rede en religie eindtermen

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 6883 woorden
  • 17 mei 2010
  • 42 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
42 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

1. Leg uit welke problemen zich voordoen bij het definiëren van ‘religie’. Geef een voorbeeld.
Er zijn veel verschillende religies, in alle culturen en uit alle tijden. Er is geen kenmerk te noemen waar alle religies aan voldoen. Ook is het verleidelijk om ‘religie’ te definiëren naar het voorbeeld van de christelijke kenmerken.
Bijvoorbeeld: een veelgehoorde definitie van ‘religie’ is ‘het geloof in een God’, maar er zijn ook religies met meerdere goden (hindoeïsme) en in het boeddhisme komt zelfs helemaal geen god voor.

2. Leg uit binnen welke drie perspectieven je religie kunt omschrijven. Beargumenteer ook in hoeverre je waarde hecht aan elk van deze drie perspectieven.
· Religie als overtuiging: alle religies zijn gebaseerd op een idee over hoe de wereld in elkaar zit en de plaats van de mens daarin. Een probleem is dat deze ideeën over het algemeen niet empirisch bewijsbaar zijn en het dus twijfelachtig is of ze wel als kennis aangenomen kunnen worden.
· Religie als waarde en beleving: religie kan ook een bron zijn van normen en waarden en van ervaringen. Omdat waardeoordelen geen beweringen doen over de werkelijkheid, kunnen ze ook nooit waar of onwaar zijn. Of je waarde hecht aan religieuze waarden en ervaringen, hangt dus volledig af van je persoonlijke mening.
· Religie als praktijk: hieronder wordt verstaan de handelingen die binnen een religie uitgevoerd worden. Dit kunnen rituelen zijn (vaste symbolische handelingen) maar ook het tot uiting brengen van religie in het dagelijks leven.

3. Waarom kan het vastleggen van de betekenis van ‘religie’ leiden tot etnocentrisme en essentialisme? Licht dit toe met behulp van voorbeelden.
Er bestaat geen gemeenschappelijk kenmerk van alle religies. Het begrip ‘religie’ bevat geen essentie. Je kunt dus geen definitie geven van ‘religie’ waar alle religies aan voldoen. Bovendien kan men bij het vastleggen van de betekenis van ‘religie’ de fout maken om onder ‘religie’ alleen de religies uit de eigen (westerse) cultuur te verstaan. De kerk als instituut, bijvoorbeeld, is typisch voor het christendom. Zie ook het voorbeeld bij eindterm 1.

4. Beargumenteer waarom de rede vanuit een kentheoretisch perspectief lijnrecht tegenover religie lijkt te staan.
De rede gebruikt andere bronnen om kennis te verkrijgen dan religie. De rede kent alleen gezag toe aan de waarneming en de locica (redeneringen) als bronnen van kennis, terwijl de religie ook beweringen die door andere bronnen zijn gerechtvaardigd, accepteert.

5. Waarom kunnen we wetenschappelijke kennis niet op een eenduidige manier als bron van vooruitgang beschouwen?
Wetenschappelijke kennis is niet absoluut waar. Bijvoorbeeld: Newton dacht te weten hoe de wereld in elkaar zat, totdat Einstein kwam met zijn relativiteitstheorie… Ook is het maar de vraag of de maatschappij erop vooruit gaat van meer wetenschappelijke kennis. Denk aan de atoombom, en zonder de wetenschap waren er ook geen energieslurpende auto’s waardoor nu de aarde opwarmt…

6. Waarom kan de wetenschappelijke rede geen antwoorden geven op ervarings- en zingevingsvragen?
De rede is per definitie objectief. Redelijke uitspraken zijn altijd beschrijvend en geven nooit een waardeoordeel. En waardeoordelen zijn nu juist onmisbaar om antwoord te geven op ervarings- en zingevingsvragen.

7. Leg uit waarom de thematiek van rede en religie voor elke historische periode afzonderlijk bekeken moet worden. Geef ook aan waarom de verhouding tussen beide pas sinds de verlichting een probleem werd en in de klassieke islamitische wereld nauwelijks problematisch was.
In iedere historische periode waren er andere manieren van denken, en ook andere denkers. Zij hadden ook allemaal verschillende ideeën over de verhouding tussen rede en religie. Voor de verlichting was er helemaal geen conflict tussen rede en religie. Plato en Aristoteles zagen religieuze opvattingen niet als irrationele dogma’s maar als een kwestie van gezond verstand. In de middeleeuwen werd ook niet serieus getwijfeld aan de waarheid van het christendom. In de islamitische wereld was de algemene opvatting dat er maar één waarheid is en dat die op verschillende manieren kan worden bereikt, zoals religieuze openbaring of wetenschappelijke rede. Vanzelfsprekend leiden al deze bronnen van kennis tot dezelfde conclusie.

8. Leg uit op welke bronnen en kenvermogens een beroep kan worden gedaan bij het verwerven van kennis.
Waarneming, redeneren, intuïtie (dat wat je aanvoelt), teksten van anderen (testimony) en mystieke ervaring.

9. Welke van deze bronnen zijn betrouwbaar?
Waarneming en logica (redeneren) zijn in principe voor iedereen hetzelfde en zijn dus communiceerbaar en controleerbaar. Experimenten zijn ook herhaalbaar en er zou altijd hetzelfde resultaat uit moeten komen. Intuïtie is minder betrouwbaar, het leidt lang niet altijd tot de juiste conclusie en het is ook niet communiceerbaar naar anderen toe. Testimony is minder betrouwbaar dan het met je eigen ogen zien (waarneming) maar je kunt er niet zonder. Als iedereen eerst alles zelf moet uittesten voordat je het voor waar kunt aannemen zou je niet veel verder komen. Mystieke ervaring kan persoonlijk erg overtuigend zijn maar omdat het niet in taal is uit te drukken is het niet communiceerbaar en kan het dus geen gedeelde kennis worden.

10. Geef aan de hand van concrete voorbeelden verschillende hermeneutische probleemstellingen en standpunten over het interpreteren van religieuze teksten weer.
· Is het brood dat bij het avondmaal gegeten wordt letterlijk het lichaam van Jezus of is het slechts een symbool?
· Heeft Jezus een goddelijke of een menselijke natuur, of allebei?
· Volgens de Koran is niets als God, maar toch wordt Hij vergeleken met objecten en verschijnselen die door ons mensen te kennen zijn. Moet je deze vergelijkingen dan wel letterlijk nemen?
· Algemener: moet je religieuze teksten letterlijk of figuurlijk interpreteren?

