Filosofie samenvatting Kennistheorie (versnelde leerroute)
Door Janne v.Z.
Juni 2008
Hoofdstuk 1: De inleiding
1.4. Definitie van kennis (Wat is kennis?)
Definitie:
Heel precieze omschrijving van de betekenis van een woord en haar verwijzing.
Een goede definitie:
• helpt denken op weg
• laat men begrijpen waar iets over gaat
• het definiendum mag niet terugkomen in de definiens
Verbale gebruiksdefinitie:
De betekenis van een woord (definiendum) wordt omschreven (definiens) aan de hand van de gedachte die bij iemand opkomt als men aan het woord denkt.
Stipulatieve definitie:
Gebaseerd op een afspraak. Bij begrippen die vaag zijn of voor verwarring zorgen.
Wezensdefinitie:
Men gaat er van uit dat een bepaalde eigenschap die men in zijn beschrijving noemt, wezenlijk (kenmerkend, fundamenteel, essentieel) hoort bij wat men definieert. Men moet hierbij uitkijken dat het wezenskenmerk naar bewijs klopt.
1.5. Ludwig Wittgenstein
• leefde van 1889 – 1951
• was een taalfilosoof
• heeft nooit echt een definitie van kennis gegeven
Filosofie van Wittgenstein:
• Als je alle soorten kennis bij elkaar neemt, dan is het niet zo dat ze een duidelijke eenheid vormen met elkaar. Er is sprake van één grote familie; er zijn een hoop overeenkomsten maar geen enkele definitie geldt voor allen. Dit geldt ook voor het begrip ‘kennis’.
• De grenzen bij heel veel begrippen zijn helemaal niet duidelijk. Een antwoord op de vraag wat nou echt kennis is en wat niet, hangt af van voorkeuren en beslissingen.
• Een vaste definitie geven zou betekenen dat men één kenmerk van een bepaalde vorm van kennen tot maatstaaf maakt, alles wat niet aan die maatstaf voldoet is geen kennen.
• Woorden zijn gereedschappen. Het wezenlijke van iets ligt niet in een vast en blijvend kenmerk dat altijd hetzelfde is.
1.7. Het Scepticisme
Scepticisme (stroming):
De filosofie dat bepaalde kennis niet te verkrijgen is. Men moet na aanleiding van het aandachtig beschouwen concluderen dat er geen waarheid of zekere kennis mogelijk is. Men kan ervan uitgaan dat de kennis toch niet te behalen is en dan opgeven, of doorzoeken en alsnog niets vinden. Er is geen laatste waarheid of conclusie mogelijk, want er zijn even sterke argumenten voor als tegen. Het doel van dit standpunt is rust te vinden en onverstoorbaar door het leven gaan. Aanhangers zijn Montaigne en Veron.
Verschil en overeenkomsten tussen filosofen en sceptici:
Beiden komen problemen tegen die men uit waarheidsliefde wil oplossen. De sceptici onthoudt zich in tegenstelling tot de filosoof van een eindconclusie, uit gedachte dat een dergelijke laatste waarheid niet mogelijk kan zijn. Sceptici zijn ondogmatisch. De vraag hoe wij de wereld kennen blijft ondanks het scepticisme wel bestaan.
Ondogmatisch:
Het niet uitgaan van een dogma (geloofsstellingen, ideeën of waarheden die niet voor kritiek vatbaar zijn). Ondogmatisch is het dus juist wel kritisch bekijken van de waarheid.
1.9. Het Waarnemen van de wereld
Waarneming:
Onder waarneming verstaan we het proces, waarmee een organisme zich informatie verschaft over de omringende wereld, maar ook over de eigen innerlijke wereld. Een betekenisvolle interpretatie van de informatie die via de zintuigen binnenkomt. Waarnemen en leren zijn nauw verbonden.
De waarneming speelt altijd een rol bij de filosofie:
• de mens neemt de hele dag door dingen waar
• het is vanzelfsprekend, men let er nauwelijks nog op
• de zintuigen vormen hierbij een toegang tot de omgeving, voor elk levend dier anders
• men moet ook begrijpen; verbanden leggen tussen verschillende waarnemingen. Hierbij zijn patronen van ervaring en het geheugen belangrijk
De zintuigen spelen altijd een rol bij het waarnemen:
• de zintuigen vormen een toegang tot de omgeving, voor elk levend dier anders
• gevoelig voor verandering, aanpassing of juist niet ligt aan de belangen van het individu
• eerst schetsmatig, daarna driedimensionaal
Hoofdstuk 2: Het Empirisme
2.2. Aristoteles
• leefde van 384 – 322 v.Chr.
• grondlegger van wat wij wetenschap noemen
• voornamelijk gefascineerd door de natuur en haar veranderingen
De filosofie van Aristoteles:
• Op grond waarvan kan een neurowetenschapper iets zeggen over de waarneming?
• Aristoteles zou het volledig eens zijn met de wetenschap, ook al bestond die in de klassieke tijd niet zoals wij die nu kennen.
• Het kennen van de natuur moet een echt weten zijn.
• Empirische benadering; Het begin van kennisverwerving ligt op basis van alledaagse waarnemingen.
• Bij de geboorte is het bewustzijn van de mens leeg en zonder inhoud, wel hebben we de instrumenten waar het zintuiglijke materiaal mee geordend kan worden, het waarnemen en het denken.
• Iets kan alleen op gang worden gebracht door iets anders
• Bij wezens die kennis niet vasthouden bestaat er geen kennis naast waarneming, er ontwikkelt zich geen logos. Wezens die dat wel kunnen, slaan kennis op in hun ziel, een herinnering. Deze herinnering verandert in ervaring en verandert met de tijd in vaardigheid.
