Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3: Wat is kennis?

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2894 woorden
  • 9 augustus 2005
  • 36 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
36 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Filosofie..wat is kennis? (kennisleer) – hoofdstuk 3, viaDelta Paragraaf 1: soorten kennis 1.1: ervaringskennis. Het woord empirisch is afgeleid van het Griekse woord “empireia”. -> Ervaring. Kennis die je opdoet door ervaring. Zintuiglijke ervaring. Empirische wetenschappen zijn wetenschappen die kennis verzamelen door middel van zintuiglijke observatie. Dit kan gebeuren door het uitvoeren van experimenten of praktijk observaties. Op basis van experimenten probeert men regelmatigheden vast te stellen die geformuleerd worden in de vorm van wetten, natuurwetten. (inductie) Ook a posteriori: achteraf, achterna. Universeel: algemeen geldend. Door een via inductie verkregen universele uitspraak vaak te toetsen, neemt ons vertrouwen in die uitspraak toe. Zekerheid zullen we nooit krijgen. 1.2: verstandkennis: Logische kennis wordt verkregen door goed na te denken en zuiver te rederenen. Dit soort kennis wordt door formele wetenschappen als logica en wiskunde geproduceerd. Logica is de kunst van het rederenen. Een formule wetenschap, omdat de juistheid van haar beweringen niet wordt bepaald door haar inhoud maar de vorm van de redernering. Het verschil met empirische kennis: empirische kennis wordt verkregen door de inhoud die overeenkomt met de werkelijkheid. Logische kennis wordt afgeleid uit bepaalde veronderstellingen en kan door zuiver rederneren bewezen worden: het is de conclusie van een bepaalde redernering. A priori: vooraf, van tevoren.
1.4 voorwaarden voor kennis Zou je om een soort kennis op te kunnen doen niet meer dan 1 zintuig hoeven te bevatten? -> Nee, je dient ook een besef van tijd en ruimte te beschikken. Tijd is een begrip dat aan al onze zintuiglijke ervaringen voorafgaat. Ons besef van tijd en ruimte hebben we niet op empirische wijze opgedaan: we hebben het niet afgeleid uit zintuiglijke ervaringen, want zonder het besef zouden we helemaal geen zintuiglijke ervaringen kunnen hebben. Ons besef van tijd en ruimte nemen we niet waar, die leiden we af van gebeurtenissen..hoe lang iets duurt, hoe groot iets is.. Ook is intuïtieve kennis aangeboren. Die staat tegenover rationele kennis. Dit is het psychische vermogen van een mens, naast andere vermogens als denken en voelen. Bijvoorbeeld bij belangrijke keuzes laten mensen zich leiden door gevoelens. Maar dit kan ook ontwikkeld worden op bepaalde vlakken, bijvoorbeeld engels. 1.5: Plato’s idealisme: Dat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid, is volgens Plato slechts een zwakke afschaduwing van de echte werkelijkheid: de wereld van de ideeën. Plato dacht dat alle kennis een soort herinnering was. Al onze kennis is afkomstig uit een vroeger bestaan, sluimert als herinnering in de ziel en wordt wakker geroepen door een concrete waarneming. De waarneming herinnert de ziel aan de zogenaamde ideeën, die hij waarnam voordat hij in dit leven aan een lichaam gebonden werd. De ideeën vromen de are werkelijkheid, waarvan de wereld waarin wij leven slechts kopieën bevat. Ook het grotexperiment. Mensen in een grot, geboeid, ze kunnen enkel vooruit kijken, achter hen brandt vuur waarvan ze de weerschijn zien op een rotswand. De mensen achter hun dragen allerlei voorwerpen. Dat zien ze hun hele leven. Zouden ze denken dat de schaduwwereld hun echte wereld is? Volgens Plato zijn wij die mensen in de grot, die dagelijks een afspiegeling zien van de werkelijkheid, het idee. Deze ideeën bevinden zich in Plato’s hemel of Ideeënrijk: een transcendente werkelijkheid waar geen ruimte of tijd bestaat. Opmerkend aan Plato is: de abstracte wereld van Plato’s ideeën bezit meer realiteit dan de materiele wereld met tastbare dingen. 