11. Geef de standpunten van Thomas van Aquino, Al Farabi en Averroës over de verhouding tussen de filosofische rede en religieus geloof weer en vergelijk ze onderling.
Thomas van Aquino: de filosofische rede is ondergeschikt aan religieuze openbaring. Uiteindelijk zijn deze twee bronnen van kennis altijd met elkaar in overeenstemming, maar het vereist veel scholing om de rede correct te gebruiken. Daarom is het voor de massa beter om in de religieuze openbaring te geloven. Ook schiet de rede soms tekort bij het bewijzen van geloofswaarheden, deze zullen dus zonder redelijke ondersteuning aanvaard moeten worden.
Al Farabi: de rede is superieur aan religie. Religie is een simpelere, beeldende voorstelling van de werkelijkheid, die iedereen kan begrijpen. Voor wie in het bezit is van redelijke kennis, wordt religie overbodig.
Averroës: de waarheid van de religieuze openbaring is niet dezelfde als die van de rede, soms zijn ze zelfs strijdig met elkaar.
De visies van Thomas en Al Farabi lijken op elkaar, maar Thomas vindt religieuze openbaring belangrijker als bron van kennis, en volgens Al Farabi is de rede superieur. Over Averroës wordt niet gezegd of hij voorkeur voor een van de twee heeft.

12. Welke Aristotelische of Platoonse invloeden herken je in deze standpunten?
De godsbewijzen van Thomas van Aquino zijn een vervolg van Aristoteles’ ontologisch godsbewijs. Al Farabi’s idee dat religieuze openbaring een afbeelding is van de werkelijkheid, matcht met Plato’s filosofie.

13. Waarin verschillen premoderne en hedendaagse debatten over de verhouding tussen wetenschappelijke kennis en religieuze dogma’s?
In de premoderne tijd stond de waarheid van de religieuze openbaring uiteindelijk niet ter discussie. Er werd alleen geprobeerd deze waarheid te ondersteunen met redelijke argumenten. Tegenwoordig wordt het bestaan van God helemaal niet meer vanzelfsprekend voor waar aangenomen. Er wordt algemeen geloofd dat de wetenschap de beste (de enige) manier is om kennis te verkrijgen. De discussie is nu dus veel fundamenteler.

14. Waarom kan fundamentalisme beschouwd worden als een modern verschijnsel?
Fundamentalisme, het compromisloos vasthouden aan religieuze principes, is een reactie op wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Hoe meer de samenleving zich verwijdert van een religie, hoe meer de gelovigen hun standpunten duidelijk willen maken door fundamentalisme. Bijvoorbeeld de reformatie, Maarten Luther zette zich af van de katholieke kerk door alleen nog maar de Bijbel te gebruiken als leidraad voor zijn geloof. Dat is in feite fundamentalisme.

15. Geef het godsbewijs van Anselmus. Met welk doel is dit bewijs opgeschreven?
Er is iets waarboven wij niets groters kunnen denken.
Als dit niet zou bestaan, dan zouden wij er nog iets groters boven kunnen denken, namelijk datgene waarboven wij niets groters kunnen denken én wat ook nog bestaat.
Dus: datgene waarboven wij niets groters kunnen denken, bestaat.
En dat noemen wij God.
Dit bewijs is niet bedoeld om mensen te overtuigen, maar om het al vaststaande bestaan van God te ondersteunen met redelijke argumenten en om het geloof volmaakter te maken.

16. Welke opvatting heeft Kant over het karakter van metafysische uitspraken? Welke vooronderstellingen gebruikt hij daarbij?
Metafysische uitspraken zijn beweringen over niet-empirisch waarneembare dingen. Deze noemt Kant synthetische a priori-oordelen, d.w.z. oordelen die niet door de waarneming gerechtvaardigd worden maar toch nieuwe kennis toevoegen. Hiertoe behoort bijvoorbeeld de Euclidische meetkunde.
Maar niet alle metafysische uitspraken zijn synthetisch a priori, bijvoorbeeld religieuze oordelen. Je kunt dus volgens Kant geen religieuze kennis verkrijgen.
Sowieso kun je over het ‘Ding an sich’, dat wat in de werkelijkheid bestaat, niets weten. Je kunt wel iets zeggen over hoe de menselijke rede de werkelijkheid structureert, bijvoorbeeld door ruimte, tijd, causaliteit. Dit noemt Kant postulaten van de rede. Ook het bestaan van God is zo’n postulaat. Je kunt nooit zeker weten of het waar is, maar het is wel noodzakelijk voor het structureren van de werkelijkheid en voor morele wetten.

17. Waarom wijzen de logisch empiristen van de Wiener Kreis de kantiaanse legitimatie van religie af?
Volgens de logisch empiristen zijn zinvolle uitspraken ofwel per definitie waar ofwel empirisch waarneembaar. Zij verwerpen dus het idee van synthetische a priori oordelen. Uitspraken over God zijn niet van tevoren waar en je kunt God ook niet zien, dus zijn ze betekenisloos.

18. Waarom is het logisch-empiristische verificatiecriterium te streng voor het vaststellen van de betekenis van uitspraken?
Veel natuurkundige verschijnselen zijn niet direct empirisch waarneembaar (alleen via meetapparatuur en formules maar niet direct) en zouden volgens het verificatiecriterium dus niet betekenisvol zijn. Bijvoorbeeld: atomen kun je niet zien maar je hebt ze wel nodig om verschijnselen te onderbouwen/te begrijpen. Met het verificatieprincipe sla je de fundering onder het hele natuurwetenschappelijke systeem weg.