• Men vergelijkt steeds waarnemingen en kan zo vergelijkingen maken
• Het werkelijke menselijke ligt in de mate waarin een mens abstract kan denken
• Kennisverwerving verloopt op een inductieve manier
• Realist; de kennis die wij hebben hoeft niet te bestaan
• Het leren van een taal en het benoemen speelt een enorme rol want hierdoor kunnen wij vergelijken, scheiden, verbinden en abstraheren. Als we dit goed doen en onze ideeën zijn in overeenstemming met de dingen, dan hebben we de juiste kennis.
• De natuur is gericht op een doel, doeloorzaak (in tegenstelling met Galileï).
Het empirisme:
Empirisme is een filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis uit de ervaring voortkomt. Deze stroming is tegengesteld aan het rationalisme (en ook tegengesteld aan elk innatisme).
Kennis van wetenschap:
Er is een constante verandering op het moment dat we waarnemen. Het blijven zoeken naar kennis is wat de veranderingen mogelijk maakt. Maar als iets verandert, moet de kennis daarvan ook veranderen.
Zintuiglijke waarneming:
Het heeft altijd betrekking op iets concreets en unieks, maar door ervaring vormen we ons door te denken een algemeen begrip.
Begrip:
Datgene wat door het verstand van een zaak begrepen wordt; een geheel van kenmerken, zoals iets karakteristieks.
Abstraheren:
Het wegnemen van bijkomstige en niet relevante zaken.
Inductie:
Herhaalde ervaring. Men concludeert op grond van een aantal afzonderlijke waarnemingen tot iets algemeners. Deze kennis is niet zeker, het heeft wat weg van een wetenschappelijke hypothese.
2.4. John Locke
• leefde van 1632-1704
• hing het Britse empirisme aan
• wilde onderzoeken hoe men aan kennis komt.
Brits empirisme:
Het was van groot belang, gezien de vraag naar de voorstelling en de werkelijkheid, om de menselijke voorstelling te onderzoeken, om te achterhalen of ze met echte ervaringen onderbouwd waren.
Voorstelling:
Verwijst naar datgene in het hoofd wat men “ziet” wanneer men zijn ogen sluit. Het kan wel of niet bestaan.
Filosofie van Locke:
1. De geest is een onbeschreven blad, zonder enig teken of ideeën.
2. Alle materialen van de rede en van de kennis verkrijgt men uit de ervaring.
3. Onze waarneming, of die nu betrokken is op uiterlijk waarneembare objecten, of op de innerlijke werkingen van onze geest die door onszelf waargenomen worden en waarop wij reflecteren, is datgene dat ons verstand voorziet van alle materialen van het denken. Deze twee zijn de bronnen van kennis, waaruit alle ideeën die wij hebben of
natuurlijkerwijze kunnen hebben, ontspringen.
4. Bij de geboorte is de mens een ongemeubileerde kamer, klaar om vol gezet te worden met waarnemingen van de wereld.
5. Een klein kind ontvangt de indrukken heel direct, hierdoor ontstaan enkelvoudige ideeën of uiterlijke ervaring.
6. De enkelvoudige waarnemingen worden steeds meer door het verstand bewerkt en omgevormd tot samengestelde of zogenaamde reflectie-ideeën.
7. Het leren van een taal en het benoemen speelt een enorme rol want hierdoor kunnen wij vergelijken, scheiden, verbinden en abstraheren. Als we dit goed doen en onze ideeën zijn in overeenstemming met de dingen, dan hebben we de juiste kennis.
8. De aanname van een werkelijke buitenwereld is een kwestie van gezond verstand, maar niet filosofisch te verantwoorden.
9. Een substantie nemen we niet waar, alleen een hoeveelheid indrukken. Toch moet er zoiets als een substantie zijn, zo concludeert het denken, want de indruk van een eigenschap moet altijd een eigenschap van iets zijn.
10. Het verstand heeft een belangrijke positie
11. Er is een onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen bij de betrouwbaarheid van de zintuigen. Hierbij moet met wel rekening houden met optische illusies.
12. De primaire eigenschappen; uitgebreidheid, massa, vorm, beweging en aantal. Het gaat hier om de werkelijke vorm en structuur.
13. De secundaire eigenschappen; invloeden van buitenaf, maar ook alleen het zien. Zoals kleur, geluid en smaak.
De filosofie van John Locke volgens Bryan Magee:
• Er moet een zeker gecombineerd iets bestaan waarin de door ons waargenomen eigenschappen inherent aanwezig zijn, een stof die het substraat van elk fysiek object vormt.
• Het kan niet mogelijk zijn dat al die vele eigenschappen waarvan wij indrukken hebben, niet gedragen worden door werkelijk bestaande dingen.
• Het empirisme spreekt zichzelf tegen; ze moet zich beroepen op iets dat ze niet kan funderen.
Reflectie-idee:
Een idee dat weliswaar gevormd wordt door het waarnemen, maar als idee door de mens is gevormd.
2.5. George Berkeley
• leefde van 1684-1753
• is het gedeeltelijk eens met John Locke
• is het mogelijk te achterhalen of onze beelden en kennis kloppen met de buitenwereld die wij waarnemen?
De filosofie van George Berkeley:
• Het beeld dat we van de buitenwereld hebben, kunnen we niet met dezelfde buitenwereld vergelijken, want dan gebruiken we weer beelden.
• Kennis begint met zintuiglijke indrukken die vervolgens dor het verstand geordend worden.
• Locke’s filosofie heeft twee tekortkomingen; hij maakt ten eerste een onderscheid tussen eigenschappen en moet er ten tweede van uitgaan dat een deel van de indrukken van eigenschappen ‘echt’ met de dingen overeenkomen en tot zekere kennis leiden. Het echte bestaan van werkelijke substanties die de eigenschappen dragen is daarbij de leidende gedachte, want anders zou er niets werkelijks buiten ons zijn dat die primaire eigenschappen en de indruk daarvan in ons oproept.
• Er is geen ‘iets’ naast mijn eigen waarnemen.
