Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2442 woorden
  • 11 februari 2009
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H4 Wat is wetenschappelijke kennis?

Paragraaf 1: Soorten wetenschap
1.1 Wetenschap en gezond verstand
Common sense-kennis, gezond verstand. Het is de kennis die mensen gedurende hun leven verzamelen op grond van hun dagelijkse ervaringen en vormen zo het gemeenschappelijke gedachtegoed van grote groepen mensen  praktisch nuttig. Door toevallige, onsystematische manier verworven: door eigen ervaring, door wat in onze opvoeding geleerd wordt, door wat vrienden en bekenden ons vertellen.  Uitspraken zijn vaag en onvolledig.
Wetenschappelijke kennis  als doel te verklaren en begrijpen. Door systematische manier verworven: door methodisch onderzoek en gedisciplineerde studie, het opstellen en toetsen van theorieën.  Uitspraken zijn precies, toetsbaar en ruim toepasbaar.


1.2 Empirische en formele wetenschappen

Wetenschappen worden ingedeeld op:
a. Formele wetenschappen; deze bestuderen formeelabstracte structuren (logica en wiskunde).
b. Natuurwetenschappen; deze onderzoeken het ontstaan, de bouw en de functie van de kosmos, materie en energie (astronomie en biologie).
c. Sociale wetenschappen; deze bestuderen het menselijke groepsgedrag; individuen in een groep en groepen onderling (sociologie en economie).
d. Interdisciplinaire wetenschappen; deze onderzoeken het verband tussen de wetenschappen onderling (filosofie en cybernetica).
e. Toegepaste wetenschappen; deze onderzoeken wat er met de wetenschappelijke kennis gedaan kan worden, het praktische nut ervan. (geneeskunde en techniek).
De empirische wetenschappen vormen veruit de grootste groep. Hiertoe behoren alle wetenschappen die een bepaald deel van de empirische werkelijkheid onderzoeken  zintuiglijk waarneembaar. Object van onderzoek  dode natuur, levende organismen, systemen binnen 1 cultuur en sociale systemen in verschillende culturen.
De formele wetenschappen bestuderen de structuur van formele ( de vorm betreffend) systemen en abstracte begrippen. Vorm staat tegenover inhoud. Volgends vastgestelde regels kunnen bepaalde bewerkingen uitgevoerd worden: getallen worden met behulp van symbolen en regels gemanipuleerd.

1.3 Verklaren of verstaan

Beschrijvende wetenschappen; de natuurwetenschappen  object zo precies mogelijk beschreven, met als doel te verklaren (zelfde oorzaak en zelfde gevolg  nomothetisch, wetten stellend).

Begrijpende wetenschappen; de sociale wetenschappen  ze richten zich op zichtbare, concrete delen van de werkelijkheid  begrijpen wat mensen beweegt in hun gedrag en hun manier van samenleven  inleven in de mensen van wie hij het gedrag bestudeert en betekenis verlenen aan dit gedrag  participerend onderzoek. (ideografisch, het eigene beschrijvend).

Paragraaf 2: Bronnen van wetenschappelijke kennis
2.1 Kennis van de empirische werkelijkheid
Empiristen: zintuiglijke waarneming si de enige bron van betrouwbare kennis.
Rationalisten: alleen door goed na te denken en zijn verstand te gebruiken kan een mens betrouwbare kennis vergaren.
De werkelijkheid is alles wat op een of andere manier bestaat  observatie  feiten.
Theorie: een beperkt aantal wetmatige uitspraken die een bepaald deel van de werkelijkheid beschrijven en verklaren, en die algemeen aanvaard worden door de beoefenaars van het betrokken vakgebeid.
Primaire kwaliteiten: grootte, vorm, aantal, positie en beweging  meetkundig/mechanisch  reëel.
Secundaire kwaliteiten: kleur, geluid, geur, warmte en kou  subjectief.
Kwantiteiten: grootte, hoeveelheid en aantal  telbaar.

2.2 Aristoteles: antieke wetenschap
Aristoteles leefde van 384-322 voor Christus in het oude Griekenland. Hij bestudeerde de logica, ethiek, politiek, letterkunde en natuurwetenschap.
Hij ging er als empirist vanuit dat er 1 werkelijkheid is: de zintuiglijke waarneembaarheid. Kennis is voor een empirist slechts geldig als ze gebaseerd is op zintuiglijke waarneming.

In zijn kenleer verdedigt Aristoteles de inductieve methode: het afleiden van regels uit herhaaldelijk waargenomen verschijnselen. De regels voor een verantwoorde en correcte manier van denken zijn nodig om een realistisch beeld te vormen. Alle dingen streven ernaar om datgene te realiseren wat wezenlijk voor hen is, waar ze voor bedoeld zijn  doeloorzaken.