19. Wat zijn volgens Quine de twee dogma’s van het empirisme? Welke kritiek geeft Quine daarop?
· ‘Er is onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken’.
· ‘Alle uitspraken zijn restloos te herleiden tot een analytische en een synthetische component’.
Quine verwijt de logisch-empiristen dat ze het onduidelijke begrip ‘analytisch’ gebruiken, terwijl ze alle andere begrippen die niet volstrekt logisch en duidelijk zijn, afdoen als onwetenschappelijk en betekenisloos. De waarheid van analytische uitspraken berust op synonymie van de termen, ofwel op betekenissen. Maar ‘synonymie’ en ‘betekenis’ zijn net zo onduidelijk als ‘analyticiteit’. Als je dus niet eens weet wat analytische uitspraken zijn, hoe kun je ze dan onderscheiden van synthetische uitspraken?
Het tweede punt van kritiek van Quine is dat de logisch-empiristen afbreuk doen aan de taal door sommige stukken zomaar te negeren omdat ze niet ingedeeld kunnen worden in de analytische of de synthetische categorie. Bijvoorbeeld vragen. Vragen zijn niet synthetisch want ze zeggen niets over de werkelijkheid (daar zijn antwoorden voor…) en ze zijn ook niet analytisch want de termen hebben (meestal) niet dezelfde betekenis. Zouden vragen dan betekenisloos zijn? Quine vindt dat deze opvatting de taal tekort doet.

20. Welke gevolgen heeft Quines holistische opvatting van betekenis voor de mogelijkheid van verificatie van afzonderlijke uitspraken?
Volgens Quine hangt de betekenis van begrippen in een uitspraak af van andere begrippen en theorieën. Het is één geheel en je kunt een begrip niet los zien. Je kunt dus ook niet weten of een uitspraak waar is, zonder daarbij gerelateerde begrippen te gebruiken.

21. Onder welke omstandigheden kunnen religieuze uitspraken volgens Quine een praktische rol spelen?
Er is geen enkele reden om religieuze uitspraken bij voorbaat al uit te sluiten. Het is net zo onmogelijk om te bewijzen dat God niet bestaat als dat hij wel bestaat. Daarom stelt Quine als criterium voor alle uitspraken dat ze nuttig moeten zijn om onze waarnemingen te ordenen. Op kentheoretisch terrein voldoen wetenschappelijke theorieën meestal beter aan dit criterium dan religieuze uitspraken, maar op het gebied van de ethiek kunnen religieuze uitspraken wel een belangrijke rol spelen.

22. Hebben religieuze uitspraken inderdaad geen feitelijk, maar een moreel karakter? Beargumenteer je standpunt met behulp van voorbeelden uit deze tijd.
Het grote verschil tussen religieuze en redelijke (empirische en logische) uitspraken, is dat die laatste bewijsbaar zijn en voor iedereen even waar of onwaar zijn. Religieuze uitspraken daarentegen zijn niet bewijsbaar door middel van waarnemingen of redeneringen. Daarom is niet iedereen het eens of ze wel of niet waar zijn. Dat wil niet zeggen dat religieuze uitspraken geen kennis kunnen zijn. Ze zijn alleen van een andere, persoonlijke orde. Waarom zouden er anders in deze wetenschappelijk ingestelde tijd nog mensen zijn met een religieuze overtuiging, buiten de morele en praktische orde om? Voor deze mensen is religie minstens net zo nuttig als verklaring voor de waarneming als de wetenschap. Wie geeft ons het recht om deze overtuiging als ‘minder goed’ of ‘minder waar’ te bestempelen dan de atheïstische?

23. Welke hiërarchie van objecten van kennis onderscheidt Al Farabi?
Deze ‘objecten van kennis’ moeten volgens Al Farabi bekend zijn bij de bewoners van de ideale stad:
· de eerste oorzaak en zijn attributen
· niet-materiële zaken, het actieve intellect en de werking hiervan
· de hemellichamen en hun attributen
· de natuurlijke lichamen, d.w.z. alle objecten in de waarneembare wereld, en hoe deze objecten ontstaan en vergaan, en aan welke natuurwetten ze voldoen
· het ontstaan van de mens, hoe de vermogens van de ziel zich ontwikkelen, en de functie van het verstand, daardoor ontstaan nl. de wil en de keuzevrijheid.
· de eerste heerser en hoe openbaring ontstaat (de profeet Mohammed bracht de mensen de Koran)
· de heersers die hem opvolgen
· de deugdzame stad (de ideale samenleving in het klein) en het tegenovergestelde daarvan
· de deugdzame natie (in het groot) en het tegenovergestelde

24. Welke soorten uitspraken en redeneringen onderscheidt Al Farabi?
· Uitspraken over de dingen zoals ze in werkelijkheid zijn, dit is hoe de filosofen de wereld kennen op grond van de waarneming en redeneringen. Ook degenen die op de filosofen vertrouwen, kennen de wereld zoals hij is.
· Afbeeldingen en gelijkenissen van de werkelijkheid. De meeste mensen zijn niet in staat om de werkelijkheid te kennen zoals hij is, daarom hebben ze afbeeldingen nodig om de wereld en de dingen bij vraag 23 te begrijpen.
Beide soorten uitspraken drukken kennis uit, maar directe kennis van de werkelijkheid is volgens Al Farabi superieur aan het begrijpen van de werkelijkheid door middel van afbeeldingen.

25. Hoe kan volgens Al Farabi onjuist inzicht onstaan? Door welke drie oorzaken?
Als de werkelijkheid door iedereen direct gekend zou worden, dus zonder imiterende afbeeldingen, zou er geen onenigheid kunnen bestaan. Als echter wel gebruik gemaakt wordt van afbeeldingen, kunnen die afbeeldingen worden aangevochten. Geen van deze afbeeldingen geeft namelijk de werkelijkheid helemaal correct weer. De ene afbeelding staat dichter bij de werkelijkheid dan de andere, maar het blijft altijd een afbeelding.
Sommige mensen zijn niet tevreden met de afbeelding waarmee zij de werkelijkheid begrijpen. Ze zien een onjuistheid in die afbeelding en vechten deze dus aan. Ze gaan op zoek naar een betere afbeelding, die dichter bij de werkelijkheid staat. Als ze daarmee nog niet tevreden zijn, gaan ze op zoek naar een afbeelding die nog dichter bij de werkelijkheid staat, totdat ze geen afbeelding meer nodig hebben. Dan leren ze met de hulp van de filosofen de werkelijkheid direct kennen. Als ze dan nog niet tevreden zijn en ze hebben voldoende inzicht, kunnen ze zelf een filosoof worden door de wereld te kennen door middel van waarnemingen en logisch redeneren.
Dit is eigenlijk geen oorzaak van onjuist inzicht, maar juist de weg tot een juist inzicht. De volgende twee groepen mensen komen wel tot een onjuist inzicht:
De mensen die zich richten op materiële dingen, rijkdom, macht en eer. Zij proberen afbeeldingen van de werkelijkheid als onjuist voor te stellen omdat ze deze als een bedreiging zien. Ze zijn niet op zoek naar wijsheid en inzicht, maar streven materiële genoegens na.
En ten tweede degenen die de afbeeldingen van de werkelijkheid niet goed begrijpen. Zij vechten deze afbeeldingen aan op verkeerde gronden. Als zij vervolgens aankomen op het niveau van de directe waarheid, begrijpen ze deze ook niet en vechten ze de waarheid aan. Ze trekken dan de conclusie dat er geen waarheid bestaat of dat deze niet te bereiken is. Zij zijn de sceptici.