• Er ligt niks buiten wat ik door de zintuigen ervaar, dus ook geen substantie of iets stoffelijks dat in mij de beelden veroorzaakt. Ik heb alleen de beelden. Herhaling radicaliseert de ideeën van Locke.
• De gangbare zekerheid dat iets waarneembaars echt is, kan men in twijfel brengen.
• Iets bestaat alleen omdat het kan worden waargenomen. Buiten de geest kan niks echt zijn (bestaan). Er bestaan alleen ideeën en de geest, geen materie.
• Een boom in het bos die omvalt, terwijl niemand het waarneemt bestaat niet.
• Ondanks dat we niets kunnen zeggen over een ‘echte’ wereld buiten ons eigen gezichtsveld, is er een beginsel wat alle voorstellingen en dingen kent, de geest.
• Empirist, maar meer een idealist.
• Er is een onpartijdige God die allen dezelfde ideeën heeft gegeven. God is onveranderlijk en zijn begrippen en ideeën dus ook, anders zou Gods wezen bestaan uit onvolledige en veranderlijke ideeën.
• Er is orde en samenhang in het universum door een intelligente oorzaak. De intelligente en door God geschapen wezens nemen hieraan deel, namelijk door de wereld te begrijpen. Daarvoor is ervaring nodig.
• Het steeds beter leren kennen van het universum betekent voor de mens dat hij zich als geschapen wezen vervolmaakt. We begrijpen dat iedere gebeurtenis een oorzaak heeft.
2.6. Causaliteit
Causaliteit:
Het begrijpen dat een bepaalde gebeurtenis door iets veroorzaakt wordt. Om dit te begrijpen, moet men weten hoe iets werkt of waarom het gebeurt, dit is kennis verwerven van oorzaken. Het is voor de mens heel moeilijk om niet aan oorzaken te denken. De nieuwsgierigheid is voor de mens nou eenmaal een enorm kenmerkende eigenschap. Men zoekt altijd naar de oorzaak, naar de schuldige, naar de reden. Daarom is causaliteit heel belangrijk voor de mens.
Causaliteitsbeginsel:
Één van de meest fundamentele regels waarmee ons kenvermogen, in dit geval zintuigen, werken. Tussen twee verschijnselen is de ene de oorzaak en de andere het gevolg. Als dit verband noodzakelijk is, dan spreken we van een wetmatigheid. Een wetmatigheid wordt meestal uitgesproken in de vorm van ‘als, dan altijd’. We kunnen dan ook voorspellingen doen.
2.7. David Hume
• leefde van 1711-1776
• hoe kun je vanuit een empirisch standpunt nadenken over het causaliteitsbeginsel?
De filosofie van David Hume:
• Kennis begint met zintuiglijke indrukken.
• Al onze ideeën zijn kopieën van onze indrukken.
• Onze indrukken en ideeën worden volgens de principes gelijkenis, nabijheid (in tijd en ruimte), oorzaak en gevolg gecombineerd. Waar we ook kijken of luisteren, overal nemen we een opeenvolging van gebeurtenissen waar en meestal kunnen we dit begrijpen vanuit oorzaken.
• Het is niet redelijk te concluderen dat, alleen omdat de ene gebeurtenis in een bepaald geval aan de andere voorafgaat, deze ene gebeurtenis de oorzaak is en de andere het gevolg.
• Zonder meer ervaring zou zo iemand nooit zijn schattings- of redeneervermogen kunnen gebruiken ten aanzien van een feitelijk verband of zeker zijn van iets dat niet onmiddellijk present is aan zijn geheugen of zintuigen. Maar ervaring is te verwarren met gewoonte of gewenning.
• Overal waar de herhaling van een bepaalde daad of handeling de neiging veroorzaakt om diezelfde daad of handeling opnieuw te stellen zonder dat een redenering of inzichtelijk rationeel proces daartoe aanzet, zeggen wij altijd dat deze neiging het gevolg is van gewenning.
• Alle overtuiging omtrent een feitelijke samenhang of feitelijk bestaan is afgeleid van een object dat aan het geheugen of de zinnen present is en van een regelmatig samengaan van dat object met iets anders. Men is overtuigd dat iets dat vaker gebeurd is (geheugen), zal blijven gebeuren.
Hoofdstuk 3: Het Rationalisme
3.1. en 3.2. Inleiding in het rationalisme
• Men gaat er meestal vanuit in het dagelijkse leven dat er een waarneembare wereld buiten ons bestaat. Eigenlijk zijn we gewoonlijk naast empiristen ook realisten, en veel in ons denken verwijst naar de werkelijkheid.
• De sterke basis in de alledaagse ervaring heeft als uitgangspunt dat de zintuigen een belangrijke kernbron zijn. De filosofische verwerking daarvan hebben we in het empirisme de revue laten passeren met al haar varianten.
• Alle empiristen zijn van mening dat het verstand ook een belangrijke rol speelt in kennisverwerving.
• Het verstand als instrument om begrippen te vormen en te ordenen komt altijd a posteriori, in de betekenis dat het verstand door de zintuigen doorgegeven informatie verwerkt.
• De zintuiglijke ervaring wordt niet ontkent (Descartes en Leibniz).
A posteriori:
Na de waarneming
A priori:
Voor de waarneming.
Rationalisme (stroming):
Het verstand kan zonder zintuiglijke waarneming to kennis komen. Deze kennis is a priori. Ik denk, dus ik ben.
• De moderne wetenschap speelt een grote rol in onze cultuur, wetenschap wordt door de meesten gezien als betrouwbaar, de waarheid navolgend.
(De filosofie van) Galileï:
• Leefde in 1564-1650
• Tegenover Aristoteles, die geloofde in een doeloorzaak.
• De wetmatigheid van een beweging kan men begrijpen door haar te beschrijven of liever te formuleren tussen een aantal meetbare factoren; snelheid, tijd, afstand, massa en weerstand.