2.3 Francis Bacon: kennis is macht
Van kindsbeen af in de politiek gedrenkt  hoogste aanklager, kroonraadsheer en Lord Chancellor.
Het ging om de verbetering van het menselijk leven  het moest volgends hem mogelijk zijn om met behulp van de wetenschap de verborgen geheimen waaraan de natuur gehoorzaamt te verhelderen  door die kennis ontstaat er macht over de natuur  kennis is macht.
Vooroordelen, misverstanden en gezagsargumenten wijst hij af  speculatieve kennis, die voortkomt uit de verbeelding en die niet gebaseerd is op zintuiglijke waarnemingen, moet het ontgelden.
Op basis van geordende en goed verteerde ervaring betrouwbare en productieve kennis worden verzameld. Algemene uitspraken worden door experimenten getoetst  wetenschappelijke kennis.
Door het zuiverende en methodologische werk breekt er in de wetenschap een enthousiasme door dat uiteindelijk zou leiden tot de Industriële Revolutie.

2.4 Verstandskennis: predikatenlogica
Axioma’s zijn veronderstellingen die niet bewezen kunnen worden en die niet ter discussie staan. Axioma’s zijn nodig om überhaupt wat over het desbetreffende onderwerp te kunnen zeggen.
 lees dit kopje in het boek!

2.5 Galileo Galilei: doorbraak van de moderne wetenschap
De zon is het middelpunt van het heelal, niet de aarde  empirisch onderzoek en de toepassing van wiskunde. Men raakte ervan overtuigd dat de structuur van de werkelijkheid mathematisch van aard was: ‘Het universum, het boek van de natuur, is in de wiskundige taal geschreven, en het schrift bestaat uit driehoeken, cirkels en andere figuren, zonder hulp waarvan het onmogelijk is ook maar 1 woord te begrijpen’.
Hij was niet geïnteresseerd in het waarom en waartoe maar concentreerde zich op het hoe  hij vatte de logica van valbewegingen samen in wiskundige formules, die niet een verklaring maar een nauwkeurige beschrijving gaven. Modern was dat zijn conclusies controleerde door middel van experimenten.


2.6 Isaac Newton: naar een mechanistisch wereldbeeld
Op aarde en in de hemel gelden dezelfde regels. Alle beweging kon teruggevoerd worden op het principe van de zwaartekracht en de 3 bewegingswetten.Het universum bleek betrekkelijk eenvoudig en zeer geordend  mechanistisch en deterministisch.
De waarneming is heel belangrijk en hij geloofde in lege ruimtes, beweging en verandering konden op afstand worden bewerkstelligd.
De natuurwetenschap had veel invloed op de filosofie. Newton’s mechanica bleef 2 eeuwen lang gezaghebbend  19e eeuw geloofde men opnieuw grote lijnen van het heelal te doorgronden.
De relativiteitstheorie van Einstein stelde het idee van homogene, absolute tijd en ruimte op losse schroeven. ‘Weten is een zee zonder oevers: hoe verder wij doordringen, des te onmetelijker breidt datgene wat voor ons ligt zich uit; elke triomf van het weten herbergt honderd bekentenissen van ons niet-weten in zich’.

Paragraaf 3: De empirische cyclus
De empirische cyclus is een beschrijving van verschillende fasen van het onderzoeksproces in de empirische wetenschappen; observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie.
Tegen de achtergrond van een geïdealiseerde gang van zaken krijgen we meer greep op een concreet onderzoek en kunnen we het beter beoordelen.

3.1 Twee manieren van redeneren
Inductie (generalisatie): er wordt vanuit het bijzondere en concrete naar het algemene en het abstracte toe geredeneerd (x-aantal experimenten  conclusie).
Deductie: er wordt van het algemeen en abstracte naar het bijzondere en concrete toegediend. De conclusie zit in de premissen opgesloten en is daardoor 100% betrouwbaar. Formele en empirische wetenschap  waar getracht wordt de op inductieve wijze verkregen algemene uitspraken te reconstrueren tot een axiomatisch-deductief systeem  formalisatie.

3.2 Het kookpunt van water
1e fase: observatie; aan de kook brengen van water, meten van de temperatuur en de constatering dat water bij 100 graden kookt.

2e fase: inductie; conclusie trekken dat water altijd kookt bij 100 graden  hypothese: onze onderzoeker veronderstelt, op grond van zijn observaties, dat al het mogelijke water een kookpunt van 100 graden heeft.
3e fase: deductie; er wordt d.m.v deductief redeneren toetsbare voorspellingen uit de hypothese afgeleid.
4e fase: toetsing; wanneer de premissen waar zijn kan d.m.v deze deductieve toetsing de conclusie waar gevonden worden.
5e fase: evaluatie; verwerpen of behouden van de hypothese  nieuwe observatie (cyclus).