1.6 Aristoteles’ ervaring (de enige weg -> empirische kennis) Een van de eerste filosofen die op de empirische wijze te werk ging. Aristoteles deed kennis op door praktisch onderzoek te doen. Hij verdiepte zich vooral in de flora en fauna. Hij beschreef alle diersoorten die er in die tijd bekend waren en legde zo de basis voor de huidige biologie. Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg. Vanuit de empirische waarnemingen die we doen, kunnen we tot algemene conclusies komen. Deze methode van kennis vergaren wordt inductie genoemd. Dit is nooit helemaal zeker omdat conclusies getrokken worden uit een bepaald aantal waarnemingen. Paragraaf 2: betrouwbaarheid van kennis 2.1: the view from nowhere. Hoe meer vers. Perspectieven je kunt innemen ten opzichte van een onderwerp, hoe vollediger je kennis van dat onderwerp wordt. Wanneer je kennis verwerft, doe je dat altijd vanuit een bepaald perspectief. Wanneer je, bijvoorbeeld, weet dat je een bepaalde taal nooit zult hoeven spreken, zoals Oudgrieks, leer je andere woorden dan wanneer je weet dat je die taal op vakantie misschien nodig zult hebben zoals Frans. Als je een onderwerp vanuit meer perspectieven bekijkt, zal je kennis van dat onderwerp toenemen. Kennis is pas volledig wanneer je een onderwerp vanuit zoveel mogelijk perspectieven bekeken hebt. Hoe meer perspectieven -> hoe meer objectiever. Het ideale geval van absolute objectiviteit is echter onbereikbaar, omdat de mens zich nooit volledig kan losmaken van de plek die hij inneemt, de tijd of het soort persoon dat hij is. Absolute objectiviteit zou betekenen dat je als onderzoeker geen plaats meer inneemt. Maar dan zou je ook niet meer kunnen waarnemen. Als je nergens bent, kun je immers niets zien. Een ‘view from nowhere’is voor ons onbereikbaar. 2.2 hersenen op sterk water - We kunnen niet uitsluiten dat er buiten onze eigen geest helemaal niets bestaat: het is in principe mogelijk dat wij alleen maar denken dat de wereld buiten ons echt bestaat. Het streven naar objectiviteit heeft alleen zin wanneer je gelooft dat er iets buiten je eigen geest bestaat. Als alleen jou gedachten zouden bestaan dan zou dat de hele werkelijkheid zijn. Het zou weinig zin hebben om te streven naar een ander perspectief. Het realisme : (dat men er vanuit gaat dat) er een werkelijkheid onafhankelijk van onze gedachten bestaat. Hersenen op sterk water: je hele leven bestaat uit stroompjes die geleerden sturen. Onze kennis zou afhankelijk zijn van de stroompjes..dus nooit objectief maar puur subjectief. Het zou dus kunnen zijn dat er buiten onze geest meer bestaat dan wij denken.
2.4: descartes: zekere kennis 1596 – 1649
begin van de verlichting. De rede, het intellectuele vermogen van de mens, stond in deze tijd in hoog aanzien. Descartes was een begaafd wiskundige. De helderheid en eenduidigheid van de wiskunde probeerde hij ook in de filosofie te bereiken. Hij zocht een helder grondbeginsel voor de menselijke kennis. Alle kennis die niet op het eerste gezicht zeker en begrijpelijk was, streepte hij weg. Alles waaraan hij kon twijfelen. De zintuigen zijn niet te vertrouwen -> dromen