• Vanuit het inzicht van een simpele beweging, kan men door constructie en samenstelling van elementen van het figuur ook een complexe beweging begrijpen. Dit valt door metingen en experimenten etc. te bewijzen.
• Vanuit het perspectief van de maat van het meten zijn alle dingen gelijk even exact te begrijpen in getallenverhouding.
3.3. René Descartes
• leefde van 1596-1650
• waarin vindt de nieuwe kennisverwerving een grondslag?
• scepticisme erg populair in Frankrijk, zoeken naar kennis belangrijk.
De filosofie van René Descartes:
• Tegen Montaigne en Veron (scepticisme).
• Filosofie is de moeder van de wetenschappen. Zij moest zelf een nieuw begin maken door een uitgangspunt te vinden. Hoe we kennis moeten funderen zal de inzet zijn van dit nieuwe denken; eerst moet met zich ontdoen aan alle kennis waaraan te twijfelen valt of onjuist is.
• Hij vraagt zich af of het principe van het ‘twijfelen aan…’ mogelijk is.
• Twijfelexperiment; aan alles twijfelen om te kijken wat er overblijft.
• Zintuigen bedriegen soms.
• Twijfelexperiment leidt tot het vraagstuk van het bestaan van de wereld om hem heen.
• Wij kunnen ons vergissen omtrent de waarneembare eigenschappen van dingen, maar niet over de eigenschap van die dingen dat ze ruimte innemen.
• Zekere soort eigenschappen; iets stoffelijks, de uitgebreidheid daarvan en van de uitgebreidheid de dingen en hun aantal, de plaats, tijd etc.
• Of we nu dromen of wakker zijn, we zien toch wel in dat de dingen een bepaalde omvang en vorm hebbenen dat ze gedurende een bepaalde, meetbare tijd bestaan. Daarom zijn de wetenschappen die alleen berusten op de waarneming van lichamelijke dingen, zoals de fysica,geneeskunde en astronomie, twijfelachtig.
• Wat ik waarneem, kan niet echt zijn. De wiskunde daarentegen, heeft iets dat zeker is.
• God bestaat en heeft de mens geschapen; dit is redelijk twijfelbaar.
• Hij dwaalt soms af van de wiskundige logica.
• Ik ben, ik besta; is na lange twijfeling geconcludeerd. Ik ben, zolang ik denk. Ik denk, dus ik ben. Ik ben denken; een wezen dat begrijpt, twijfelt, bevestigt, ontkent, wil, niet wil, verbeelding heeft en voelt. Dit alles zijn bewustzijnsactiviteiten.
• Rationalist.
• Inzichtelijke invloeden zoals afspraken zijn a priori.
3.4. De waarheden van het verstand
(De filosofie van) Leibniz:
• leefde in 1646-1716
• Er zijn twee soorten waarheden; de verstandswaarheden en de feitelijke waarheden.
• Verstandswaarheden: noodzakelijk, tegendeel is onmogelijk.
• Feitelijke waarheden: contingent en tegendeel is mogelijk.
• Wanneer een waarheid noodzakelijk is, dan kunnen we de grond daarvan vinden door analyse, door de waarheid te ontbinden in eenvoudigere ideeën en waarheden totdat we die ideeën en waarheden bereikt hebben die primair zijn.
• Rationalist; want hij zegt dat feitelijke waarnemingen contingent zijn.
• Zekere bron van het rationalisme is te vinden in de verstandswaarheden; de waarheden zijn noodzakelijk, deze waarheden zijn a priori kenbaar, ze zijn los van de zintuiglijke ervaring kenbaar en inzichtelijk.
• Het niet ontkennen van de zintuiglijke ervaring.
• Het verstand kan een belangrijke inbreng hebben bij het tot stand komen van kennis; we hebben met de geboorte een zodanig kenvermogen meegekregen, dat we daarmee later alle gegevens kunnen ordenen.
• Iets kan tegelijkertijd niet iets anders zijn.
Contingent:
Al het veranderlijke, al wat kan ophouden te zijn, al wat niet in één natuuroorzaak ligt, wat in de empirie niet volledig kan worden vastgelegd en is dus onvoorspelbaar.
Hoofdstuk 4: Het transcendentalisme; Immanuel Kant.
4.3. De verlichting en Immanuel Kant
• leefde van 1724-1804
• Begint zijn onderzoek met het nadenken over verschillende kennisuitspraken (oordelen). Kennis wordt verwoord die bevestigt of ontkent dat een bepaalde stand van zaken wel of niet het geval is.
• Verschillende oordelen; analytisch oordelen en synthetisch oordelen.
• Hume zei: het hebben van een oorzaak berust niet op waarneming; Kant voegt hier aan toe dat hij zich afvraagt hoe we kunnen weten dat die uitspraak geldt als het niet a posteriori door waarneming te achterhalen is.
• Kan een synthetisch oordeel ook a priori zijn?
Analytisch oordelen:
Er is geen zintuiglijke ervaring nodig. Een analyse van de begrippen volstaat. Is a priori waar, maar voegt niets toe aan onze kennis.
Synthetisch oordelen:
Men brengt dingen samen. Het is juist een ervaringsoordeel, op basis van inductie (Aristoteles). Via waarneming en ervaring kunnen we te weten komen of het wel of niet waar is. Het is a posteriori. Het kan ontkent of bevestigd worden.
4.4. Transcendentaal onderzoek
De filosofie van Kant:
• Kant doet onderzoek naar de condities waaronder een synthetisch oordeel a priori mogelijk is.
• Alle wat gebeurt heeft een oorzaak? Hoe zeker is dat?
• Wat kunnen wij kennen? We kunnen niet voorbij onze grenzen van kennis om te bepalen waar hij reikt, want dat is een vorm van kennen opzich.
• We kunnen wel onderzoeken wat noodzakelijk ten grondslag ligt aan onze eigen kennisoordelen.
• Kritiek van de zuivere reden; alle kennis begint met de ervaring. Niet alle kennis stamt uit de ervaring.