3.3 Nuanceringen
Ten eerste gaat het hier om een geïdealiseerd onderzoeksmodel.
Ten tweede is het toegelicht aan de hand van een sterk vereenvoudigd voorbeeld.
- Publicatie van een individuele gedraging leidt tot een verhoging van de frequentie van die gedragingen door anderen.
- Een zelfmoord is een individuele gedraging.
- Publicatie van zelfmoord leidt tot de verhoging van de frequentie van zelfmoorden.
 een moeilijk onderzoek i.t.t het kookpunt van water.

3.4 Auguste Comte: positivisme
Positivisme staat in de filosofie voor de opvatting dat de wetenschap zich moet bezighouden met en beperken tot de verschijnselen: de positieve feiten. Het verwijst niet slechts naar dat wat gegeven is, maar ook naar het waardevolle en nuttige.
1e fase, theologisch stadium, neemt de mens zijn toevlucht tot bovennatuurlijke krachten om verschijnselen te verklaren en te begrijpen.

2e fase, metafysisch stadium, worden de goden ingeruild voor abstracte begrippen, goed en kwaad.
Uiteindelijk breekt in deze ontwikkeling het inzicht door dat absolute kennis onhaalbaar is.
De wetenschap krijgt als taak om:
a. feiten vast te stellen
b. deze feiten volgens wetten te ordenen
c. op basis van deze wetten voorspellingen te doen
Dankzij het positieve denken kan volgens Comte de werkelijkheid begrepen, beheerst en voorspeld worden.
Het individu zijn eigen belangen zo nodig opzij moet zet en ondergeschikt maakt aan het algemeen belang. De sociologie beschouwt Comte als de hoogste vorm van wetenschap.

3.5 Waar of onwaar
Verifiëren: de waarheid vaststellen, d.m.v zo veel mogelijk toetsing wordt de hypothese steeds zekerder maar je kunt er nooit 100% vanuit gaan dat het ook daadwerkelijk zo is. Het verificatiecriterium is voor de neo-positivisten tevens een zinvolheidcriterium.
Falsifiëren: de onwaarheid vaststellen, je zoekt naar een weerlegging, voorbeelden die de onjuistheid van je hypothese aantonen. Demarcatiecriterium lijn tussen pseudo-wetenschappelijke en wetenschappelijke uitspraken.

Een hypothese of theorie kan als waar beschouwd worden wanneer:
a. de hypothese of theorie falsifieerbaar is (weerlegbaar op grond van empirisch onderzoek)
b. de hypothese of theorie tot op heden aantoonbaar niet gefalsifieerd kon worden.

3.6 De Wiener Kreis: grote opruiming
Uitspraken over zaken die de gegeven werkelijkheid te boven gaan, beschouwden zij als speculatie, en dus als onwetenschappelijk. De metafysica werd door de neo-positivisten in de ban gedaan.
Complexe uitspraken moeten eerst worden herleid tot elementaire uitspraken of protocolzinnen. Het is aan de gespecialiseerde wetenschappen om uitspraken te doen over de werkelijkheid. De filosofie dient de uitspraken die gedaan worden onder de loep te nemen.
Volgens Ludwig Wittgenstein valt dat wat je kunt denken samen met wat je kunt zeggen. Alles wat dit te boven gaat, vooral op het gebied van de religie, ethiek en moraal, en het esthetische, is niet zinvol in taal uit te drukken; daarover dient men dan ook te zwijgen, aldus de laatste stelling van zijn beroemde boek Tractatus logico-philophicus.
Hij vergelijkt de verschillende taalspelen waaraan de mens geleerd heeft deel te nemen, met het gebruik van verschillende gereedschappen, het omgaan met werktuigen. De taak van de filosofie ziet hij in deze ‘tweede periode’ als een therapeutische.

3.7 Karl Popper: vallen en opstaan
Wetenschapper moeten zich niet toeleggen op verificatie, maar op falsificatie: ze moeten zich inspannen om een uitspraak of theorie te weerleggen. Je kunt nooit met volstrekte zekerheid bewijzen dat een uitspraak of theorie waar is, maar wel dat zij niet waar is.
Popper geloofde in wetenschappelijke vooruitgang, de reductie van onzekerheid  gissen en weerleggen, vallen en opstaan.

Hij pleit voor een kritisch rationalisme: een redelijkheid die altijd kritisch blijft, ook ten aanzien van zichzelf. Hij verzette zich tegen het dogmatisme: het altijd zoeken van het eigen gelijk door zich imuun te maken voor tegenargumenten.
‘De poging de hemel op aarde in te richten, brengt steeds de hel voort’.

Paragraaf 4: Wetenschappelijke vooruitgang
4.1 Vooruitgang of verandering?
Volgens sommige filosofen is dat einddoel de ware beschrijving van de totale werkelijkheid. Dat einddoel kunnen we nooit bereiken, maar we kunnen het wel als een geïdealiseerd eindpunt ergens ver in de toekomst situeren. Andere filosofen geloven nier in de wetenschappelijke vooruitgang, volgens hen bestaat er helemaal geen einddoel waarvan de wetenschap vooruitgang zou kunen boeken.

