Hoofdstuk 1 t/m 3 (Kennistheorie)

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1655 woorden
  • 2 maart 2004
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
14 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Hoofdstuk 1: inleiding

Volgens het rapport van het ministerie moet kennis de kwaliteit va het leven vergroten, zowel voor individuen als voor de samenleving in het geheel. (volgens hun is onderwijs een belangrijk middel om kennis te vergaren).
Als je een woord definieert dan mag dat woord niet voorkomen in je definitie (bv feminisme: alle vrouwen die feministische ideeën aanhangen). En je moet ervoor zorgen dat bepaalde dingen uit worden gesloten zodat er niet andere dingen onder vallen (bv definitie fiets)
Stipulatieve definities zijn gebaseerd op een afspraak (stipulatie is afspraak)
Wezensdefinitie -> je gaat er dan vanuit dat bepaalde eigenschappen die je in je omschrijving noemt ook wezenlijk hoort bij wat je definieert. (voorbeeld van mens)
Ludwig wittgenstein (1889-1951) hield zich veel bezig met taal. Wittgenstein praat in plaats van wezensdefinitie liever over familiegelijkenis. Als je alle soorten bij elkaar neemt, dan si het niet zo dat ze een duidelijke eenheid met elkaar vormen.
Bij een definitie probeer je een woord of begrip af te grenzen. Volgens wittgenstein kun je geen vaste definitie maken van kennis, want dat betekend dat je één kenmerk van een bepaalde vorm van kennen tot maatstaf maakt: alles wat niet aan de maatstaf voldoet is dan geen kennen. Woorden zijn volgens wittgenstein een soort gereedschap.
Filosofie is nadenken, een poging inzicht te krijgen in wat de ervaring in de meest omvattende zin te bieden heeft: de werkelijkheid zelf in haar volle rijkdom. -> moeilijk om definitie van kennis te geven (vele soorten kennis)
Doorlezen blz. 21/22
Volgens bepaalde denkers is zekere kennis niet te verkrijgen -> scepticisme. -> komt van Griekse woord sceptestai dat aandacht beschouwen betekend. -> de stroming die naar de begrip vernoemd is, meent at je op grond van een dergelijk aandachtig beschouwen moet concluderen dat er geen waarheid of zekere kennis mogelijk is.
Metrodorus van michos -> we weten niets, zelfs dat we niets weten.
Bij scepticisme is geen eindconclusie er zijn altijd voor en tegen argumenten de vinden.
Griekse filosofen zoeken naar het geluk.
Voor een scepticus is het niet zeker of een voorwerp buiten ons wel een oorzaak heeft en of er een waarheid over dat voorwerp te vinden is. (doorlezen blz 23 bij pijl)
Scepticisme
Sexus empiricus
1. object x lijkt F voor persoon A
2. object x lijkt F* voor persoon B
3. 1 of 2 is waar
4. geen manier om 3 op te lossen
5. ik stel mijn oordeel uit
vb
1. mens – dier
2. mens – mens
3. zintuigen
4. omstandigheden
5. plaats – positie
6. hoeveelheid
7. gewoon – zeldzaam
zintuigen vormen voor ons de toegang tot een omgeving, iets dat we ons des te meer realiseren als we stil staan bij de gedachten hoe het moet zijn om bijvoorbeeld doof of blind te zijn.
Hoe verwerven wij kennis-> -> met zogenaamde kenvermogens -> belangrijk zijn de zintuiglijke waarnemingen.
Onder waarnemen bestaan we het proces, waarmee een organisme zich informatie verschaft over de omringende wereld, maar ook over de eigen innerlijke wereld. (hongergevoel – zoeken naar eten)
Slangen hebben andere waarneembare wereld dan ons doordat hun ook infrarood straling kunnen opvangen.
Zintuigsystemen zijn gevoeliger voor veranderingen in prikkelsterkte en minder in de prikkelsterkte zelf. (bv klemmende schoen).het organisme zelf is overigens niet volkomen passief ten aanzien van de vele prikkels. Door veranderingen in aandacht, instelling, verwachting en noodzaak worden bepaalde prikkels wel toegelaten en andere niet. Dit verschilt per individu (blz 27).
Wij hebben herkenbare dingen in schema’s opgeslagen, zien wij een vogel denken wij meteen aan vleugel en snavel. Deze schema’s kun je opvatten als relaties tussen begrippen.
Ervaring door waarneming is iets dat verandert en duidt daarom op een leerproces: waarnemen en leren zijn nauw verbonden.
De belangrijkste kenbron voor kennis van de buitenwereld is de zintuiglijke waarneming. De mens construeert beelden en noemt dat de werkelijkheid.
Een beeld, bestaande uit zintuiglijke indrukken en de schema’s van relaties tussen begrippen, maken de wereld kenbaar en herkenbaar.