• Zuivere kennis is a priori, empirische kennis is a posteriori, heeft eerst ervaring nodig.
Transcendentaal:
Men kijkt verder dan de zintuiglijke waarneming om te zien hoe en op grond waarvan wij tot kennisoordelen komen.
4.6. Categorieën
Naast zintuiglijke waarneming erkent Kant ook de rol van het verstand. Bij het bewustzijn zagen we al dat het bewustzijn niet passief is en alleen maar indrukken ontvangt en registreert. Alleen zijn met ons verstand niet tijd en ruimte als a priori vormen gegeven, maar de zogenaamde categorieën. Dit zijn denkstructuren (het verstand is altijd al op een bepaalde manier gestructureerd.) Deze denkstructuren zijn a priori aanwezig en met ons menselijk verstand gegeven. (Kant onderscheidt 12 categorieën, zoals realiteit, negatie, causaliteit). De categorieën zijn lege vormen die met waarneming gevuld worden.
Door Janne v.Z.
Juni 2008
Hoofdstuk 1: De inleiding
1.4. Definitie van kennis (Wat is kennis?)
Definitie:
Heel precieze omschrijving van de betekenis van een woord en haar verwijzing.
Een goede definitie:
• helpt denken op weg
• laat men begrijpen waar iets over gaat
• het definiendum mag niet terugkomen in de definiens
Verbale gebruiksdefinitie:
De betekenis van een woord (definiendum) wordt omschreven (definiens) aan de hand van de gedachte die bij iemand opkomt als men aan het woord denkt.
Gebaseerd op een afspraak. Bij begrippen die vaag zijn of voor verwarring zorgen.
Wezensdefinitie:
Men gaat er van uit dat een bepaalde eigenschap die men in zijn beschrijving noemt, wezenlijk (kenmerkend, fundamenteel, essentieel) hoort bij wat men definieert. Men moet hierbij uitkijken dat het wezenskenmerk naar bewijs klopt.
1.5. Ludwig Wittgenstein
• leefde van 1889 – 1951
• was een taalfilosoof
• heeft nooit echt een definitie van kennis gegeven
Filosofie van Wittgenstein:
• Als je alle soorten kennis bij elkaar neemt, dan is het niet zo dat ze een duidelijke eenheid vormen met elkaar. Er is sprake van één grote familie; er zijn een hoop overeenkomsten maar geen enkele definitie geldt voor allen. Dit geldt ook voor het begrip ‘kennis’.
• De grenzen bij heel veel begrippen zijn helemaal niet duidelijk. Een antwoord op de vraag wat nou echt kennis is en wat niet, hangt af van voorkeuren en beslissingen.
• Een vaste definitie geven zou betekenen dat men één kenmerk van een bepaalde vorm van kennen tot maatstaaf maakt, alles wat niet aan die maatstaf voldoet is geen kennen.
1.7. Het Scepticisme
Scepticisme (stroming):
De filosofie dat bepaalde kennis niet te verkrijgen is. Men moet na aanleiding van het aandachtig beschouwen concluderen dat er geen waarheid of zekere kennis mogelijk is. Men kan ervan uitgaan dat de kennis toch niet te behalen is en dan opgeven, of doorzoeken en alsnog niets vinden. Er is geen laatste waarheid of conclusie mogelijk, want er zijn even sterke argumenten voor als tegen. Het doel van dit standpunt is rust te vinden en onverstoorbaar door het leven gaan. Aanhangers zijn Montaigne en Veron.
Verschil en overeenkomsten tussen filosofen en sceptici:
Beiden komen problemen tegen die men uit waarheidsliefde wil oplossen. De sceptici onthoudt zich in tegenstelling tot de filosoof van een eindconclusie, uit gedachte dat een dergelijke laatste waarheid niet mogelijk kan zijn. Sceptici zijn ondogmatisch. De vraag hoe wij de wereld kennen blijft ondanks het scepticisme wel bestaan.
Ondogmatisch:
Het niet uitgaan van een dogma (geloofsstellingen, ideeën of waarheden die niet voor kritiek vatbaar zijn). Ondogmatisch is het dus juist wel kritisch bekijken van de waarheid.
1.9. Het Waarnemen van de wereld
Waarneming:
Onder waarneming verstaan we het proces, waarmee een organisme zich informatie verschaft over de omringende wereld, maar ook over de eigen innerlijke wereld. Een betekenisvolle interpretatie van de informatie die via de zintuigen binnenkomt. Waarnemen en leren zijn nauw verbonden.
De waarneming speelt altijd een rol bij de filosofie:
• het is vanzelfsprekend, men let er nauwelijks nog op
• de zintuigen vormen hierbij een toegang tot de omgeving, voor elk levend dier anders
• men moet ook begrijpen; verbanden leggen tussen verschillende waarnemingen. Hierbij zijn patronen van ervaring en het geheugen belangrijk
De zintuigen spelen altijd een rol bij het waarnemen:
• de zintuigen vormen een toegang tot de omgeving, voor elk levend dier anders
• gevoelig voor verandering, aanpassing of juist niet ligt aan de belangen van het individu
• eerst schetsmatig, daarna driedimensionaal
Hoofdstuk 2: Het Empirisme
2.2. Aristoteles
• leefde van 384 – 322 v.Chr.
• grondlegger van wat wij wetenschap noemen
• voornamelijk gefascineerd door de natuur en haar veranderingen
De filosofie van Aristoteles:
• Op grond waarvan kan een neurowetenschapper iets zeggen over de waarneming?
• Aristoteles zou het volledig eens zijn met de wetenschap, ook al bestond die in de klassieke tijd niet zoals wij die nu kennen.
• Het kennen van de natuur moet een echt weten zijn.
• Bij de geboorte is het bewustzijn van de mens leeg en zonder inhoud, wel hebben we de instrumenten waar het zintuiglijke materiaal mee geordend kan worden, het waarnemen en het denken.