Ik twijfel dus ik denk – ik denk dus ik ben – cogito, ergo sum. Zo maakte hij ook onderscheid tussen lichaam en geest..het denken is een geestelijke kwaliteit. De scheiding tussen lichaam en geest die in de filosofie van Descartes een grote rol speelt, is ook buiten de filosofie terug te vinden. Tegen iemand die geestesziek is wordt heel anders aangekeken dan tegen iemand met een lichamelijk gebrek, zoals een gebroken been. 2.5 locke en hume: leve de empirie! John Locke (1632-1704) werd tijdens de verlichting in Engeland met het Empirisme de vader van het Empirisme genoemd. Volgens Locke doen wij al onze kennis op via de waarneming. Wij worden geboren als een onbeschreven blad. En we beginnen het proces van kennisverwerving met de eerste indrukken die wij als baby opdoen. Deze indrukken vallen te verdelen in 2 soorten: - indrukken door ons eigen innerlijk voorgebracht, herinneringen. - Indrukken uit de buitenwereld. (we horen geluiden, zien vormen en kleuren en voelen hoe buigzaam iets is. Deze indrukken vormen in het verstand zogenaamde enkelvoudige ideeën. Het idee is als het ware de verstandelijke afb. van een zintuiglijke indruk. Enkelvoudige ideeën zijn BV. Vorm, uitgebreidheid en beweging. De enkelvoudige ideeën kunnen samen weer tot meervoudige ideeën gecombineerd worden. V.B: tijd, ruimte, oorzaak en gevolg. De meervoudige ideeën bruisten niet op de waarneming, maar zijn door combinatie van enkelvoudige ideeën in het verstand ontstaan. David Hume. Ook Hume stelt op dat zintuiglijke indrukken de basis vormen van onze kennis. Kennis die niet is terug te voeren tot de primaire inrukken van gehoor, gezicht, reuk, smaak en tastzin, kan niet op waarheid berusten. Zo ontwierp hij de begrippen die wij dagelijks gebruiken aan een kritische beschouwing. Hij stuitte op 2 begrippen die voor ons zelfsprekend zijn, maar die bij nader inzien geenszins bewezen kunnen worden. Het substantiebegrip:-> de smaak en reuk, roodheid en zachtheid van een tomaat zijn zintuiglijke indrukken die wij op kunnen doen aan de hand va een tomaat. Maar al die indrukken bij elkaar zijn niet hetzelfde als de tomaat zelf, die onafhankelijk van die indrukken bestaat. Uit de zintuiglijke indrukken die wij opdoen, mogen wij niet afleiden dat er aan die indrukken een of andere substantie ten grondslag ligt. Causaliteitsprincipe-> het principe van oorzaak en gevolg. Wij nemen eigenlijk nooit meer waar dan een opeenvolging van een aantal gebeurtenissen. We nemen in theorie geen oorzaken en gevolgen waar. Ook kon men volgens Hume beter niet spreken over absolute, wetmatige zekerheden maar kon men beter spreken over waarschijnlijkheden. 2.6 de basis van alles Een substantie is iets wat niet van iets anders afhankelijk is om te kunnen bestaan. Wanneer je weinig feiten tot je beschikking hebt, zijn er nog veel perspectieven of interpretaties mogelijk. Hoe meer feiten je kent, des te groter wordt de kans dat jouw interpretatie van de werkelijkheid juist is. Behalve over het onderscheid tussen feit en fictie, dat wil zeggen: welke dingen nu echt bestaan, houden filosofen zich ook bezig met de vraag welke dingen nu echt bestaan. Ze spreken over entiteiten en substantie. Een substantie is iets wat op zichzelf kan bestaan en niet afhankelijk van iets anders om te kunnen bestaan. Gedachten b.v bestaan niet op zichzelf, maar zijn voor hun bestaan afhankelijk van iemand die denkt. Maar een fiets bestaat wel op zichzelf. Filosofen zijn het met elkaar oneens over wat op zichzelf kan bestaan. Zouden onze algemene begrippen werkelijk bestaan of zijn ze slechts door mensen bedacht? Algemene begrippen zijn b.v roodheid, rondheid, vaderschap, enz. Kenmerkend voor een alg. begrip is dat het abstract is: je kunt het niet aanraken. Als alg. begrippen niet werkelijk bestaan maar voortbrengselen zijn van de menselijke geest, dan noemen we deze begrippen conceptueel. Een concept is een soort ‘geestelijk plaatje’dat de mensen in hun hoofd vormen op grond van hun ervaringen met de empirische werkelijkheid, dat wil zeggen: hun ervaringen met concrete, tastbare dingen in de werkelijkheid. De vraag is bij een tomaat of de tomaat onafhankelijk bestaat of uit het begrip roodheid en tomaat bestaat. Daarover verschillen de meningen nogal in de filosofie. 