Hoofdstuk 2: het empirisme

De mens vormt door de waarneming een beeld van de wereld.
Plato -> de verwondering is het begin van de filosofie. Deze verwondering kan er ook toe leiden dat hetgeen we eerst als vanzelfsprekend beschouwen, iets vreemds krijgt.
De opvatting waarbij men er vanuit gaat dat kennis begint met en gebaseerd is op zintuiglijke waarnemingen, heet het empirisme.
Empirisme -> op basis van zintuiglijke indrukken komen in het verstand beelden, denkbeelden en ideeën tot stand.
Verifiëren -> het kunnen controleren van empirische uitspraken (de lucht is blauw). Iets wordt bevestigd door een waarneming
Aristoteles -> volledig eens met de gemeenschappelijke benadering -> grondlegger van de wetenschap -> hij was vooral geïnteresseerd in de natuur en de veranderingen daar in (natuurprocessen).
Het begin van de kennisverwerving ligt voor aristoteles in de ervaring op basis van alledaagse waarnemingen -> duidelijk empiristisch -> bij geboorte tabula rasa (leeg bewustzijn) blz 36 doorlezen, belangrijk !!! + gele deel
Een belangrijk vermogen van het waarnemen en denken is zodoende het kunnen abstraheren. Abstraheren -> het wegnemen van bijkomstige en niet relevante zaken. De uitspraak: de mens is een denkend wezen is algemeen en abstract. (doorlezen blz 38 bij pijl)
Het hele proces van kennisverwerving, waaronder de begripsvorming en het abstraheren, verloopt volgens aristoteles op een inductieve manier -> inductie = dat wil zeggen dat men op grond van een aantal afzonderlijke waarnemingen tot iets algemeners concludeert. (alle paarden hebben een hart) -> deze dingen zijn nooit helemaal zeker.
Het bij de geboorte lege bewustzijn wordt zo volgens aristoteles door ervaring gevuld en komt tot kennis. (blz 39 bij !!!)
Fysisch realisme/ naïef realisme -> het standpunt dat er van uitgaat dat de wereld op zichzelf en los van de waarnemende mens bestaat.
Aristoteles -> zintuigen bedriegen ons nooit onder normale omstandigheden. Onjuiste kennis ontstaat volgens hem doordat we zintuiglijke waarnemingen verkeert combineren, combineren doen we met het verstand -> verstand schept orde in de waarnemingen.
Logisch denken is volgens aristoteles dan ook: leren te redeneren door te weten welke stappen het denken hoort te zetten.
Aristoteles -> realist -> er bestaat daadwerkelijk een wereld los van mij. Blz 40/41 bij plaatje doorlezen
John locke -> geest onbeschreven blad, tabula rasa -> al onze kennis is gebaseerd op ervaring en daaruit verkrijgt de geest uiteindelijk zich zelf -> door tabula rasa bij kind ontvangt het kind directe indrukken. Hierdoor ontstaan enkelvoudige ideeën/ uiterlijke ervaring. Iets kan niet verder ontleed worden (bv warm) -> deze enkelvoudige ideeën worden steeds meer door het verstand bewerkt en omgevormd tot samengesteld of zogenaamde reflectie – ideeën (ideeën die wij in onszelf door het denken vormen en waar we ons in het innerlijk bewust van zijn, vandaar:Innerlijk ervaring)(bv zwaartekracht)
Lezen blz 42 bij ->
Onze voorstellingen en ideeën komen uit de zintuiglijke ervaring, soms door een directe indruk, soms door meerdere indrukken tot een idee samen te stellen. Het verstand neemt een belangrijke positie bij locke in.