26. Waarom bestaat volgens Anselmus het hoogste wezen noodzakelijk in de werkelijkheid? En waarom geldt dit alleen voor het hoogste wezen?
Anselmus gaat er vanuit dat er iets is waarboven niets hogers gedacht kan worden. Als het alleen in de gedachten bestond, dan zou er nog iets hoger gedacht kunnen worden, namelijk datzelfde wat in de gedachten én in de werkelijkheid bestond. Daarom bestaat datgene waarboven niets hogers gedacht kan worden, noodzakelijk in de werkelijkheid.
Deze redenering gaat alleen op voor het hoogste wezen, omdat daarboven niets hogers gedacht kan worden. Boven alle andere dingen kan wel iets hogers gedacht worden, namelijk het hoogste wezen.

27. Waarom is het volgens Anselmus toch mogelijk dat de dwaas het bestaan van God ontkent?
De dwaas begrijpt dan de werkelijke betekenis van het begrip ‘God’ niet: hij gebruikt het óf als een leeg, betekenisloos woord, óf hij geeft er een betekenis aan die niet past bij de echte God. Voor iemand die de ware betekenis van het woord ‘God’ kent, is het onmogelijk Zijn bestaan te ontkennen.

28. Welke bevoegdheden en plichten komen volgens Locke toe aan de burgerlijke overheid?
De burgerlijke overheid heeft als enige doel het beschermen van burgerlijke rechten. Iedere burger heeft recht op leven, vrijheid, integriteit van het lichaam, bescherming tegen pijn en privé-eigendom. Het is de plicht van de overheid om deze rechten voor iedereen te garanderen. De overheid heeft de bevoegdheid om mensen die anderen deze rechten proberen te ontnemen, te straffen. De overheid mag zich niet bemoeien met het heil van de ziel (religie, idealen, levensovertuiging).

29. Waarom behoort de zorg voor de ziel volgens Locke niet tot het terrein van de overheid? Welke drie redenen geeft Locke daarvoor?
· Het heeft geen zin om mensen te verplichten een bepaalde religie aan te hangen. Dwang heeft toch nooit invloed op wat iemand innerlijk gelooft, terwijl dat nou juist is waar het om gaat. Een religie beoefenen zonder er met je hart in te geloven is erger dan helemaal geen religie aanhangen.
· De ‘burgerlijke magistraat’ mag natuurlijk met argumenten proberen de mensen te overtuigen, maar hij speelt hierin geen grotere rol dan alle andere mensen. Voor het redden van ongelovigen en ze naar de waarheid te leiden is iedere gelovige even geschikt.
· Overheden van verschillende landen hebben ver uiteenlopende religieuze opvattingen. Deze opvattingen zijn soms strijdig met elkaar en kunnen dus niet allemaal waar zijn. Als de overheden hun burgers hún geloof zouden opleggen, dan zou het verschil tussen gered worden of verloren gaan bepaald worden door in welk land je geboren bent. Deze denkwijze is God onwaardig.

30. Geef een eigen beargumenteerd standpunt met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de overheid voor het geloof.
De overheid heeft niet het recht om zich te bemoeien met het geloof van zijn burgers. Geloof is iets persoonlijks. Geen mens kan oordelen over de waarde van welke overtuiging dan ook en van wie dan ook, dat kan alleen God Zelf. Wij hebben de plicht om respect te hebben voor anderen en dat kan alleen als we ook respect hebben voor andermans geloofsovertuiging.

31. Uit welke twee elementen bestaat bij Kant de notie van het ‘hoogste goed’? Waarom kan het hoogste goed niet door de goede wil worden gerealiseerd?

® De zedelijkheid: je houden aan de morele wet van de categorische imperatief.
® De gelukzaligheid: als alles precies gaat zoals jij het wilt.

Met de goede wil kan wel de zedelijkheid bereikt worden, maar de gelukzaligheid is daar niet causaal mee verbonden. Door moreel goed te leven, word je dus niet vanzelf gelukzalig en kun je het hoogste goed niet realiseren.

32. Reconstrueer Kants redenering dat uit de notie van het hoogste goed geconcludeerd moet worden tot het bestaan van God. Welke vooronderstellingen hanteert Kant hierbij?

In deze wereld is het onmogelijk om de zedelijkheid compleet te bereiken. Daarom postuleert Kant de onsterfelijkheid. In de eeuwigheid kun je namelijk wel de zedelijke volmaakheid bereiken. Bovendien is er in de menselijke wereld geen verband te leggen tussen zedelijkheid en gelukzaligheid. Kant postuleert God als Degene die de twee elementen van het hoogste goed met elkaar verbindt.

33. Leg uit dat de moraal volgens Kant gebaseerd is op plicht en niet de leer is om geluk te bereiken maar de leer hoe wij waardig kunnen worden om de gelukzaligheid te bereiken.

Een mens kan niet zelfstandig de gelukzaligheid bereiken. Gelukzaligheid staat namelijk niet in verband met menselijk handelen. We hebben wel de plicht om zedelijk te handelen, zodat er meer ruimte is voor gelukzaligheid van anderen. Zo worden we waardig om zelf ook de gelukzaligheid te bereiken.

34. Leg uit hoe je religies vanuit ervarings- en zingevingsvragen kunt analyseren.

Je kunt religies zien als voorschriften voor de mens in plaats van als beschrijvingen van de wereld. Dus niet als feiten, maar als waarden.
Je kunt religies ook zien als bronnen van ervaring. Deze ervaring valt niet tot objectieve kennis te herleiden.