2.7: Kant: grenzen aan onze kennis. Kant (1724, bleef zijn hele leven in zijn geboortestad) De manier waarop wij de wereld waarnemen, wordt volgens Kant gestructureerd door het verstand. In een van zijn boeken onderzoekt Kant de voorwaarden en grenzen van het menselijk verstand. Hij is het met Locke en Hume eens dat kennis voor een bel. Deel berust op zintuiglijke ervaringen. Maar met Humes afwijzing van het substantiebegrip en het causaliteitsprincipe is hij het niet eens. Kant is ervan overtuigd dat wij wel degelijk kennis bezitten over substanties en oorzaak-gevolgrelaties. Deze kennis is echter niet afkomstig uit de ervaring maar, uit het verastand. De manier warop wij de wereld waarnemen, wordt volgens Kant gestructureerd door ons verstand. Zo nemen wij de objecten altijd in ruimte waar en kunnen wij ons handelingen en gebeurtenissen niet voorstellen zonder tijd. Dat betekent dat onze waarneming geen directe afspiegeling van de werkelijkheid is, zoals Locke en Hume dachten, maar bepaald wordt door de manier waarop ons verstand de zintuiglijke indrukken verwerkt en interpreteert. Onze hersenen dragen actief bij aan het tot stand komen van onze kennis. Ruimte en tijd vormen als ware het model waarin ons verstand onze zintuiglijke indrukken giet. Daarna wordt het beeld dat wij van de werkelijkheid hebben nog verder bewerkt door wat Kant categorieën noemt. Substantie en causaliteit zijn 2 van de 12 categorieën die hij onderscheidt.
Paragraaf 3: kennis en geloof 3.1: religieus geloof Via onze zintuigen kunnen we god niet waarnemen, want hij vertoont zich niet aan ons. Het bestaan van God bewijzen door middel van logische argumenten brengt ons eveneens in de problemen. Filosofisch gezien is dergelijke kennis van God nogal twijfelachtig. Waarom heeft de Paus gelijk? Hoe weten we dat de bijbel waar is? Kennis kan gebaseerd zijn o zintuiglijke waarneming. Gelovigen zeggen dat god zijn aanwezigheid laat blijken in bepaalde merkwaardige gebeurtenissen, die zij ‘wonderen’noemen. Een godsbewijs; god is perfect volgens ons, wanneer dit meest perf. Wezen niet werkelijk zou bestaan, maar alleen een voorstelling in onze geest is, zou dat iets af doen aan die perfectie. Met andere woorden, het meest perfecte wezen is pas het meest perfecte wezen wanneer het daadwerkelijk bestaat. Dus hij bestaat. Kritiek: we kunnen een voorstelling van iets maken maar dan hoeft het nog niet werkelijk te bestaan. (Bestaan is geen eigenschap van dingen) 3.2 Een levenshouding het geloof in God is in de 1e plaats een levenshouding en geen wetenschappelijk verantwoorde kennis. 3.3: Wat is waarheid? Waarheid vatten we op als een eigenschap van zinnen en uitspraken. Een bel. Kenmerk van betrouwbare kennis is namelijk dat deze kennis waar is. Zinnen kunnen dus waar of onwaar zijn. Sommige filosofen zijn van mening dat de waarheid van een zin gezocht moet worden in de overeenstemming of correspondentie tussen wat in die zin gezegd wordt en wat in de werkelijkheid het geval is. (Dit is de correspondentietheorie) De opvatting dat er onafhankelijk van onze gedachten een werkelijkheid bestaat wordt realisme genoemd. je zou dan weer kunnen zeggen dat onware zinnen niet corresponderen met de werkelijkheid en daarom onwaar zijn. Volgens tegenstanders van de correspondentietheorie is het niet mogelijk om na te gaan of zinnen met de werkelijkheid of de feiten corresponderen. Over de ‘echte’werkelijkheid weten we niets; we kennen de werkelijkheid alleen zoals die zich via onze zintuigen aan ons voordoet. Volgens deze filosofen is een zin waar als hij logisch samenhangt met een systeem van andere zinnen. Elke zin is in deze opv. Een lid van een verzameling zinnen die via logische regels met elkaar samenhangen. Deze waarheidsopvatting is de -> coherentietheorie. Deze theorie werkt