Qualia: kwalitatieve aspecten van de ervaring.
  • Zijn de qualia los te koppelen van de ervaring zelf? Kunnen ze afzonderlijk worden gedacht?
  • We schieten dan dezelfde weg op als Descartes deed met zijn onderscheid tussen Res cogitans en Res extensa. Res Cogitans (zelf, ik, geest) koppelde hij los van het lichaam.
  • Spectruminversie
  • Hoe kunnen we weten hoe een ander iets ervaart, of ik en een ander iets hetzelfde ervaren?
  • Op basis van gedrag kunnen we niet uitsluiten dat het mentale leven van iemand anders er helemaal anders uitziet dan dat van ons.
  • Hoe kunnen we weten dat twee mensen met blauw hetzelfde bedoelen? Misschien ziet de een wel iets totaal anders als het om blauw gaat.
  • Mensen kunnen dus van elkaar verschillen wat betreft fenomenale aspecten van het bewustzijn, maar hetzelfde zijn wat betreft representationele of intentionele aspecten. (We noemen dezelfde dingen blauw, maar ervaren het verschillend)
  • Kunnen we dit soort verschillen achterhalen?
  • 4.4 Pseudoproblemen?
  • Zijn sceptische scenario’s zoals zombies en spectruminversie geen pseudoproblemen?
  • Is het wel mogelijk dat ons mentale leven helemaal exclusief is? We hebben toch ook psychologische begrippen waarmee we het beschrijven? Waarmee we het kunnen communiceren? Toont dit niet aan dat het gesloten boek onmogelijk is?
  • Hoe kunnen we aantonen dat spectruminversie een pseudoprobleem is? We kunnen niet slechts zeggen dat we dezelfde formuleringen gebruiken, want daar is al rekening mee gehouden: we kunnen verschillende dingen waarnemen maar daar toch dezelfde term voor hebben.
  • Hoe komen de begrippen die we gebruiken tot stand?
  • Zouden we helemaal vanuit onszelf een eigen taal kunnen ontwikkelen?
  • We maken onze privébelevenis waar wij alleen toegang tot hebben, tot een veel algemenere belevenis waarvan we aannemen dat anderen die ook kunnen ondergaan.
  • Vanuit onze pijnervaringen komt het woordje ‘pijn’.
  • Wittgenstein gaat hier tegenin: deze manier van psychologische begrippen opbouwen is volgens hem onmogelijk.
  • Een privétaal zou zijn werk als taal niet kunnen doen en zou ook niet kunnen worden herkend.
  • Hoe komen ze dan tot stand volgens Wittgenstein?:
  • In een intersubjectieve, sociale, linguïstische context.
  • Een erg belangrijk deel van hun betekenis is de toepassing ervan op andere mensen. We kunnen volgens Wittgenstein filosofische zombies en spectruminversie gerust als pseudoproblemen afdoen, omdat dus de sociale context waarin taal tot stand komt al het probleem van andere geesten tackelt.
  • Edmund Husserl: de buitenwereld kan nooit worden weggedacht. Onze ervaringen hebben altijd intentionaliteit. Onze ervaring van de buitenwereld is als een objectieve werkelijkheid gegrond in onze waarneming van andere personen als wezens die net zo’n ik hebben als ikzelf (alter ego’s)
  • Maurice Merleau-Ponty: Onze ervaring van de wereld is afhankelijk van de ervaring van een sociale wereld.
  • Hij beschouwt de mens als een psychofysisch geheel, dus het waarnemen van een handelend, menselijk lichaam is het direct waarnemen van een persoon. Je kunt ook onmogelijk zekerder zijn van je eigen bestaan dan van het bestaan van iemand anders.
  • Jean-Paul Sartre: We ontmoeten de ander in de ervaring van het bekeken worden. Schaamte ervaar je nooit alleen, zo stelt hij. In de schaamte heb je direct toegang tot de andere persoon.
  • Emmanuel Levinas: er gaat een direct ethisch appel uit van de Ander in onze waarneming van zijn of haar gelaat. Het schrijven van Ander met een hoofdletter wil zeggen dat het anders-zijn niet kan worden opgeheven.
  • 4.5 Directe of indirecte toegang?
  • Thomas Reid (direct realisme): We zien meteen dat andere mensen bewustzijn hebben. Het bestaan van andere geesten is een van de vele vanzelfsprekendheden van het gezond verstand.
  • Cognitiewetenschap kan dit ondersteunen: Basisemoties zijn universeel.
  • Spiegelneuronen: Neuronen ‘vuren’ niet alleen als we zelf een handeling uitvoeren, maar ook als we iemand anders die handeling zien uitvoeren.
  • Zo hebben we toch enigszins onmiddellijke toegang tot het bewustzijn van de anderen.
  • Wat als we geen directe toegang tot andere geesten zouden hebben? Is het probleem van andere geesten dan onoverkomelijk?
  • Veel filosofen geloven dat het epistemologisch en het conceptueel probleem kunnen worden opgelost op grond van de analogie tussen ons eigen gedrag en de daaraan gekoppelde mentale toestanden en het gedrag van anderen.
  • Voorbeeld: Ik brand m’n vinger aan een brandende plaat en ik ervaar pijn. Wanneer ik iemand anders dit zie doen ga ik ervan uit dat hij/zij hetzelfde ervaart.
  • Deze redenering is inductief, maar niet erg betrouwbaar. Deze is tenslotte maar gebaseerd op één enkel geval. Vereist inductie niet dat deze koppeling tussen gedrag zich in een representatief aantal gevallen toont?
  • 4.6: Van solipsisme naar panpsychisme