35. Wat houdt de ‘naturalistische drogreden’ in? Waarom geldt deze niet voor de ‘religie-als-waarde-positie’ en de ‘religie-als-ervaring-positie’?

Je kunt van een naturalistische drogreden spreken als iemand uit een beschrijving van hoe de mens of de wereld is, de conclusie trekt dat het ook zou moeten zijn. Bijvoorbeeld: ‘Het ligt nou eenmaal in de aard van de mens om conflicten op te lossen met geweld, dus moeten we maar oorlog blijven voeren.’ Hume noemt dit het verschil tussen ‘is’ en ‘ought’.
Bij de twee bovenstaande posities wordt niet uitgegaan van een beschrijving, maar van een waarde of ervaring. Daaruit kun je wel afleiden wat ‘ought to’.

36. Geef aan op welke manieren modernisering tot een verlies van religieuze waarden kan leiden.

Door de modernisering wordt de samenleving individualistischer. Ook worden mensen steeds meer van de natuur en van hun familie geïsoleerd. Vroeger was er veel meer een gevoel van gemeenschap. Daar paste religie bij. Maar in de moderne samenleving nemen wetenschap en technologie de overhand. We verliezen dus religieuze waarden als saamhorigheid en geborgenheid.

37. Leg uit hoe het religieus conservatisme het proces van modernisering beoordeelt. Noem aan de hand van voorbeelden drie tegenwerpingen tegen het standpunt van het religieus conservatisme.

Religieus conservatisme benadrukt de negatieve effecten van de modernisering, namelijk het verlies van een samenbindende kracht. Aanhangers van deze positie willen terug naar een religieuze samenleving die voor een sterke gemeenschapszin zorgt.
® Het belang van de gemeenschap hoeft niet per se gebaseerd te worden op religie. Je kunt bijvoorbeeld ook op seculiere humanistische gronden tot deze conclusie komen. Dus is alleen een argument tegen de moderne wereld niet genoeg.
® Het is ook maar de vraag of zo’n religieuze samenleving wel echt beter is. De kerk speelde toen zo’n overheersende rol in het dagelijks leven, dat dat lang niet voor iedereen even fijn was.
® Bovendien is niet alleen de samenleving, maar ook religie zelf veranderlijk. Daarom is een terugkeer naar de samenbindende religie van vroeger wellicht niet eens mogelijk.

38. Wat houdt cultuurrelativisme in? Waarom zijn religies vatbaar voor een cultuurrelativistische interpretatie? Neem een eigen standpunt in ten aanzien van cultuurrelativisme.

Cultuurrelativisme is de opvatting dat alle culturen gelijkwaardig zijn, dus dat er geen cultuuronafhankelijke criteria zijn om tradities op te beoordelen.
Religie kan worden gezien als onderdeel van een cultuur. Religieuze gebruiken zijn niet rationeel te funderen. Daarom kunnen ze ook niet met elkaar in overeenstemming komen. Onenigheid tussen verschillende religies is onvermijdelijk. Er zijn geen redelijke gronden om aan te nemen dat een religie beter is dan een andere, dus zal je waarschijnlijk tot de conclusie komen dat ze allemaal even goed zijn.
Mijn standpunt is dat er wel een criterium is om culturen te beoordelen, namelijk de universele mensenrechten. Een religie die die rechten onderschrijft, is naar mijn mening beter dan een religie die dat niet doet.

39. Wat verstaan fenomenologen onder de ‘onherleidbaarheid van de menselijke ervaring’? Welke kritiek hadden de latere fenomenologen en Gadamer op het sciëntisme?

Dat de ervaring ‘onherleidbaar’ is, wil zeggen dat het fundamenteel is. Er gaat niets aan vooraf, want de ervaring gaat juist vooraf aan de rest, namelijk de interpretatie ervan.

De kritiek op het sciëntisme was dat de wetenschap geen voorschriften voor het leven geeft maar alleen rationele kennis. Dat laatste is maar van beperkt belang voor de mens. Redelijke kennis is wel correct, maar ook zinloos.

Gadamer vindt dat je niet zomaar op de wetenschap kunt vertrouwen, omdat die ons simpelweg laat zien wat allemaal kan. De wetenschap geeft niet aan wat wel en niet mag. Dat kan gevaarlijk zijn: bijvoorbeeld kernwapens, genetische manipulatie.

De visie van Merleau-Ponty lijkt hierop: de wetenschappelijke kennis staat los van het dagelijkse leven en het gezond verstand.

40. Leg uit wat het verschil is tussen ‘erklären’ en ‘verstehen’.

Erklären = weten: feitelijke kennis.

Verstehen = interpreteren: morele waarden en zingeving. Dit is meestal religieus, maar het hoeft niet.

41. Geef een uitleg van het pragmatische betekenisprincipe en van het logisch-empiristische verificatieprincipe. Leg uit dat beide principes een vergelijkbare kritiek bieden op metafysische uitspraken.

Volgens het pragmatische betekenisprincipe hebben uitspraken betekenis als ze van nut zijn voor ons handelen. Metafysische theorieën maken geen enkel verschil voor ons gedrag en zijn dus betekenisloos.
Volgens het logisch-empiristische verificatieprincipe hebben uitspraken betekenis als ze ofwel analytisch zijn ofwel empirisch gefundeerd. Metafysische uitspraken vallen in geen van beide categorieën en zijn dus betekenisloos.

42. Waarom zijn volgens het pragmatistische betekeniscriterium morele uitspraken wel betekenisvol?

Morele uitspraken kunnen wel een fundering zijn voor concreet handelen. Ze zijn zinvol, dus ook betekenisvol. Dit is de positie van William James.

43. Geef drie punten van kritiek op de positie van James. Leg uit.

® James zegt dat de rede irrelevant is voor religieuze waarden. Maar ondertussen plaatst hij toch ook de rede boven de religie, door de rede de religie te laten controleren.
® Het verschil tussen morele en metafysische uitspraken is niet zo duidelijk als James beweert.
® Net als de fenomenologen kent James de ervaring een fundamentele rol toe. Maar is dat wel zo? Ervaringen zijn deels ook sociaal en talig bepaald.

44. Welke kritiek heeft Taylor op James? Hoe maakt Taylor hier gebruik van Wittgensteins privétaalargument?

Taylor vindt James visie op religie als ervaring te individualistisch. In de moderne protestantse kerk is dat inderdaad de gebruikelijke visie, maar dit geldt lang niet overal. In de katholieke kerk bijvoorbeeld wordt de nadruk op de gemeenschap gelegd.