vooral goed in de wiskunde. Belangrijk in deze waarheidsopvatting is dat die regels door iedereen geaccepteerd worden. Een andere waarheidsopvatting is de pragmatische theorie: volgens deze filosofen kunnen zinnen de dingen nooit beschrijven zoals ze werkelijk zijn. Het enige waar we op kunnen hopen, is dat onze zinnen van nut zijn voor het bereiken van bep. Doelen. Volgens deze opvatting is de waarheid meer een instrument waar we mee moeten werken. Paragraaf 4: kennis in een kader Kennis is het product van een sociale activiteit: door mensen, voor mensen. Een wetenschap kan nooit alleen maar empirisch zijn. Ook zijn er formele wetenschappen als wiskunde en logica. Maar niet alle wetenschappen kunnen onder deze 2 categorieën ondergebracht worden. Ook volledige objectiviteit is onhaalbaar en subjectiviteit waarschijnlijk onhaalbaar. Intersubjectiviteit is de gulden middenweg. Wetenschap wordt hierdoor een sociale activiteit: betrouwbaarder naarmate zij door meer mensen bevestigd, herhaald en bediscussieerd kan worden. Betrouwbare kennis van de werkelijkheid is in deze opvatting niet langer voorbehouden aan God (view from nowhere) of het privé-domein van een subject (hersenen op sterk water) -> kennis is het product van een sociale activiteit door mensen voor mensen. Taal, sekse en de daarbij behorende plaats in de maatschappij, politieke belangen: dat alles kan van invloed zijn op de praktijk van kennisverwerving. Om de objectiviteit van onze kennis zo groot mogelijk te laten zijn, is het dan ook zaak dat we over het proces van kennisverwerving zelf zoveel mogelijk kennis opdoen. Deze metacognitie vindt met name plaats in de kennisleer en de wetenschapsfilosofie. Woordenlijst Empirisme: ervaringskennis

Verstandkennis: Intuïtieve kennis waarover we zonder bemiddeling van de zintuigen of het verstand beschikken. Universeel: algemeen geldend. Logica: afgeleid van het Griekse “Logos” dat woord, rede of begrip betekent. Is de kunst van het rederneren. A posteriori: naderhand, nadat
A priori: vooraf, van tevoren. A view from nowhere: Het ideale geval van absolute objectiviteit is echter onbereikbaar, omdat de mens zich nooit volledig kan losmaken van de plek die hij inneemt, de tijd of het soort persoon dat hij is. Absolute objectiviteit zou betekenen dat je als onderzoeker geen plaats meer inneemt. Maar dan zou je ook niet meer kunnen waarnemen. Als je nergens bent, kun je immers niets zien. Een ‘view from nowhere’is voor ons onbereikbaar. Het realisme : (dat men er vanuit gaat dat) er een werkelijkheid onafhankelijk van onze gedachten bestaat. Tabula rasa: Een onbeschreven blad, zoals je geboren wordt volgens Locke (Empirist) Substantie: iets wat op zichzelf kan bestaan. Conceptueel: als algemene begrippen voortbrengselen zijn van de menselijke geest. Correspondentietheorie: dat de waarheid van een zin in overeenstemming moet zijn met de werkelijkheid. Feiten: bepaalde standen van zaken in de werkelijkheid. Realisme: de vooronderstelling dat er onafhankelijk van onze gedachten een werkelijkheid bestaat. Coherentietheorie: een zin is waar als hij logisch samenhangt in een systeem van andere zinnen. Filosofen Aristoteles: de enige weg -> empirische kennis
Plato:Dat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid, is volgens Plato slechts een zwakke afschaduwing van de echte werkelijkheid: de wereld van de ideeën. Descartes: Rationalist, Ik denk dus ik ben
Hij wou inzicht en gooide alles waaraan hij twijfelde opzij om een ding met zekerheid vast te stellen..ik denk dus ik ben… Locke: Empirist: onbeschreven blad. Enkelvoudige en meervoudige ideeën. Kant: rationalist: de manier waarop wij de wereld waarnemen, wordt volgens Kant gestructureerd door ons verstand.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.