- Mentale toestanden schrijven we ook toe aan dieren.

- Functionalisme: een mentale toestand wordt bepaald door zijn functionele rol en niet door zijn fysische realisatie. Dus dieren die helemaal anders in elkaar zitten kunnen wel mentale toestanden hebben vergelijkbaar met die van mensen.

- Waar trekken we dan de grens? Kennen we mentale toestanden dan toedelen aan alles wat maar de juiste functionele organisatie heeft?

- Bij dieren vergissen we ons in ieder geval gemakkelijker in de concrete mentale toestanden die we eraan toeschrijven (Bokito)

- Wittgenstein: mensen en dieren delen geen concepten

- Davidson: dieren hebben helemaal geen opvattingen. Om opvattingen te hebben heb je een notie van waarheid nodig en dat vereist taal.

- Maar hoe weten we dat dieren geen onderdeel zijn van een taalgemeenschap? En kunnen we dat weten? (Epistemologisch, conceptueel)

- Hylemorfisme: alle vormen van leven hebben bewustzijn.

- Volgens Aristoteles bestaat alles uit twee principes, namelijk: 1) materie (hylè) 2) vorm (morphè) In een concrete substantie zijn materie en vorm onlosmakelijk verbonden. De vorm organiseert de materie en geeft structuur aan de materie. Dus:

· bij levende wezens (de concrete substantie) is de ziel de vorm. De ziel geeft dus het levende wezen vorm en organiseert deze.
- dieren hebben een sensorische ziel.
- planten hebben een vegetatieve ziel.
- mensen hebben een rationele ziel.

Panpsychisme: tegenovergestelde van solipsisme, schrijft aan alles mentale toestanden toe (ook objecten dus)

- Volgens het panpsychisme is elke mentale theorie een theorie van alles, een pantheorie.

Ø 4.7 Andere geesten op een rijtje

· Het metafysisch probleem (bestaan er andere geesten? (mensen))

- Geen van de benaderingen van en oplossingen voor het epistemologisch en conceptueel probleem is beslissend voor het metafysisch probleem. Alle opties blijven open.

- Levinas noemt de vooronderstelling van een geïsoleerd kennistheoretisch subject onmogelijk, en gaat er door de waarneming al vanuit dat er andere geesten bestaan.

· Het epistemologisch probleem

- Direct realisme blijkt door het probleem van andere geesten ontoepasbaar op het gebied van het bewustzijn en mentale toestand van anderen.

- Andere indirect realistische oplossingen zoals die van Mill die bewustzijn en mentale toestanden toeschrijft aan anderen door middel van analogieredeneringen.

- Toch bestaan er cognitieve mechanismen die ons zonder tussenstappen, toegang geven tot het bewustzijn van anderen.