Wittgensteins privétaalargument: taalgebruik is per definitie een publiek verschijnsel. Daarom kun je nooit een taal hebben die je alleen zelf begrijpt. Innerlijke beleving ontstaat pas door publiek (en talig) handelen, niet omgekeerd.

Taylor past dit argument toe op religie. Religieuze ervaring ontstaat pas door collectieve rituelen. Je kunt dus nooit een persoonlijke religie hebben.

45. Waarom wordt in het communitarisme van Taylor en bij het privétaalargument van Wittgenstein geen rekening gehouden met het ontstaan en de veranderlijkheid van religies?

Taylor vat de gemeenschap op als één geheel: met mensen met dezelfde tradities en opvattingen. Maar ook binnen een gemeenschap zijn er meningsverschillen. Gemeenschappen kunnen daardoor veranderen.

46. Wat zijn praktijken? Geef voorbeelden.

Praktijken zijn vormen van handelen in een bepaalde afgebakende tijd en plaats. Praktijken zijn altijd publiek, ook al lijken ze soms heel individueel. Religieuze praktijken zijn bijvoorbeeld: bidden, uitvoeren van rituelen, feestdagen, vasten.

47. Wat is het normatieve aspect van praktijken? Geef voorbeelden.

Je kunt praktijken correct of incorrect uitvoeren. Ze zijn dus normatief. Bijvoorbeeld het reciteren van een boeddhistische tekst of het uitdelen van hosties. Degene die deze praktijken uitvoert moet eerst leren hoe het precies moet.

48. Waarom is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen religieuze en andere praktijken? Geef voorbeelden waaruit dat blijkt.

Religieuze praktijken worden niet uitgevoerd op afzonderlijke locaties, wat wel het geval is bij bijvoorbeeld wetenschappelijke praktijken (in laboratoria, universiteiten). Je kunt ze dus daaraan niet herkennen. Je kunt religieuze praktijken wel definiëren als alles wat binnen een kerk of vanuit een religieuze overtuiging uitgevoerd wordt, maar dan val je terug op instituties en overtuigingen. Je zou beter kunnen zeggen dat religieuze praktijken familiegelijkenissen vertonen, dan dat ze een essentie hebben.
Bijvoorbeeld: kerst gaat tegenwoordig allang niet meer om religieuze overtuigingen, maar vooral om lekker eten en met familie samen zijn. Is het dan nog wel een religieuze praktijk?

49. Wat is het verschil tussen secularisering en secularisme?

Secularisering is beschrijvend: de bewering dat religie een steeds minder grote rol in de moderne samenleving en politiek speelt.

Secularisme is normatief: de opvatting dat secularisering een goede ontwikkeling is.

50. Wat is het verband tussen modernisering en secularisering?

José Casanova onderscheidt drie vormen van secularisering.
® Ontkerkelijking. Er is geen direct verband tussen modernisering en deze vorm van secularisering. De modernisering is al tijdens de industriële revolutie ontstaan, maar ontkerkelijking vond in Nederland pas plaats vanaf 1960. Daarvoor had de kerk juist extra veel aanhang dankzij de verzuiling.
® Vermindering van religieuze invloed op de politiek en de maatschappij. Ook hier is geen verband met modernisering, want ook al lijken politiek, maatschappij en religie steeds zelfstandiger te worden, ze hebben wel degelijk invloed op elkaar. Kijk ook naar de Verenigde Staten: religie is daar niet weg te denken uit de maatschappij.
® Individualisering van geloof. Dit is de enige vorm waarbij een verband gelegd kan worden met modernisering. In de moderne samenleving bestaat religie steeds meer uit persoonlijke overtuigingen en ervaringen, en steeds minder uit collectieve rituelen.

51. Geef voorbeelden van verschijnselen in de Nederlandse samenleving die op secularisering wijzen.

Vermindering van het kerkbezoek, groei van seculiere politieke partijen, het grote aantal mensen dat nog wel gelooft maar niet meer naar de kerk gaat.

52. Leg uit dat secularisering een specifiek Europees verschijnsel is. Geef argumenten.

In de rest van de wereld vindt helemaal niet (zoveel) secularisering plaats. De Amerikaanse cultuur is nog steeds door en door christelijk. In de vorige eeuw groeide de Islam enorm in Afrika en Azië. Ook het christendom wint nog steeds aan invloed in veel Afrikaanse landen.

Het ontstaan van secularisering in Europa heeft een historische oorzaak. Het feit dat er in Europa veel verschillende religies waren, maar nog wel meer de Verlichting en het ontstaan van de moderne staat, hebben ervoor gezorgd dat in Europa secularisering plaats vindt.

53. Leg uit dat er verschillende vormen van secularisme bestaan. Leg uit wat het verschil is tussen secularisme in Nederland en in Frankrijk.

Niet voor alle moderne staten is dezelfde vorm van secularisme het beste. Het secularisme in Frankrijk gaat veel verder dan dat in Nederland. Volgens de zogenoemde laicité moet religie zoveel mogelijk beperkt blijven tot de privésfeer. De politiek en het onderwijs moeten zo seculier mogelijk zijn. Er zijn in Frankrijk bijvoorbeeld geen confessionele partijen en er is geen bijzonder onderwijs. Er is tegenwoordig ook een verbod op hoofddoekjes in scholen.

Nederland is weliswaar een seculiere staat, maar veel minder dan Frankrijk. Hier zijn confessionele partijen een belangrijk deel van de politiek en christelijke of katholieke scholen zijn net zo normaal als openbare scholen.

54. Tot welke moeilijkheden leidt een strikte scheiding van publieke sfeer en privésfeer? Geef voorbeelden.

Bij zo’n strikte scheiding zou de staat helemaal niet tot de privésfeer mogen doordringen. Maar is binnen de privésfeer dan alles toegestaan? Mag een islamitische man bijvoorbeeld meerdere vrouwen hebben? En moet de staat dan niets doen tegen huiselijk geweld of mishandeling?

55. Wat is Habermas’ criterium voor de plaats van religie in de openbaarheid? Welke problemen levert Habermas’ benadering op?