• Iets kan alleen op gang worden gebracht door iets anders
• Bij wezens die kennis niet vasthouden bestaat er geen kennis naast waarneming, er ontwikkelt zich geen logos. Wezens die dat wel kunnen, slaan kennis op in hun ziel, een herinnering. Deze herinnering verandert in ervaring en verandert met de tijd in vaardigheid.
• Men vergelijkt steeds waarnemingen en kan zo vergelijkingen maken
• Het werkelijke menselijke ligt in de mate waarin een mens abstract kan denken
• Kennisverwerving verloopt op een inductieve manier
• Realist; de kennis die wij hebben hoeft niet te bestaan
• Het leren van een taal en het benoemen speelt een enorme rol want hierdoor kunnen wij vergelijken, scheiden, verbinden en abstraheren. Als we dit goed doen en onze ideeën zijn in overeenstemming met de dingen, dan hebben we de juiste kennis.
• De natuur is gericht op een doel, doeloorzaak (in tegenstelling met Galileï).
Het empirisme:
Empirisme is een filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis uit de ervaring voortkomt. Deze stroming is tegengesteld aan het rationalisme (en ook tegengesteld aan elk innatisme).
Er is een constante verandering op het moment dat we waarnemen. Het blijven zoeken naar kennis is wat de veranderingen mogelijk maakt. Maar als iets verandert, moet de kennis daarvan ook veranderen.
Zintuiglijke waarneming:
Het heeft altijd betrekking op iets concreets en unieks, maar door ervaring vormen we ons door te denken een algemeen begrip.
Begrip:
Datgene wat door het verstand van een zaak begrepen wordt; een geheel van kenmerken, zoals iets karakteristieks.
Abstraheren:
Het wegnemen van bijkomstige en niet relevante zaken.
Inductie:
Herhaalde ervaring. Men concludeert op grond van een aantal afzonderlijke waarnemingen tot iets algemeners. Deze kennis is niet zeker, het heeft wat weg van een wetenschappelijke hypothese.
2.4. John Locke
• leefde van 1632-1704
• hing het Britse empirisme aan
• wilde onderzoeken hoe men aan kennis komt.
Brits empirisme:
Het was van groot belang, gezien de vraag naar de voorstelling en de werkelijkheid, om de menselijke voorstelling te onderzoeken, om te achterhalen of ze met echte ervaringen onderbouwd waren.
Voorstelling:
Filosofie van Locke:
1. De geest is een onbeschreven blad, zonder enig teken of ideeën.
2. Alle materialen van de rede en van de kennis verkrijgt men uit de ervaring.
3. Onze waarneming, of die nu betrokken is op uiterlijk waarneembare objecten, of op de innerlijke werkingen van onze geest die door onszelf waargenomen worden en waarop wij reflecteren, is datgene dat ons verstand voorziet van alle materialen van het denken. Deze twee zijn de bronnen van kennis, waaruit alle ideeën die wij hebben of
natuurlijkerwijze kunnen hebben, ontspringen.
4. Bij de geboorte is de mens een ongemeubileerde kamer, klaar om vol gezet te worden met waarnemingen van de wereld.
5. Een klein kind ontvangt de indrukken heel direct, hierdoor ontstaan enkelvoudige ideeën of uiterlijke ervaring.
6. De enkelvoudige waarnemingen worden steeds meer door het verstand bewerkt en omgevormd tot samengestelde of zogenaamde reflectie-ideeën.
7. Het leren van een taal en het benoemen speelt een enorme rol want hierdoor kunnen wij vergelijken, scheiden, verbinden en abstraheren. Als we dit goed doen en onze ideeën zijn in overeenstemming met de dingen, dan hebben we de juiste kennis.
8. De aanname van een werkelijke buitenwereld is een kwestie van gezond verstand, maar niet filosofisch te verantwoorden.
10. Het verstand heeft een belangrijke positie
11. Er is een onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen bij de betrouwbaarheid van de zintuigen. Hierbij moet met wel rekening houden met optische illusies.
12. De primaire eigenschappen; uitgebreidheid, massa, vorm, beweging en aantal. Het gaat hier om de werkelijke vorm en structuur.
13. De secundaire eigenschappen; invloeden van buitenaf, maar ook alleen het zien. Zoals kleur, geluid en smaak.
De filosofie van John Locke volgens Bryan Magee:
• Er moet een zeker gecombineerd iets bestaan waarin de door ons waargenomen eigenschappen inherent aanwezig zijn, een stof die het substraat van elk fysiek object vormt.
• Het kan niet mogelijk zijn dat al die vele eigenschappen waarvan wij indrukken hebben, niet gedragen worden door werkelijk bestaande dingen.
• Het empirisme spreekt zichzelf tegen; ze moet zich beroepen op iets dat ze niet kan funderen.
Reflectie-idee:
Een idee dat weliswaar gevormd wordt door het waarnemen, maar als idee door de mens is gevormd.
2.5. George Berkeley
• leefde van 1684-1753
• is het gedeeltelijk eens met John Locke
• is het mogelijk te achterhalen of onze beelden en kennis kloppen met de buitenwereld die wij waarnemen?
• Het beeld dat we van de buitenwereld hebben, kunnen we niet met dezelfde buitenwereld vergelijken, want dan gebruiken we weer beelden.
• Kennis begint met zintuiglijke indrukken die vervolgens dor het verstand geordend worden.
• Locke’s filosofie heeft twee tekortkomingen; hij maakt ten eerste een onderscheid tussen eigenschappen en moet er ten tweede van uitgaan dat een deel van de indrukken van eigenschappen ‘echt’ met de dingen overeenkomen en tot zekere kennis leiden. Het echte bestaan van werkelijke substanties die de eigenschappen dragen is daarbij de leidende gedachte, want anders zou er niets werkelijks buiten ons zijn dat die primaire eigenschappen en de indruk daarvan in ons oproept.