- Vooronderstelt het epistemologisch probleem niet stiekem dat we wel degelijk het bewustzijn en mentale toestanden van andere kunnen ervaren, ook al zijn we daar niet onfeilbaar in? Gaat het begrip van de ander niet vooraf aan ons zelfbegrip?

· Het conceptueel probleem

- Hoe kunnen we met magere inductie, namelijk gebaseerd op één geval en hoogst persoonlijk, toch begrippen zoals ‘pijn’ en ‘verlangen’ vormen die ons vervolgens helpen begrijpen om het bewustzijn en de mentale toestand van andere te begrijpen?

- Wittgenstein zegt dat we één ding buiten beschouwing laten bij het vormen van dit probleem: taal komt tot stand in een sociale setting, niet bij één persoon. Dus ook bij het conceptuele probleem gaan de anderen ons voor.

· Conclusie

- Scepticisme op het gebied van ‘andere geesten’ is onhoudbaar.

- De vraag naar ‘andere geesten’ kan pas geformuleerd worden in een sociale context, aan de hand van een begrippenkader dat men deelt met andere bewuste wezens, met personen die en vergelijkbare binnenwereld en belevingswereld hebben.

- Alleen wanneer de probleemstelling volledig wordt opengetrokken voor andere wezens, lijken we nog af te moeten rekenen met metafysische, epistemologische en conceptuele vragen die samen een heuse sceptische problematiek vormen.

Hoofdstuk 5

Ø 5.1 Correspondentie en coherentie

- Tsjomme en Cecile zijn beide te laat, Tsjomme staat bekend als iemand die er altijd een potje van maakt en Cecile is juist een voorbeeld leerling.

- In eerste instantie geloof je Tsjomme niet en Cecile wel, tot je begint na te denken over de mogelijke optie dat Tsjomme en Cecile samenwerken.

- Het probleem dat zich voordoet: Wat moeten/mogen we nu eigenlijk geloven?

- Correspondentietheorie: Waarnemingen in overeenstemming met de feiten.

- Maar in dit geval vertelt niemand ons de feiten.

- We hebben in deze situatie niets aan een analyse of definitie van waarheid/kennis. (Waarheid moet in overeenstemming zijn met de feiten, maar wat zijn dan de feiten?)

- Je zou kunnen zeggen dat je hypotheses gaat opstellen (abductie), maar we kunnen eindeloos veel hypotheses op gaan stellen.

- De meeste filosofen zijn het erover eens dat coherentie met reeds verworven overtuigingen een belangrijke rol speelt (Tsjomme is vaak onterecht te laat, dus dat zal nu wel weer het geval zijn. Cecile is nooit te laat, dus nu zal ze er wel een goede reden voor hebben)

- Stel je besluit toch de vervoersmaatschappij op te bellen om de verhalen van Tsjomme en Cecile te checken. Ook dan gaat je oordeel alsnog uit van coherentie, omdat je er van uitgaat dat de vervoersmaatschappij jou het eerlijke antwoord zal geven.

· Waarnemingskennis en getuigenkennis

- Zoals je ogen je geest kunnen bedriegen kunnen andere mensen jouw bedriegen.

- Verschil: Het grootste deel van wat we waarnemen is getuigenkennis, slechts een klein deel waarnemingskennis.

- Verschil: Wat we zelf waarnemen is doorgaans betrouwbaarder dan wat we weten van ‘horen zeggen’

- Hume: getuigenis moet worden kunnen teruggevoerd op waarneming

- Reid: we moeten altijd afgaan op getuigenissen, tenzij we goede redenen hebben om dat niet te doen.

Ø 5.2: Wetenschappelijk en activistisch scepticisme

- Behoort coherentie hét waarheidscriterium te zijn?

- Wetenschappelijke sceptici: coherentie speelt een belangrijke rol, maar garandeert op zichzelf genomen niet dat we tot waarheden komen.

- Afhankelijker en betrouwbaarder waarheidscriterium: de wetenschap en de wetenschapper.

- Wetenschappelijke hypotheses brengen ons dichtbij dé waarheid, dichterbij kunnen we niet geraken.

- Activistische sceptici: zoveel mogelijk vruchten plukken van de wetenschap, individuen moeten zich wapenen tegen lichtgelovigheid en onwetendheid. Kwakzalverij en andere vormen van onzin en volksverlakkerij moeten bestreden worden. Maatschappij zoveel mogelijk ingericht in lijn met wetenschappelijke inzichten en bevindingen.