Religieuze burgers moeten hun religieuze ideeën in de publieke sfeer eerst vertalen naar seculiere taal. Bovendien moeten ze:
® afzien van geweld
® individuele gewetensvrijheid accepteren
® de grondwet en het gezag van de wetenschappen aanvaarden

Habermas gaat ervan uit dat er consensus bereikt kan worden over bovenstaande criteria. Maar dit is niet terug te zien in de huidige ontwikkelingen.

Bovendien kan religie in de publieke sfeer best rechtvaardigbaar zijn, als het maar bijdraagt aan individuele vrijheid.

Ten slotte staan de seculiere publieke sfeer en de privésfeer niet los van elkaar. Burgers kunnen door het publieke secularisme, in de privésfeer gehinderd worden in het uitvoeren van hun religie. Omgekeerd heeft religie ook invloed op het handelen van burgers in de publieke sfeer.

56. Wat is volgens Habermas de rol van ‘common sense’? Waarom kan deze rol niet door de wetenschap worden vervuld?

‘Common sense’, de geseculariseerde rede, is nodig om te bemiddelen tussen wetenschap en religie. De wetenschap kan deze rol niet zelf op zich nemen, omdat ze niet normatief is. De geseculariseerde rede is dat wel. Habermas heeft bijvoorbeeld bezwaar tegen genetische manipulatie. De wetenschap kan dit wel mogelijk maken, maar kan geen regels voor opstellen over hoe men ermee om moet gaan. Daarvoor is dus de geseculariseerde rede nodig. Habermas gebruikt hier het seculiere argument dat het de vrijheid van een individu kan wegnemen.

57. Wat bedoelt Taylor met een ‘overlappende consensus’?

De overlappende consensus is een vorm van secularisme die gebaseerd is op formele principes van politieke rechtvaardigheid: iedereen gelijke rechten en kansen geven. Anders dan secularisme gebaseerd op gemeenschappelijke morele overtuigingen of op ideeën uit de Verlichting, kan deze vorm van secularisme overal ter wereld worden toegepast. Ook hoeven bij de overlappende consensus de verschillende groepen het niet eens te zijn over de fundering op basis waarvan dit secularisme gerechtvaardigd kan worden. Ze hoeven alleen consensus te bereiken over het secularisme zelf.

58. Leg uit waarom patriottisme net zo intolerant kan zijn als gebondenheid aan een religie. Licht toe met behulp van voorbeelden.

Op dezelfde manier als een religieuze definitie van een gemeenschap religieuze minderheden uitsluit, kan patriottisme buitenlanders en tegenstanders van nationalisme buitensluiten. Bijvoorbeeld: mensen die de officiële taal van een land niet spreken, hebben slechtere toegang tot de politiek, het onderwijs of de arbeidsmarkt.

59. Waarom kan een beroep op de gemeenschap en haar tradities problematisch zijn? Geef voorbeelden.

Communitaristen zien de gemeenschap als een gegeven, maar niet alle gemeenschappen zijn op dezelfde manier ontstaan. Het is belangrijk om dat te onderzoeken.

Je kunt je ook afvragen of gemeenschappen slechts descriptief zijn, of dat er ook morele consequenties mee te rechtvaardigen zijn. En is het individu wel autonoom ten opzichte van de gemeenschap.

60. Welke rol speelt ‘macht’ in het denken van Foucault? Geef aan wat het verband is tussen macht, disciplinering en normalisering.

Macht is een essentieel element in de vorming van individuen en gemeenschappen. Het vormt mensen door disciplinering (macht heeft invloed op het handelen van mensen) en normalisering (als er maar genoeg disciplinering plaatsvindt, wordt een bepaald soort handelen normaal). Macht heeft een positief karakter, dat wil zeggen dat het niet repressief is maar mensen vormt tot autonome individuen.

61. Leg Foucaults kritiek op Weber uit. Reconstrueer zijn argumentatie.

De vrijheid en verantwoordelijkheid van individuen zijn niet zijn uitgangspunt. Foucault gaat er juist vanuit dat deze vrijheid toevallig is ontstaan door disciplinaire machtspraktijken. Daarom verwerpt hij ook de Weberiaanse notie van een enkele rede, maar heeft hij het over verschillende rationaliteiten, die ook verschillende machtspraktijken rechtvaardigen. Weber neemt aan dat ‘de’ rationaliteit altijd vooruit gaat, Foucault gelooft dat elke tijd zijn eigen rationaliteit heeft.

62. Waarom kan volgens Foucault het onderscheid tussen privésfeer en publieke sfeer gezien worden als het resultaat van machtsuitoefening?

De disciplinering door middel van macht werkt in de privésfeer hetzelfde als in de publieke sfeer. Er is dus feitelijk geen onderscheid. Dat men dat onderscheid wel maakt, is een resultaat van moderne rationaliteiten.

63. Leg uit dat elke moderne politieke rationaliteit berust op een generalisering van pastorale machtstechnieken en op het terugdringen van de kerk uit de nieuwe sferen van machtsuitoefening.

In de moderne staat is de pastorale macht niet verdwenen uit de publieke sfeer, maar juist doorgedrongen in de hele samenleving. Bijvoorbeeld in het onderwijs, de gezondheidszorg, de psychologie, enzovoort. Pastorale machtstechnieken worden nu in allerlei vormen toegepast, niet alleen meer binnen religieuze kaders.

64. Leg uit dat constitutionalisme niet per se gebonden hoeft te zijn aan liberale uitgangspunten. Geef voorbeelden.

Constitutionalisme is de opvatting dat een natie een grondwet moet hebben die gelijke rechten waarborgt voor iedereen. Verschillende religieuze groepen hebben kritiek op het liberale secularisme, maar zij hebben geen problemen met het constitutionalisme. Ook op gebied van wetenschappelijke ontwikkelingen is er kritiek op het liberale idee dat wetenschappelijk onderzoek vrij van politieke macht moet zijn. Toch is deze kritiek niet gericht op het constitutionalisme.

65. Waarom is het idee van tolerantie juist in Europa opgekomen?

Door de splitsing van de kerk en de oorlogen die daardoor veroorzaakt werden, was tolerantie noodzakelijk om vreedzaam samen te kunnen leven. Elders in de wereld was er geen reden om na te denken over tolerantie, want daar waren geen grote botsingen tussen religies.

66. Welke argumenten kunnen een rol spelen bij de rechtvaardiging van religieus geweld? Neem zelf een beargumenteerd standpunt in.