4.2 Opkomst en ondergang
In de wetenschapsfilosofie is ‘paradigma’ een complex begrip met een aantal verschillende betekenissen  standaardvoorbeeld  een bepaalde aanpak en oplossing van een wetenschappelijk probleem. De vooruitgang van de weten schap bestaat uit een willekeurig opeenvolging van steeds nieuwe paradigma’s.

4.3 Thomas Kuhn: wetenschappelijke revoluties
Hij kreeg de indruk dat de mechanica van Aristoteles niet zozeer een minderwaardige mechanica was, maar een gelijkwaardige andere mechanica. Hij constateerde dat de geschiedenis van de wetenschap met horten en stoten verloopt. Er zijn periodes (veronderstellingen) waarin alles rustig zijn gangetje gaat, en periodes waarin alles op zijn kop wordt gezet.
Het oude paradigma wordt ingeruild voor een geheel ander theoretisch kader, met geheel andere aannames. (Copernicus omwenteling; geocentrisch  heliocentrisch wereldbeeld). Na aanvaarding van een nieuw paradigma ziet de wereld er bij wijze anders uit, onvergelijkbaar anders zelf.
Terugblikkend lijkt er sprake van een geleidelijke groei van kennis, van een in wetenschappelijk opzicht ‘continuing story’. Dat is volgends hem gezichtsbedrog, veroorzaakt door het feit dat men in elke wetenschappelijke periode een eigen geschiedenis van de wetenschap reconstrueert.

Tijdens normale periodes wordt er geen serieuze falsificatie geduld en tijdens wetenschappelijke revoluties is er geen redelijke discussie tussen de 2 concurerende paradigma’s mogelijk. Kuhn:’Als toetsen kan, gebeurt het niet, en als het moet, lukt het niet’.  de wetenschap gaat niet irrationeel maar dan wel a-rationeel te werk.

4.4 Paul Feyerabend: vrolijke wetenschap
Hij trekt van leer tegen het idee dat er slechts 1 speciale manier bestaat om grip op de werkelijkheid te krijgen: de wetenschappelijke methode. De wetenschap doet alsof zij de wijsheid in pacht heeft. Een benadering van de werkelijkheid die zich niet aan de door de wetenschap bepaalde regels houdt, wordt als onwetenschappelijk en dus irrationeel afgeschilderd. Het feit dat de wetenschappelijke aanpak enorm in aanzien staat, heeft volgens hem eerder met macht en nut dan met waarheid te maken. Hij bestrijdt het gezag van de wetenschap om een eenduidige en beslissende visie op de werkelijkheid te propageren, laat staan om die dwingend op te leggen. Volgens hem moet de wetenschap haar wereldbeeld niet aan iedereen willen voorschrijven, maar zich openstellen voor het vrije denken door vrije mensen.

Paragraaf 5: Wetenschap in context
5.1 Hoe waardevrijd is wetenschap
Mensen zijn onontkoombaar subjectief, voorzover ze ergens moeten staan, een point of view moeten hebben, om iets te kunenn zien  Een view from nowhere : volledige objectiviteit, is voor mensen obereikbaar, mensen zien noodzakelijk vanuit het now en here.
De eis dat de wetenschap waardevrij dient te zijn is zelf een waarde.

5.2 Feiten en waarden
Wat wij als feiten beschouwen hangt af van welke waarden wij hanteren, op grond waarvan we uitspraken als waar of onwaar beschouwen.

5.3 Max Weber: waardevrije wetenschap
Kenmerkend voor de geschiedenis van West-Europa vond hij de toenemende rationalisering. Dit gold in zijn ogen voor de meest uiteenlopende gebieden, zoals economie, de politiek, de kunst en de erotiek. Het kapitalisme bleek een uiterst effectieve en effieciente manier om goederen te produceren. Het feit dat het kapitalisme zo goed was aangeslagen kwam door de invloed van het protestantisme.
Hij vond dat hij als wetenschapper niet gerechtigd was om een oordeel uti te spreken over de waarde van verschillende culturen. Waardevrijheidsthese: de wetenschap dient zich alleen met de feiten bezig te houden, met hoe de dingen zijn, en niet met waarden, met dat was wenselijk is.


Paragraaf 6: Wetenschap, kunst, geloof: het ware, het schone, het goede  het hele verhaal
Wetenschap, kunst en geloof: 3 manieren om je met het leven te verstaan. Als je worstelt met zingevingvragen, of als je door ziekte en dood geconfronteerd wordt met je eindigheid, bieden geloof en kunst duidelijk meer houvast dan de wetenschap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.