- Wetenschappelijke en activistische sceptici beschouwen zichzelf graag als erfgenamen van de pyrronisten.

- Pyrronist: Kan p geloven zonder te geloven dat p waar is. Gaat af op hoe de wereld op hem afkomt.

- Activistische scepticus: wel rotsvast van overtuigd dat we met wetenschappelijke methodes tot betrouwbare kennis kunnen komen. Alles wat in tegenspraak is met wetenschappelijke bevindingen, bijv. homeopathie, is ‘onzin’. Is heilig overtuigd van de wetenschap dus.

- Dus, antwoord van de pyrronist op de vraag: ‘Wat te geloven’ staat op gespannen voet met het antwoord van de wetenschappelijke en activistische scepticus.

- Pyrronist: ga of op je indrukken en commit jezelf niet aan je opvattingen.

- Activistische scepticus: vertrouw zoveel mogelijk op de wetenschap

Ø 5.3: Demarcatie en de Duhem-Quine-stelling

- Demarcatieprobleem: wat zijn de criteria om een principiële en rigoureuze scheidslijn te trekken tussen ernstige, betrouwbare en wetenschappelijke theorieën en onbetrouwbare en pseudowetenschappelijke theorieën?

- Tot eind 19e eeuw: Theorieën worden wetenschappelijk genoemd voor zover ze tot stand komen op basis van de oude, inductieve methode. (Gehaktmolen: we gooien er cijfers, waarnemingen etc. in en er komt een samenhangende wetenschappelijke theorie uit)

- Wiener Kreis begin 20e eeuw: maken een onderscheid tussen twee contexten, context van de ‘ontdekking’ en context van de ‘bevestiging of verantwoording’.

- Context van de ontdekking: manier waarop wetenschappelijke hypotheses en theorieën concreet tot stand komen. > deze is totaal irrelevant voor de wetenschappelijkheid van die hypotheses en theorieën.

- Context van de bevestiging of verantwoording: in welke mate kan het eindproduct ondersteund worden door waarnemingen. Dit is wel relevant.

- Wetenschapsfilosofen moeten zich volgens de Wiener Kreis alleen nog maar daar mee bezig houden.

- Verificatie vormt het wezenskenmerk van de wetenschap, daarmee onderscheidt het zich van religie, metafysica, pseudowetenschap etc.

- De betekenis van een bewering ligt in of deze verifieerbaar is of niet, de procedure die je moet volgen om na te gaan of deze waar of onwaar is.

- Maar hoe verifieer je dan de uitspraak: ‘Alle zwanen zijn wit.’?

- Het verificatiecriterium is dus te zwak, te inclusief, omdat het veel uitspraken die we intuïtief niet als wetenschappelijk beschouwen wel zo beschouwd.

- Daarnaast is het te sterk, te exclusief: een heleboel uitspraken die typerend zijn voor wetenschappers beschouwt zij niet als wetenschappelijk.

- Karl Popper komt met de oplossing: algemene of universele uitspraken kunnen niet worden geverifieerd, maar wel worden gefalsifieerd. (Alle zwanen zijn wit > niet opzoek gaan naar alle zwanen ter wereld, maar één zwarte zwaan vinden)

- Om wetenschappelijk te zijn moet een uitspraak dus falsifieerbaar zijn, en zodra deze gefalsifieerd is heeft deze geen waarde meer.

- Popper stelt in tegenstelling tot de Wiener Kreis dat de theorieën waarmee en waaraan wetenschappers werken, hun onderzoek in belangrijke mate sturen. Waarnemingen worden mede bepaald door ‘verwachtingshorizon’ en zijn ‘theorie gebonden’ Echte wetenschappers kunnen zich daar echter voldoende tegen wapenen en slagen erin om met een open en kritische blik naar eigen theorieën te blijven kijken.

- Zowel het verificatie als het falsificatie criterium gaan eraan voorbij dat de precieze betekenis van een individuele hypothese mede wordt bepaald door de theorie, het geheel van hypotheses waar die individuele hypothese deel van uitmaakt.