® Veel religieuze groeperingen stellen het gezag van religieuze wetten boven dat van een grondwet. Zij zouden geweld kunnen rechtvaardigen vanuit hun religieuze voorschriften. Maar hier overtuig je andersdenkenden niet mee.
® De islamitische filosoof Qutb vindt elke vorm van heerschappij van een mens over een ander, illegitiem. Dat is namelijk in strijd met het islamitische principe dat alle mensen gelijk zijn. Qutb noemt elke staatsvorm waarbij mensen macht over elkaar hebben, een dictatuur. Deze dictaturen dringen zo diep in de privésfeer door, dat de individuele gewetensvrijheid in gevaar komt. Daarom mogen ze volgens Qutb bestreden worden met geweld.

67. Welke twee functies van religie onderscheidt Durkheim? Waarom komt een van die functies in conflict met de wetenschap?

® Ordenen van het handelen door middel van rituelen en feestdagen.
® Ordenen van het denken.

De wetenschap heeft dezelfde functie als het religieuze denken, namelijk dingen in de wereld te ordenen. De wetenschap doet dat niet precies hetzelfde (een betere methode: kritische geest, zuiveren van bijkomstige elementen) als de religie, maar er zijn ook geen wezenlijke verschillen in hun doelen. Daarom neemt de wetenschap deze taak van de religie steeds meer over. Eerst op gebied van materiële verschijnselen, daarna op psychologisch gebied en het duurt niet lang meer of dit zal zelfs op gebied van het morele en religieuze leven gebeuren. Voor zover de religie bestaat uit manieren van denken kan de wetenschap deze vervangen.

68. Waarom kan de wetenschap de tweede functie van religie niet overnemen? Waarom loopt die functie gevaar in de huidige samenleving?

Het aspect van de religie dat uit handelen bestaat, kan door de wetenschap niet ontkend worden. Het is namelijk een verschijnsel, een realiteit. Maar de religie kan alleen als een systeem van handelingen bestaan, als er ook een manier van denken, een theorie is die deze handelingen rechtvaardigt. In de huidige samenleving moet zo’n theorie in overeenstemming zijn met de wetenschappen. Daardoor heeft de religie niet meer alle vrijheid die ze voorheen had.

69. Welke drie vormen van politieke ethiek worden door Taylor onderscheiden? Welke moeilijkheden brengen zij met zich mee?

Dit zijn vormen van seculiere samenlevingen:
® Secularisme gebaseerd op religieuze gronden. Ondanks het feit dat deze religieuze gronden niet perse christelijk hoeven te zijn, loop je met deze vorm van secularisme toch het risico om atheïsten en religieuze minderheden achter te stellen.
® Secularisme gebaseerd op onafhankelijke politieke overwegingen, zoals de noodzaak van vrede en gehoorzaamheid aan de overheid. Deze vorm kan echter omslaan in een volledige verbanning van religieuze uitingen in het publieke domein. (laïcité) Het lijkt dan alsof een voorkeurspositie wordt gegeven aan atheïsten.
® Het ‘overlappende consensus-model’: een combinatie van de eerste twee vormen van secularisme.

70. Waarin onderscheidt het ‘overlappende consensus-model’ zich van de twee andere? Waarom heeft dit model volgens Taylor meer kans van slagen als het erom gaat onderlinge tolerantie en gehoorzaamheid aan legitieme autoriteit tot stand te brengen?

In tegenstelling tot de eerste twee vormen gaat het ‘overlappende consensus-model’ niet uit van gemeenschappelijke waarden. Er is geen basis voor politieke principes waar iedereen het mee eens kan zijn. In de moderne democratische samenleving is deze ‘overlappende consensus’ nodig omdat iedereen tegenwoordig gelijke rechten en kansen heeft en dus direct aan de politiek kan deelnemen. Dit model is ook toe te passen in niet-westerse landen, omdat het niet op ideeën uit het Christendom of uit de Verlichting is gebaseerd.

71. Waarom zijn vormen van verzet volgens Foucault van kardinaal belang bij de analyse van macht? Geef voorbeelden van zulke vormen van verzet.

Aan de hand van verzet tegen macht kun je de machtsrelaties die daarachter verborgen zitten, herkennen en identificeren. Vormen van verzet zijn bijvoorbeeld verzet tegen overheersing, verzet tegen economische uitbuiting en verzet tegen onderwerping van individuen.

72. Welke drie vormen van machtsuitoefening onderscheidt Foucault?

® religieuze, etnische of sociale overheersing.
® economische uitbuiting.
® onderwerping van individuen door anderen.

73. Wat verstaat Foucault onder ‘pastorale macht’? Waarom heeft deze volgens hem invloed gehad op de machtsuitoefening in de moderne staat?

Pastorale macht is de macht over individuen. Hierdoor wordt men gevormd tot ‘normale’ burgers. Pastorale macht ontstaat door kennis.

74. Welke veranderingen heeft pastorale macht ondergaan in de moderne staat? Geef hiervan voorbeelden. Welke visie op secularisatie levert dit op?

Vroeger was de pastorale macht in handen van de kerk. Tegenwoordig heeft deze zich uitgebreid naar de gehele samenleving, bijvoorbeeld de macht van ouders over kinderen, van de medische wetenschap over de bevolking en van leraren over leerlingen. Door deze ideeën over pastorale macht wordt volgens Foucault de macht van de kerk helemaal niet teruggedrongen, maar ze verspreidt zich juist over de rest van de samenleving.

REACTIES

V.

V.

Geweldig! Dankjewel!

12 jaar geleden

F.

F.

Jij bent geweldig, weet je dat?!

12 jaar geleden

M.

M.

very niiiiice

12 jaar geleden

F.

F.

Dankje, zo fijn dit!

12 jaar geleden

A.

A.

Merci, duidelijk en helder geformuleerd

12 jaar geleden

V.

V.

super!!

12 jaar geleden

A.

A.

Goed uitgewerkte eindtermen! :)

12 jaar geleden

K.

K.

In principe een samenvatting van de uitwerking van Blankers, alleen dan logischer en helderder neergezet! Super, suc6 met examens

12 jaar geleden

S.

S.

Heel handig, beter dan die van Blankers! Bedankt!

12 jaar geleden

A.

A.

geweldiggggggggggggg

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.