Primaire eigenschappen -> deze behoren tot de dingen zelf: onze zintuigen geven deze correct weer zodat onze ideeën daarover ook kloppen. (massa, vorm, beweging en aantal)
Secundaire eigenschappen -> deze komen ook als indrukken van buiten in ons, maar worden altijd ook meegevormd door het bewustzijn (appel en tandenpoetsen verhaal)
George berkeley -> er is geen iets naast mijn eigen waarnemen, dus ook geen primaire eigenschappen of substanties. De combinatie van voorstellingen, zoals omvang, gewicht, kleur en smaak zijn voldoende om een begrip als ‘appel’ te vormen. -> volgens berkeley bestaan er alleen ideeën en geest geen materie. -> de geest is het enige dat er is, want buiten de activiteit van dei kennende geest in waarneming, denken en herinnering, zijn er geen dingen. (het verhaal van berkeley lezen, moeilijk om samen te vatten)
Het is essentieel om verbanden te leggen bij kennis, zodat de kennis verrijkt wordt en we begrijpen dat een bepaalde gebeurtenis door iets veroorzaakt wordt.
Weten hoe iets werkt of waarom het gebeurt is kennis verwerven van oorzaken.
Causaliteits beginsel -> dat wil zeggen dat er tussen twee verschijnselen een verband bestaat waarbij het ene e oorzaak is van de ander, het gevolg. Als dit verband noodzakelijk is spreken we van wetmatigheid.
David hume -> kennis begint met zintuiglijke indrukken. -> al onze ideeën zijn kopieën van onze indrukken. -> volgens hume worden onze ideeën en indrukken volgens bepaalde principes gecombineerd. Deze prinicipes zijn :gelijkenis, nabijheid (in tijd of ruimte) en oorzaak en gevolg. (doorlezen blz 52/ 53 bij pijl)
Volgens hume zien we 2 verschijnselen die zich na elkaar voordoen. Door ervaring en gewoonte nemen wij aan dat het verband noodzakelijk is. (regen -> straten nat)
Scepticisme -> de stroming in de filosofie die de mens niet in staat acht, iets zeker te weten. Alle beweringen en kennis die niet op zintuiglijke indrukken terug te voeren zijn, kunnen we als onzinnige of als resultaat van gewoonte beschouwen. -> er is geen bewijs voor een buitenwereld
Aristoteles -> realist -> vertrouwt de zintuigen 100% er bestaat een werkelijkheid buiten ons. Ons beeld van de werkelijkheid klopt met de werkelijkheid (tabula rasa)
Lock -> realist -> tabula rasa -> alleen hij vertrouwt niet 100% de zintuigen. Primaire (zekere (berkenbaar meetbaar)) en secundaire. Hij moet het bestaan van substantie aannemen maar kan het niet concluderen.
Berkeley -> idealist -> esse es percipe -> het zijn is het waargenomen worden. Ontkent het bestaan van substanties, bij hem bestaan er alleen secundaire substanties.
Hume -> idealist, radicaal empirist, gelooft niet in substanties, inductie en causaliteit.

Hoofstuk 3: het rationalisme

Empiristen is het verstand toch wel belangrijk. Het verstand als instrument om begrippen te vormen en te ordenen komt echter altijd na de waarneming, in de betekenis dat het verstand door de zintuigen doorgegeven informatie verwerkt.
A posteriori -> kennis na de waarneming
A priori -> kennis voor de waarneming
Doorlezen blz 61 tot 69 verhaal van descartes + filosoof leibniz

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.