- Duhem-Quine-stelling: er bestaan geen cruciale experimenten.

- Een cruciaal experiment kan voor eens en voor altijd aantonen of een hypothese  waar of onwaar is.

- Echter, nadat we een experiment hebben opgezet is de uitkomst ervan interpreteren. Bij dat interpreteren maken we gebruik van een heleboel vooronderstellingen.

- Met een experiment testen we niet een afzonderlijke hypothese, maar de hypothese + het geheel van vooronderstellingen op basis waarvan het experiment wordt bedacht, opgezet, uitgevoerd en geïnterpreteerd.

  • 5.4 Kuhn en theorieëndynamiek
  • Kerngedachte van empiristische schema’s zoals verificatie en falsificatie: onze zintuiglijke ervaringen en waarnemingen vormen een zuivere basis voor kennis en wetenschap.
  • Theoriegebondenheid: Zintuiglijke ervaringen of waarnemingen zijn nooit geheel ‘zuiver’, vervuild door vooronderstellingen en theorieën. Wat we zien wordt bepaald door onze verwachtingshorizon.
  • Popper erkent de theoriegebondenheid en verwachtingshorizon, maar meent dat goede wetenschappers hier zich tegen kunnen wapenen (zie paragraaf 5.3)
  • Thomas Kuhn heeft zich hier meer in verdiept en is het daar niet mee eens.
  • Kuhn: We zien niet simpelweg wat we zien, maar we interpreteren wat we zien en we zien zoals we het interpreteren.
  • Kuhn’s ‘Aristoteles ervaring’ brengt een fundamentele verandering teweeg in hoe hij over wetenschap denkt.
  • Als we willen weten hoe wetenschap écht werkt, moeten we niet kijken naar de eindproducten maar naar de processen die ertoe leiden.
  • Zoveel mogelijk meedenken/meekijken met de wetenschapper en met diens vooronderstellingen en theorieën.
  • Kuhn beweert dat elk wetenschappelijk domein periodes van ‘normale wetenschap’ kent die worden afgewisseld met ‘revoluties’
  • Tijdens een periode van normale wetenschap werken wetenschappers binnen het zelfde ‘paradigma’ en staan alle neuzen dezelfde kant op.
  • Tijdens een ‘revolutie’ stapelen onverwachte waarnemingen zich op zodat er een oplossing voor gevonden moet worden. De bestaande vooronderstellingen worden ter discussie gesteld en moeten worden bijgesteld/aangepast. > een paradigmawissel.
  • Dan volgt weer een periode van normale wetenschap waarin het nieuwe paradigma heerst.
  • Kuhns opvattingen zijn nog steeds controversieel vanwege het wetenschapsrelativisme.
  • Kuhn stelt niet dat dé waarheid of dé werkelijkheid bepaald wordt door het paradigma.
  • Beperkt zich tot overtuigingsrelativisme: wat een wetenschapper ervaart of gelooft wordt bepaald door het paradigma waarbinnen de wetenschapper denkt en werkt.
  • We kunnen de rationaliteit van afzonderlijke hypotheses niet inschatten door ze uit hun context, theorie of paradigma te lichten en vervolgens te toetsen aan vermeend zuivere waarnemingsgegevens. (Zoals het verificatie- en falsificatie criterium dit wel doen)
  • 5.5 Augustinus, Bayle en tolerantie.
  • Kan de wetenschap bijv. ook bewijzen dat God wel/niet bestaat?
  • Veel mensen zijn van mening dat religieuze overtuigingen niet alleen op de wetenschap gebaseerd kunnen zijn, maar wat is er dan nog meer voor nodig? En hoe moeten we omgaan met rivaliserende religieuze overtuigingen?
  • Verhaal van Martin Guerre: pleegt de vrouw van Martin Guerre overspel wanneer zij betrekkingen heeft met de bedrieger?
  • Juridisch gezien wel, van binnenuit is het een ander verhaal. Ze weet tenslotte niet dat de bedrieger niet haar man is.
  • Bayle: de vrouw pleegt geen overspel, ze vervult zelfs haar echtelijke plicht!
  • Het verhaal van Martin Guerre illustreert volgens hem dat we allemaal de plicht hebben ons geweten te volgen.
  • We hebben ook de plicht om ons niet met de individuele autonomie van anderen te bemoeien, zo kan het recht van anderen om hun geweten te volgen bestaan.
  • Waarom is Bayle’s analyse voor ons van belang?
  1. Een goede illustratie van het probleem waar we tegenaanlopen: Van binnenuit vs. van buitenaf. Wat de vrouw van binnenuit gelooft en wat van buitenaf als waar beschouwd wordt.

Wat iemand behoort te doen moet afhankelijk zijn van wat hij/zij van binnenuit gelooft.

  1. Bayle spreekt zich uit over hoe wij ons moeten verhouden tot mensen die volgens ons foutieve overtuigingen hebben. We moeten deze altijd tolereren.
  • Bayle behoort samen met Locke en Spinoza tot de eerste filosofen van de zeventiende eeuw die tolerantie bepleiten, eerst vooral op religieus gebied maar later ook in de politiek.
  • Bayle’s benadering richt zich rechtstreeks tegen die van Augustinus: ‘Dwing hen naar binnen te gaan.’
  • Augustinus is voor religieuze vervolging van ketters.
  • We hebben geen enkel criterium op basis waarvan we kunnen achterhalen wel geloof het ware geloof is, dus is het moreel niet aanvaardbaar om een religie te forceren.
  • Meer algemeen: er is geen onafhankelijke, betrouwbare manier om de waarheid van de leugen te scheiden. Daarom laten we iedereen ‘in hun waarde’ en heeft iedereen het recht naar zijn/haar geweten te handelen.
  • 5.6 Wereldbeelden en integriteit
  • Een wereldbeeld is het geheel van opvattingen die iemand heeft en op basis waarvan diegene problemen oplost, keuzes maakt en handelt. Het is een coherent geheel van overtuigingen. Binnen een wereldbeeld is er sprake van rationaliteit en integriteit.
  • Rationaliteit houdt in dat je vanuit jouw wereldbeeld je handelingen onderbouwt en pas je nieuwe informatie in al bestaande opvattingen, vanuit jouw positie gezien is jouw wereldbeeld volkomen rationeel. Vaak wordt dit conformation bias genoemd: je zult dingen die niet in jouw wereldbeeld passen eerder betwijfelen dan dingen die overeenkomen met jouw wereldbeeld.
  • Integriteit is dat je niet de neiging hebt om te doen alsof een opvatting die je hebt binnen je wereldbeeld past maar deze eigenlijk niet hier in past. Je bent dan dus niet integer en wijkt af van je wereldbeeld en probeer je te rechtvaardigen binnen je wereldbeeld.
  • Het voorbeeld van Martin Guerre illustreert dit onderscheid: Stel dat de vrouw van Martin Guerre eigenlijk wel beseft dat een bedrieger de plaats heeft ingenomen van haar man maar dat niet aan zichzelf wil toegeven en die gedachte voor zichzelf ‘afblokt’ dan is haar geweten/wereldbeeld wel rationeel maar niet integer. Als de vrouw van Martin Guerre weet dat een bedreiger de plaats van haar man heeft ingenomen maar daar niet naar handelt, is haar handelen wel rationeel maar niet integer.
  • 5.7: Scepticisme beteugeld?

Sceptische twijfel kan op vele verschillende manieren productief zijn, een aantal voorbeelden:

- Sceptische twijfel kan kennis aanscherpen, doordat je continu sceptische vragen stelt over een bepaald onderwerp en met sceptische alternatieven komt.

- Sceptische twijfel kan tolerantie teweeg brengen. Omdat je nooit zeker weet wat de waarheid is kan je ook zeggen: misschien heb ik wel geen gelijk, misschien heb jij gelijk vanuit jouw positie.

- Sceptische twijfel kan goedgelovigheid tegengaan, als je een post op facebook ziet waarin de magische werking van helende kruiden wordt beschreven, dan kan een sceptische blik ervoor zorgen dat je misschien zelf onderzoek gaat doen en tot andere conclusies komt.

- Sceptische twijfel laat beperkingen van “kennis” zien. Als je alsmaar door vraagt naar de kern van kennis, dan blijkt na een bepaalde tijd dat wij toch wel beperkt zijn in wat we kunnen weten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.