• Er is geen ‘iets’ naast mijn eigen waarnemen.
• Er ligt niks buiten wat ik door de zintuigen ervaar, dus ook geen substantie of iets stoffelijks dat in mij de beelden veroorzaakt. Ik heb alleen de beelden. Herhaling radicaliseert de ideeën van Locke.
• De gangbare zekerheid dat iets waarneembaars echt is, kan men in twijfel brengen.
• Iets bestaat alleen omdat het kan worden waargenomen. Buiten de geest kan niks echt zijn (bestaan). Er bestaan alleen ideeën en de geest, geen materie.
• Een boom in het bos die omvalt, terwijl niemand het waarneemt bestaat niet.
• Ondanks dat we niets kunnen zeggen over een ‘echte’ wereld buiten ons eigen gezichtsveld, is er een beginsel wat alle voorstellingen en dingen kent, de geest.
• Empirist, maar meer een idealist.
• Er is orde en samenhang in het universum door een intelligente oorzaak. De intelligente en door God geschapen wezens nemen hieraan deel, namelijk door de wereld te begrijpen. Daarvoor is ervaring nodig.
• Het steeds beter leren kennen van het universum betekent voor de mens dat hij zich als geschapen wezen vervolmaakt. We begrijpen dat iedere gebeurtenis een oorzaak heeft.
2.6. Causaliteit
Causaliteit:
Het begrijpen dat een bepaalde gebeurtenis door iets veroorzaakt wordt. Om dit te begrijpen, moet men weten hoe iets werkt of waarom het gebeurt, dit is kennis verwerven van oorzaken. Het is voor de mens heel moeilijk om niet aan oorzaken te denken. De nieuwsgierigheid is voor de mens nou eenmaal een enorm kenmerkende eigenschap. Men zoekt altijd naar de oorzaak, naar de schuldige, naar de reden. Daarom is causaliteit heel belangrijk voor de mens.
Causaliteitsbeginsel:
Één van de meest fundamentele regels waarmee ons kenvermogen, in dit geval zintuigen, werken. Tussen twee verschijnselen is de ene de oorzaak en de andere het gevolg. Als dit verband noodzakelijk is, dan spreken we van een wetmatigheid. Een wetmatigheid wordt meestal uitgesproken in de vorm van ‘als, dan altijd’. We kunnen dan ook voorspellingen doen.
2.7. David Hume
• leefde van 1711-1776
• hoe kun je vanuit een empirisch standpunt nadenken over het causaliteitsbeginsel?
De filosofie van David Hume:
• Al onze ideeën zijn kopieën van onze indrukken.
• Onze indrukken en ideeën worden volgens de principes gelijkenis, nabijheid (in tijd en ruimte), oorzaak en gevolg gecombineerd. Waar we ook kijken of luisteren, overal nemen we een opeenvolging van gebeurtenissen waar en meestal kunnen we dit begrijpen vanuit oorzaken.
• Het is niet redelijk te concluderen dat, alleen omdat de ene gebeurtenis in een bepaald geval aan de andere voorafgaat, deze ene gebeurtenis de oorzaak is en de andere het gevolg.
• Zonder meer ervaring zou zo iemand nooit zijn schattings- of redeneervermogen kunnen gebruiken ten aanzien van een feitelijk verband of zeker zijn van iets dat niet onmiddellijk present is aan zijn geheugen of zintuigen. Maar ervaring is te verwarren met gewoonte of gewenning.
• Overal waar de herhaling van een bepaalde daad of handeling de neiging veroorzaakt om diezelfde daad of handeling opnieuw te stellen zonder dat een redenering of inzichtelijk rationeel proces daartoe aanzet, zeggen wij altijd dat deze neiging het gevolg is van gewenning.
• Alle overtuiging omtrent een feitelijke samenhang of feitelijk bestaan is afgeleid van een object dat aan het geheugen of de zinnen present is en van een regelmatig samengaan van dat object met iets anders. Men is overtuigd dat iets dat vaker gebeurd is (geheugen), zal blijven gebeuren.
Hoofdstuk 3: Het Rationalisme
3.1. en 3.2. Inleiding in het rationalisme
• Men gaat er meestal vanuit in het dagelijkse leven dat er een waarneembare wereld buiten ons bestaat. Eigenlijk zijn we gewoonlijk naast empiristen ook realisten, en veel in ons denken verwijst naar de werkelijkheid.
• De sterke basis in de alledaagse ervaring heeft als uitgangspunt dat de zintuigen een belangrijke kernbron zijn. De filosofische verwerking daarvan hebben we in het empirisme de revue laten passeren met al haar varianten.
• Alle empiristen zijn van mening dat het verstand ook een belangrijke rol speelt in kennisverwerving.
• De zintuiglijke ervaring wordt niet ontkent (Descartes en Leibniz).
A posteriori:
Na de waarneming
A priori:
Voor de waarneming.
Rationalisme (stroming):
Het verstand kan zonder zintuiglijke waarneming to kennis komen. Deze kennis is a priori. Ik denk, dus ik ben.
• De moderne wetenschap speelt een grote rol in onze cultuur, wetenschap wordt door de meesten gezien als betrouwbaar, de waarheid navolgend.
(De filosofie van) Galileï:
• Leefde in 1564-1650
• Tegenover Aristoteles, die geloofde in een doeloorzaak.
• De wetmatigheid van een beweging kan men begrijpen door haar te beschrijven of liever te formuleren tussen een aantal meetbare factoren; snelheid, tijd, afstand, massa en weerstand.
• Vanuit het inzicht van een simpele beweging, kan men door constructie en samenstelling van elementen van het figuur ook een complexe beweging begrijpen. Dit valt door metingen en experimenten etc. te bewijzen.
3.3. René Descartes
• leefde van 1596-1650
• waarin vindt de nieuwe kennisverwerving een grondslag?
• scepticisme erg populair in Frankrijk, zoeken naar kennis belangrijk.
De filosofie van René Descartes:
• Tegen Montaigne en Veron (scepticisme).
• Filosofie is de moeder van de wetenschappen. Zij moest zelf een nieuw begin maken door een uitgangspunt te vinden. Hoe we kennis moeten funderen zal de inzet zijn van dit nieuwe denken; eerst moet met zich ontdoen aan alle kennis waaraan te twijfelen valt of onjuist is.
• Hij vraagt zich af of het principe van het ‘twijfelen aan…’ mogelijk is.
• Twijfelexperiment; aan alles twijfelen om te kijken wat er overblijft.
• Zintuigen bedriegen soms.
• Wij kunnen ons vergissen omtrent de waarneembare eigenschappen van dingen, maar niet over de eigenschap van die dingen dat ze ruimte innemen.
• Zekere soort eigenschappen; iets stoffelijks, de uitgebreidheid daarvan en van de uitgebreidheid de dingen en hun aantal, de plaats, tijd etc.
• Of we nu dromen of wakker zijn, we zien toch wel in dat de dingen een bepaalde omvang en vorm hebbenen dat ze gedurende een bepaalde, meetbare tijd bestaan. Daarom zijn de wetenschappen die alleen berusten op de waarneming van lichamelijke dingen, zoals de fysica,geneeskunde en astronomie, twijfelachtig.
• Wat ik waarneem, kan niet echt zijn. De wiskunde daarentegen, heeft iets dat zeker is.
• God bestaat en heeft de mens geschapen; dit is redelijk twijfelbaar.
• Hij dwaalt soms af van de wiskundige logica.
• Ik ben, ik besta; is na lange twijfeling geconcludeerd. Ik ben, zolang ik denk. Ik denk, dus ik ben. Ik ben denken; een wezen dat begrijpt, twijfelt, bevestigt, ontkent, wil, niet wil, verbeelding heeft en voelt. Dit alles zijn bewustzijnsactiviteiten.
• Rationalist.
• Inzichtelijke invloeden zoals afspraken zijn a priori.
3.4. De waarheden van het verstand
(De filosofie van) Leibniz:
• leefde in 1646-1716
• Er zijn twee soorten waarheden; de verstandswaarheden en de feitelijke waarheden.
• Feitelijke waarheden: contingent en tegendeel is mogelijk.
• Wanneer een waarheid noodzakelijk is, dan kunnen we de grond daarvan vinden door analyse, door de waarheid te ontbinden in eenvoudigere ideeën en waarheden totdat we die ideeën en waarheden bereikt hebben die primair zijn.
• Rationalist; want hij zegt dat feitelijke waarnemingen contingent zijn.
• Zekere bron van het rationalisme is te vinden in de verstandswaarheden; de waarheden zijn noodzakelijk, deze waarheden zijn a priori kenbaar, ze zijn los van de zintuiglijke ervaring kenbaar en inzichtelijk.
• Het niet ontkennen van de zintuiglijke ervaring.
• Het verstand kan een belangrijke inbreng hebben bij het tot stand komen van kennis; we hebben met de geboorte een zodanig kenvermogen meegekregen, dat we daarmee later alle gegevens kunnen ordenen.
• Iets kan tegelijkertijd niet iets anders zijn.
Contingent:
Al het veranderlijke, al wat kan ophouden te zijn, al wat niet in één natuuroorzaak ligt, wat in de empirie niet volledig kan worden vastgelegd en is dus onvoorspelbaar.
Hoofdstuk 4: Het transcendentalisme; Immanuel Kant.
4.3. De verlichting en Immanuel Kant
• leefde van 1724-1804
• Begint zijn onderzoek met het nadenken over verschillende kennisuitspraken (oordelen). Kennis wordt verwoord die bevestigt of ontkent dat een bepaalde stand van zaken wel of niet het geval is.
• Verschillende oordelen; analytisch oordelen en synthetisch oordelen.
• Kan een synthetisch oordeel ook a priori zijn?
Analytisch oordelen:
Er is geen zintuiglijke ervaring nodig. Een analyse van de begrippen volstaat. Is a priori waar, maar voegt niets toe aan onze kennis.
Synthetisch oordelen:
Men brengt dingen samen. Het is juist een ervaringsoordeel, op basis van inductie (Aristoteles). Via waarneming en ervaring kunnen we te weten komen of het wel of niet waar is. Het is a posteriori. Het kan ontkent of bevestigd worden.
4.4. Transcendentaal onderzoek
De filosofie van Kant:
• Kant doet onderzoek naar de condities waaronder een synthetisch oordeel a priori mogelijk is.
• Alle wat gebeurt heeft een oorzaak? Hoe zeker is dat?
• Wat kunnen wij kennen? We kunnen niet voorbij onze grenzen van kennis om te bepalen waar hij reikt, want dat is een vorm van kennen opzich.
• We kunnen wel onderzoeken wat noodzakelijk ten grondslag ligt aan onze eigen kennisoordelen.
• Kritiek van de zuivere reden; alle kennis begint met de ervaring. Niet alle kennis stamt uit de ervaring.
Transcendentaal:
Men kijkt verder dan de zintuiglijke waarneming om te zien hoe en op grond waarvan wij tot kennisoordelen komen.
4.6. Categorieën
Naast zintuiglijke waarneming erkent Kant ook de rol van het verstand. Bij het bewustzijn zagen we al dat het bewustzijn niet passief is en alleen maar indrukken ontvangt en registreert. Alleen zijn met ons verstand niet tijd en ruimte als a priori vormen gegeven, maar de zogenaamde categorieën. Dit zijn denkstructuren (het verstand is altijd al op een bepaalde manier gestructureerd.) Deze denkstructuren zijn a priori aanwezig en met ons menselijk verstand gegeven. (Kant onderscheidt 12 categorieën, zoals realiteit, negatie, causaliteit). De categorieën zijn lege vormen die met waarneming gevuld worden.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden