Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1: Redeneren en overtuigen

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 6932 woorden
  • 24 november 2014
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1: Inleiding

1.1 Animal Rationale

Waarom? Daarom!
We houden niet van ongefundeerde bewering en redeloos gedrag -> niet serieus genomen. Wetenschap verlangt bewijzen en beweringen, verklaringen bij feiten, en oorzaken bij gevolgen. Sommige redenen beter, sommige argumenten overtuigender dan andere. Soms vermoed je dat een redenering niet klopt of dat de argumenten vals zijn -> ingewikkelde redeneringen kun je doorzichtiger maken en valse argumenten leren doorzien.

1.2 Standpunten en argumenten

Standpunt en argument
Standpunt: De positie of houding die je inneemt ten opzichte van een bewering of oordeel.
Argument : (argumentum, bewijs) reden voor je instemming of afwijzing, bewering die je aanvoert ter ondersteuning van je standpunt.

Signaalwoorden
Woorden waaraan je een standpunt of argument kunt herkennen.
Argumenten -> Voegwoorden: want, derhalve, omdat. Bijwoorden: immers, namelijk.
Standpunten -> dus, daarom, volgens mij.
Soms ontbreken ze, door  te kijken of je ze erbij kunt denken kom je erachter of het een standpunt is. Niet waterdicht: soms zitten er in argumenten verhuld standpunten -> vaak de reden dat een argumentatie je niet overtuigt: je was het met het hoofdstandpunt al niet eens, maar vervolgens worden nieuwe standpunten ingebracht ter verdediging van het hoofdstandpunt die ook discutabel zijn. Signaalwoorden kunnen soms misleiden omdat ze ook een andere functie kunnen vervullen.

Redeneren
Redeneren: redenen aanvoeren voor onze standpunten of motieven overwegen voor ons gedrag. Redenering: aaneenschakeling van argumenten ter ondersteuning van een standpunt. Het standpunt noemen we de conclusie van de redenering. Redeneringen bestaan dus uit een (aantal) argument(en) en een conclusie. Redeneren doen we de hele dag, meestal volkomen ongemerkt.

Verzwegen argumenten
Je maakt maar zelden alle stappen van een redenering expliciet. Mensen hebben vaak aan halve redeneringen genoeg -> we vullen ze stilzwijgend aan. Redenering waarin stappen zijn weggelaten = verkorte redenering. Stappen (beweringen) die je weglaat = verzwegen argumenten, deze zijn een soort van vooronderstellingen. Deze kunnen echter onjuist, onzeker of onterecht zijn. Wanneer iemand een twijfelachtig standpunt verdedigt, loont het om naar verzwegen argumenten op zoek te gaan -> beredenering aanvullen tot er een complete, geldige redenering ontstaat.
Verkorte redenering: Karin blijft bij Jeroen, want Jeroen is gestopt met drinken.
VA: Als Jeroen stopt met drinken, dan blijft Karin bij hem.
Argument 2: Jeroen is gestopt met drinken.
Conclusie: Karin blijft bij Jeroen.

Twijfelachtige vooronderstellingen
Een verkorte redenering is vaak genoeg maar je kunt dingen vooronderstellen die onjuist zijn of voor jezelf/een ander niet vanzelfsprekend zijn. Wie dergelijke vooronderstellingen niet tijdig opmerkt, loopt het risico conclusies te accepteren die hij bij nader inzien moet verwerpen, of omgekeerd. Beter in staat eigen verzwegen argumenten te herkennen = alerter reageren op twijfelachtige redenaties en kritischer zijn ten aanzien van je eigen opvattingen. Beide vaardigheden behoren tot de meeste elementaire voorwaarden voor een wetenschappelijke houding. Onontbeerlijk in de filosofie.

1.3 De retorische situatie

Het model van de ‘retorische communicatie’
Een redenering bestaat uit een reeks argumenten voor een bepaald standpunt (conclusie). Een redenering is geldig wanneer de argumenten de conclusie rechtvaardigen (logica). Overtuigingskracht argumentatie = retorica. Verschil logica en retorica wordt duidelijk wanneer je je de hele situatie voor de geest haalt wanneer iemand een publiek van een standpunt probeert te overtuigen (overhalen). Deze situatie = retorische situatie, en de soort communicatie = retorische.

 


 


 

 

 

 

 

 

Retorica = Relatie tot het publiek en doel spreker overtuigen
Dialectica = Onderwerp en het verband tussen tekst en onderwerp
Logica = Structuur van de redenering (betoog)

1 Het onderwerp – dialectica
Onderwerp verschillende mening over mogelijk. Bv. maatschappelijke kwestie -> algemene of bijzondere aard (specifiek geval). Veel proefprocessen jaren negentig 20e eeuw dienden om aan de hand van bijzondere gevallen jurisprudentie en wetgeving te ontwikkelen voor de algemene kwestie. Dialectisch gezien is de retorische communicatie een ‘gesprek’ over het onderwerp; komt het tot een rechtszaak dan zullen de advocaat en officier van justitie de uiteenlopende standpunten en argumenten mbt deze zaak (onderwerp) presenteren. ‘Dialectiek’ komt uit het Griekse dialegein: het doorspreken van de zaak. Dialectisch aspect betoog: is de informatie volledig, niet te eenzijdig, zijn de argumenten (feitelijk) juist, terecht, wettig e.d. Voordeel van dit perspectief is dat je de zaak van verschillende kanten belicht.

2 Het betoog – logica
Ondersteunen de argumenten de conclusie? -> betreft logische structuur betoog. Logica onderzoekt geldigheid redeneringen. Logische perspectief: centrale vraag of de redenering klopt ongeacht de juistheid van de argumenten. Alle argumenten kunnen rechtsgeldig zijn zonder dat het standpunt (de conclusie) eruit volgt.

3 Het publiek – retorische middelen in strikte zin
Een spreker die wil overtuigen kan behalve zakelijke argumenten en geldige argumentatie nog andere middelen inzetten -> retorische middelen in strikte zin.

Retorische middelen:
Verbaal:              - Woordkeus
                               - Drogredenen (bijvoorbeeld ad hominem-argumenten, inspelen op sentimenten en
                               vooroordelen bij publiek, onterechte generalisaties, cirkelredeneringen)
Non-verbaal:     - Uitstraling
                               - Intonatie
                               - Mimiek
                               - Gebaren
                               - Beelden (video’s, dia’s, foto’s)
                               - Visuele schama’s (bord)
                               - Muziek (live, recorder)

Retorica gaat dus over betogen, in zoverre daarin een mening/standpunt voor publiek word verdedigd, en over de retorische middelen die daartoe kunnen worden inzet.

2: Logica

2.1 Logisch denken

Logisch denken en redelijk zijn
We eisen van elkaar dat we logisch denken en redelijk zijn -> wat is ‘logisch denken’ en ‘redelijk’?
Logica: tak filosofie die onderzoekt en verheldert wat logisch denken is. Welke regels en wetten volgen we als we correct redeneren? Aan welke eisen moet een geldige redenering voldoen? Logica naast fysica en ethica oudste takken filosofie.
Logica -> Griekse oorsprong; de Grieken onderzochten als eerst datgene wat ze logos noemden, een woord dat ‘woord’, ‘zin’, ‘bewering’, ‘gedachte’, ‘redenering’, of ‘verzameling’ kan betekenen. Traditionele logica betekenis ‘denken’ in de zin van redeneren. Bestudeert wetten van het redeneren, zonder kijken naar inhoud. Leert je hoe een goede redenering in elkaar steekt.
Traditionele logica biedt instrumenten waarmee de bewijsvoering voor allerlei uitspraken en theorieën kan worden beoordeeld, en ongeldige redeneringen kunnen orden ontmaskerd. Logica van oudsher beschouwd steun-/hulpvak. Belangrijk voor filosofie en wetenschap, maar ook overal elders. Bij Heraclitus (ca. 530 – 470 v.C.) logos sleutelwoord, betekent zoveel als ‘de verzameling van alle tegenstellingen’. Keert bij Hegel (1770 – 1831) terug. Plato’s opvatting logos  zoverre afwijkend, dat bij hem denken en redeneren niet samenvallen. Redeneren ‘slechts’ instrument denken. Waren denken niet gelegen in redeneren, maar in het inzicht in de ideeën. Dat inzicht hogere vorm van denken dan die van het redenerende verstand. Alleen door dit inzicht kan een mens bv. onderscheid maken tussen goed/kwaad, (on)/rechtvaardig, mooi/lelijk. Met deze afwijkende opvattingen logos hangt samen dat de Grieken het woord logos gebruikten in bepaling mens-zijn: zoion logon echon: een levend wezen dat logos heeft, in het Latijn animal rationale, redelijk levend wezen, denkend dier. Als denken een wezensbepaling is van mens-zijn, en logica de leer van denken, dan zou logica ook moeten bijdragen aan antwoord ‘wat mensen tot mensen maakt’ -> valt te bezien.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

2.2 Geschiedenis

Aristoteles (384-322 v.C.)
“Vader van de logica” -> als eerste de regels en kenmerken van het correcte redeneren opgeschreven. Eeuwenlang enige echt leermeester. “Logica” niet door hem bedacht, hij noemde zijn logische werken Organon (het gereedschap voor de filosoof en wetenschapper). Daarin beschrijft hij verschillende ingrediënten van beweringen en redeneringen en analyseert de structuur van correcte en ondeugdelijke redeneringen. Middeleeuwers, verlichte denkers en filosofen tot ver in de 19e eeuw bestudeerde hem, becommentarieerden hem, vulden aan of vulden open plekken verder in maar in de grond veranderde er weinig. Gesleuteld aan detailkwesties en op diverse punten vooruitgang geboekt (onder andere door stoïcijnen en middeleeuwse filosofen), maar kern alles lange tijd bij oude gebleven. Immanuel Kant (1724-1804: “De logica heeft sinds Aristoteles geen stap voorwaarts kunnen doen en het heeft er dus alle schijn van dat zij is afgerond en voltooid” -> ongelijk. Loop 19e en 20e eeuw enorme sprongen voorwaarts.

Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716)
Duitse filosoof, voorbode latere ontwikkelingen. Zocht naar remedie waarmee je de problemen waarmee logica te kampen had voor eens en altijd de wereld uit kon helpen. “Dubbelzinnigheden en onduidelijkheden gewone spreektaal voornamelijk oorzaak logische problemen” -> droomde van universele kunsttaal (characteristica universalis); een formele taal, vergelijkbaar met die van wiskunde. Met behulp van die taal redeneringen net zo doorzichtig als wiskundige berekeningen. Kunsttaal eenmaal gevonden -> vertaalsleutel worden gemaakt: woordenboek omgangstaal – symbolen kunsttaal (ars combinatoria). Daarnaast set rekenregels (calculus ratiocinator) voor correct redeneren. Zo beweringen uit een redenering vertalen van natuurlijke taal naar kunsttaal en met behulp van rekenregels nagaan of hij klopte, zonder ingaan op betekenis uitdrukkingen natuurlijke taal. Voorspelde dat uiteindelijk elk meningsverschil op te lossen zo zijn door simpele rekensom. Ipv discussiëren: calculemus (laten we rekenen!).

Nieuwe logica
Midden 19e eeuw verandering traditionele overwicht Aristoteles en Leibniz’ droom deels bewaarheid. Sinds einde 19e eeuw heeft, onder aanvoering wiskundige Gottlob Frege (1848 – 1925), logica enorme vlucht genomen. Moderne logica inderdaad gebruik kunsttalen -> formele talen -> geschikt om begrippen, in het bijzonder uit de wiskunde, nader te onderzoeken. Moderne formele logica + wiskunde sindsdien nauw verweven.
Leibniz’ droom niettemin al te utopisch. Een van de onopgeloste kernproblemen: vertaalsleutel (natuurlijke – formele taal). Begrippen en zinnen natuurlijke taal bezitten maar zelden scherpte nodig voor vertaling in formele taal die oorspronkelijke betekenis geen geweld aandoet. Laat je vervolgens regels los op dergelijke onbevredigende vertalingen -> resultaten beperkte geldigheid. Ook een van de kernproblemen hedendaagse computerlinguïstiek, onder meer in haar pogingen om programmatuur voor vertaalcomputers te ontwikkelen.

2.3 Aspecten van een redenering

De ingrediënten
Redenering: argumenten (premissen) aangevoerd ter verdediging standpunt (de conclusie) -> reeks beweringen die onderling verbonden zijn doordat een van de beweringen (de conclusie) uit die andere (de premissen) volgt. Om geldigheid te kunnen bepalen gaan logici op zoek naar de structuur. Om deze inzichtelijk te maken, worden redeneringen uitgeschreven in de vorm van redeneerschema’s. Premissen boven en de conclusie onder de horizontale streep.

Waarheid-geldigheid
Als alle premissen waar zijn, is dan de conclusie ook waar? Kortom: volgt de conclusie noodzakelijkerwijs uit de premissen? Zo ja, dan is de redenering geldig, ongeacht de waarheid van de afzonderlijke beweringen.

Modus ponens (stellende of bewerende vorm)
p -> q
p
q

Één van de premissen is een implicatie (als p, dan q); de tweede premisse stelt dat het antecedens (datgene dat na ‘als’ volgt, dus p) het geval is; uit deze premissen volgt dwingend ook het consequens (q).

Modus tollens
p -> q                                  
¬q                         
¬p         

Het consequens (dan…) van een implicatie (als …, dan …-bewering) wordt ontkend. Dus kan het antecedens (als…) niet waar zijn.

Ongeldige redeneringen
Foutieve omkering: als Eva thuis is mag je aannemen dat haar fiets in de schuur staat, maar het omgekeerde mag niet. Uit het antecedens (letterlijk: wat vooraf gaat, voorwaarde, als…) volgt het consequens (letterlijk: wat volgt; dan…). Het omgekeerde geldt niet: uit het consequens volgt niet het antecedens. Deze denkfout wordt ook wel ex-consequentia redenering genoemd (uit het consequens concludeer je onterecht het antecedens).

Foutieve omkering:
Als Piet het proefwerk goed leert, dan haalt hij een voldoende
Piet heeft een voldoende
Piet heeft het proefwerk goed geleerd


 

Ongeldig:
Als Piet het proefwerk goed leert, dan haalt hij een voldoende
Piet heeft het proefwerk niet goed geleerd
Piet haalt een onvoldoende


Onware conclusies kunnen dus het gevolg zijn van:
1. Onware premissen (bijv. onterechte vooronderstellingen, onbewezen ‘feiten’);
2. Denkfouten (de premissen zijn waar, maar de conclusie volgt er niet uit);
3. Een combinatie

Kunsttalen
Logici hebben kunsttalen bedacht: woorden en zinnen uit de natuurlijke taal vertalen. Doel: vergaande vereenvoudiging van de redenering, zodat je de (on)geldigheid beter kunt beoordelen. Vergelijkbaar symbolentaal wiskunde.
(a^2 + b^2) - c^2 = 0
a, b, c -> variabelen (bv. variabelen voor lengten)
+, -, = -> constanten (rekenkundige functies)
() -> hulptekens (leestekens, haakjes)
Logische kunsttalen combinatie van letters (variabelen), tekens (constanten) en hulptekens. Logische constanten bijv. voegwoorden als ‘en’ en ‘of’. Door woorden, beweringen en de verbanden tussen beweringen in die kunsttaal te vertalen, snel inzicht structuur redenering. Niet meer afgeleid betekenis woorden/inhoud beweringen. Logici alleen geïnteresseerd (on)geldigheid redenering, vandaar dat ze graag abstraheren van de concrete inhoud: kijken weg van de betekenis van de woorden en zinnen waaruit een redenering bestaat.
Hoofdletters voor woorden/termen, kleine letters voor hele zinnen.

Syllogisme
Mensen zijn levende wezens
Levende wezens zijn sterfelijk
Mensen zijn sterfelijk

Aristotles noemde deze redenering een syllogisme (sluitrede: een redenering waarin uit de premissen noodzakelijk de conclusie volgt). De structuur ervan noem je een redeneerschema. Verschillende soorten redeneringen volgen verschillende schema’s, die je gemakkelijk herkent door de redeneringen te vertalen in een logische taal. De logica probeert uit te maken welke redeneerschema’s (on)geldig zijn. De basis die Aristoteles legde bestaat in een verheldering van het syllogistisch redeneren. Dit is het onderwerp van de Analytica prioria, een van de logische werken uit het Organon.
Syllogisme vorm van deductief redeneren -> redeneervorm waarbij, uitgaande van de waarheid van de premissen, de conclusie noodzakelijkerwijs waar is. Zo’n syllogistische redenering/gevolgtrekking bestaat uit:
1. Twee uitspraken of beweringen (premissen)
2. Waartussen een verband bestaat
3. Zó, dat ze samen tot een derde uitspraak leiden (de conclusie).
In beide premissen komt eenzelfde tem voor (middenterm).
Voorbeeld: Elke premisse bevat een stukje van de conclusie, de ene verbindt het onderwerp van de conclusie met de middenterm, de andere verbindt het gezegde met de middenterm.
In een syllogistische redenering is de eerste premisse algemeen van aard (maior). De tweede zegt iets over bijzondere gevallen waarop de algemene premisse van toepassing zou moeten zijn (minor).
Propositielogica: termen of zelfs hele zinnen vertalen in variabelen.
Predicatenlogica/termenlogica: alleen termen vervangen

2.4 Propositielogica

Logische constante: connectief (connectieven)

Naam

Betekenis in spreektaal

->

als…, dan…

implicatie

 

en

conjunctie

 

of

disjunctie

¬

niet

negatie

Proposities en constanten
Eenvoudigste logische taal, ontwikkeld binnen een filosofische stroming uit de oudheid die behalve in de logica vooral op het gebied van de ethiek veel invloed heeft gehad -> de Stoa. Propositielogica beperkt zich tot het onderzoek van verbanden tussen zinnen of beweringen -> ‘proposities’. Propositie = een basiszin die uit één enkelvoudige (dus niet Eva en Jaap zijn …) bewering bestaat die waar is óf onwaar.
De variabelen (p, q, r) staan voor beweringen (proposities), constanten (->, ¬) drukken ofwel een verband uit tussen die proposities (voegwoorden) ofwel een ontkenning van een propositie. Omdat we ook de negatie (‘niet’) tot de constanten van propositielogica rekenen, is een zin als ‘Eva is niet thuis’ nog niet elementair genoeg. Basiszin: ‘Eva is thuis’.
1) Vertaal de basiszinnen uit de redenering in propositieletters -> vertaalsleutel (p = …, q = …).
2) Kijk welke verbanden er binnen de premissen tussen de proposities worden gelegd (bv. als …, dan… (->)).
3) Maak de propositielogische vertaling van de hele redenering.

Propositielogica vooral ontwikkeld door stoïcijnen. Logische constanten zeer precies gedefinieerd in termen van waarheid: bepaalden nauwgezet het effect dat een constante heeft op de (on)waarheid van beweringen waarin zij voorkomt en daarmee op de geldigheid van redeneringen waarin deze beweringen een rol spelen.

p

¬p

1

0

0

1

Waarheidstafels
Negatie:

 


 

 


 

In een waarheidstafel vul je de waarheidswaarden (0 of 1, onwaar of waar) in van de afzonderlijke beweringen. In de kolom onder ‘p’ vind je de waarheidswaarden die de propositie p kan hebben. In de kolom onder ‘¬p’ vind je de waarheidswaarden voor het geheel.

 Conjunctie:

p

q

p q

1

1

1

1

0

0

0

1

0

0

0

0

 


 

p

q

p  q

1

1

1

1

0

1

0

1

1

0

0

0


Inclusieve disjunctie (of):
 


 

 

Beide tegelijk kan wel.

Exclusieve disjunctie (óf):

p

q

p q

1

1

0

1

0

1

0

1

1

0

0

0


p q = (p  q)  ¬ (p  q)

Exclusieve disjunctie wordt in de gewone taal weergeven door ‘óf …, óf … -> niet beiden tegelijk.

Implicatie (leren!):

p

q

p -> q

1

1

1

1

0

0

0

1

1

0

0

1


Door gebruik te maken van waarheidstafels kun je heel ingewikkelde redeneringen analyseren (ontleden, uitsplitsen in samenstellende delen waarvan je de afzonderlijke waarheiden nagaat) en nagaat of de conclusie logisch gezien door de premissen wordt ondersteund.
Zo’n waarheidstafel bouwt de formule stap voor stap op, beginnend bij de waarheidswaarheden van de enkelvoudige proposities, via de waarheidswaarden van steeds grotere gehelen en eindigend bij de waarheidswaarde van de hele formule.

 

Redenering:
p -> q
p
q

Waarheidstafel:

p

q

p -> q

(p -> q)  p

((p -> q)  p) -> q

1

1

1

1

1

1

0

0

0

1

0

1

1

0

1

0

0

1

0

1


- In de eerste twee kolommen schrijven we alle mogelijke waarheidswaarde van de elementaire proposities waaruit de redenering bestaat. In dit geval 2 (p en q).
- In de derde kolom noteren we de waarheidswaarden voor de eerste premisse (p -> q).
- In de vierde kolom zouden we normaliter de waarheidwaarde van de tweede premisse (p) noteren, maar die staat al in de eerste kolom. Nu moeten we de waarheidswaarden van de twee premissen combineren. Denk daarbij aan de definitie van een geldige redenering: als premisse 1 én premisse 2 beide waar zijn, dat moet de conclusie waar zijn. We verbinden de twee premissen dus door het conjunctief  (vierde kolom). We combineren de waarheidswaarden van de twee verbonden premissen (kolom 1 en 3) aan de hand van de waarheidstafel voor het connectief .
- Tot slot bevat de definitie van de redenering een implicatie. De stap over de horizontale streep, van de premissen naar de conclusie kunnen we dus vertalen door het connectief ->.
- Nu kunnen we de laatste kolom invullen door de waarheidswaarden uit kolom 2 en 4 te combineren volgends de waarheidstafel van de implicatie.
Uit deze waarheidstafel blijkt: wat we ook invullen voor p en q, de implicatie is altijd waar. De formule in de laatste kolom, die dus altijd waar is, is een tautologie. De redenering (modus ponens) is altijd geldig.
Tautologische implicaties zijn altijd interessant: bevatten de logische wetten die met geldige redeneervormen corresponderen. Beantwoordt een redeneervorm aan zo’n logische wet, dan is het onmogelijk dat uit ware premissen een onware conclusie volgt. Als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie ook waar zijn. Dus alleen naar die regels te kijken waarop beide premissen waar zijn en die te vergelijken met de waarheidswaarde van de conclusie. De eerste regel van de waarheidstafel is voor deze redenering voldoende om te zien of hij geldig is.

Redenering:
¬r -> ¬q
¬p -> q
¬r -> q


 

 

 

Waarheidstafel:

p

q

r

¬r

¬p

¬r -> ¬q

¬p -> q

¬r -> q

1

1

1

0

0

1

1

1

1

1

0

1

0

0

1

1

1

0

1

0

0

1

1

1

1

0

0

1

0

0

1

0

0

1

1

0

1

1

1

1

0

1

0

1

1

1

1

1

0

0

1

0

1

1

0

1

0

0

0

1

1

1

0

0


Elke negatie krijgt een aparte kolom. Als we nog twee kolommen zouden toevoegen, zou de laatste kolom alleen 1 vermelden -> redenering is dus geldig. Nu kunnen we ook al zien dat de redenering geldig is: als alle premissen waar zijn, dan is de conclusie ook waar (dikgedrukte regels).
Elk van de formules voor de premissen en de conclusie van deze redenering kent verschillende waarheidswaarde (zie laatste drie kolommen). Zo’n formule waarvan de waarheidswaarde wisselt = contingentie: ¬r -> ¬q kan bijv. waar en onwaar zijn. Een voorbeeld van een contradictie is (p  q)  ¬ p. Deze is altijd onwaar.

Drie soorten formules:
Tautologie = deze formule is onder alle omstandigheden waar.
Contradictie = deze formule bevat een tegenstrijdigheid en is daarom altijd onwaar.
Contingentie = deze kan waar zijn of onwaar.

3: Overtuigen: retorica

1.3.1 Overtuigend spreken

Geldig, maar ook overtuigend?
Doel retorische communicatie is overtuigen. Geldige redenering zegt niets over de waarheid van de conclusie. Bewijskracht (logica) tegenover overtuigingskracht (retorica), een onweerlegbaar bewijs en een onweerstaanbaar betoog. Niet vaak gaan beide samen. Retorica: de leer van de welsprekendheid of overtuigingskunst.

Het woord ‘retorica’
Gelatiniseerd Grieks woord. Dubbelzinnig: Griekse Rhetor zowel redenaar als leraar in de welsprekendheid. Dubbelzinnigheid rhetorikè/technè rhetorikè: zowel praktijk (kunst/vaardigheid overtuigend spreken) als theorie over die praktijk (‘leer van de welsprekendheid’). Oude Grieken eersten die zo’n leer op schrift hebben gesteld -> voortouw Aristoteles: eerste retoricahandboek. Technè rhetorikè (Latijn: ars rhetorica), bestond uit een serie richtlijnen voor sprekers, theoretici afgekeken van vaardige redenaars. Systematische bestudering en beschrijving van de praktijk -> minder getalenteerde sprekers leren. De kunst (technè/ars: ‘kundigheid’) van de welsprekendheid (vaardigheid overtuigend in openbaar spreken), goed van pas oude Grieken en nu tal van gelegenheden (beroepen, plekken). Kennis van de leer en training in de kunst der welsprekendheid nuttig. Goede sprekers hebben de halve wereld. En als je al niet zelf op macht uit bent, kan het van pas komen trucs van de macht te doorzien. Behalve keurige aanwijzingen biedt retorica ook uitgebreid arsenaal bedrieglijke kunstgrepen + valse trucs (drogredenen).
Geschiedenis
Retorica was vast onderdeel klassieke opvoeding. Griekse polis retorische vorming gezien als voorwaarde goed functionerende democratie. Men moest in openbaar kunnen discussiëren over politiek-actuele onderwerpen; scholing door sofisten. Mede onder invloed sofisten retorica in de loop der tijd negatief. Synoniem voor drogredenen: sofismen. Technieken van redenaar doorzag en beheerste -> ook deze trucs misbruiken. Retorica diende volgens haar critici eerder de macht dan de waarheid, eerder het gelijk krijgen dan hebben. Plato verdedigt de redenaar in ‘De staat’ tegen dergelijke wanpraktijken. Stelde dat een goed spreker ook een oprecht spreker is (staat voor wat hij zegt) -> geen sofist. Nog een verklaring negatieve oordeel, vooral sinds de verlichting, is het waarheidsstreven in wetenschap en filosofie. Wetenschappelijke rationaliteit geacht neutraal + universeel te zijn, zelfde voor wetenschappelijke waarheid. Hoe deze waarheid werd verwoord en verdedigd bijzaak. In de loop 19e en 20e eeuw denken daarover veranderd gepaard met hernieuwde aandacht retorische principes. Tegenwoordig meer dan vroeger onderkend gezaghebbende sprekers, universiteiten, tijdschriften, andere media + tijdgeest (publiek er klaar voor?) een belangrijk ter verbreiding wetenschappelijke theorieën. Opkomst massamedia 20e eeuw + enorme aandacht informatie en communicatie, ook retorica uiterst actueel geworden.
 
1.3.2 De taken van de redenaar

Officia oratoris
Naast inventarisatie van retorische middelen retorica ook reeks aanwijzingen aan spreker/redenaar voorbereiding redevoering. Klassieke retorica onderscheidde vijf fasen in de voorbereiding.

Inventio

Vinding

De meest overtuigende argumenten, nuttige citaten en verhelderende anekdotes moeten worden verzameld.

Dispositio

Ordening

Gevonden materiaal geordend tot een logisch geheel.

Voor verschillende soorten redevoering (gerechtelijk, politiek, gelegenheidsrede) kende de retorica verschillende standaardmodellen (met varianten). Zo’n model kon je als raster voor het te houden betoog gebruiken.

Bijv. Model gerechtelijk pleidooi:
1. Exordium (inleiding)

2. Narratio (verhaal/weergave van de feiten)

3a. Propositio (de hoofdstelling van het betoog)

3b. Partitio (de indeling van de bewijsvoering)

4a. Argumentatio (het eigenlijke betoog)

4b. Digressio (uitweiding)

5. Peroratio (slotbetoog)

Elocutio

Verwoording

Betoog wordt uitgeschreven. De retorica bood de schrijver daartoe een uitgebreide stijlleer, waaruit hij ideeën voor bruikbare stijlfiguren kon putten.

Mefmoria

Uit het hoofd leren

Het betoog wordt uit het hoofd geleerd.

Actio/Pronuntiatio

Voorbereiding

De voorbereiding van de eigenlijke presentatie, de voordracht wordt voorbereid.


Deze vijf fasen samen heetten de officia oratoris: taken van de redenaar. Vormen nog steeds de basis van elke presentatie of voordracht.

1.3.3 Drogredenen

Je gelijk willen halen terwijl je feitelijk ongelijk hebt, terwijl je je ongelijk, de zwakte van je argumenten, de ongeldigheid van je redenering beseft maar toch wil dat het publiek je standpunt aanvaart -> toevlucht nemen tot de misleiding. Terrein van de bedrieglijke redenering: drogredenen. Drogredenen zijn sluipwegen, streken en trucs waarvan “de platte natuur van de mens zich bedient om zijn gebreken te verbergen” (Arthur Schopenhauer). Wanneer onze ijdelheid ons hindert ons ongelijk te bekennen zoeken we onze toevlucht tot kunstgrepen en trucs van de drogreden.
‘Drog’ komt van ‘bedrog’, ‘reden’ komt van ‘redenering’ -> ‘Bedrieglijke redenering’. Ander woord voor drogreden is ‘sofisme’, komt uit het Grieks en verwijst naar een sofist, een redenaar die zijn redenaarskunsten vooral zou botvieren met het gebruik van valse redeneringen, sofismen dus. Sofisten waren gehaaide sprekers, die geen truc ongebruikt lieten als ze daarmee een discussie, rechtszaak of politiek debat in hun voordeel konden beslechten. Waren geoefende redenaars. Vóór de sofisten was sophisma neutraal, betekende ‘verstandige gedachte’ of ‘slimme vondst’.
Aristoteles eerste die een verhandeling schreef waarin hij dertien drogredenen op een rijtje zette. Nog een aantal meer ontdekt (niet veel) + andere definities van drogreden hun intrede gedaan. Oudste: onjuist/onfatsoenlijk argument. Later: argument waardoor een redenering ongeldig lijkt, maar het in feite niet is. Onder deze omschrijving vallen ook de (logische) denkfouten. Laatste decennia: drogreden overtredingen van discussieregels.
Niet alle drogredenen ‘strikte’ argumenten, ook (retorische/strik-/suggestieve) vragen. Een vraag is nog geen argument, maar kan je wel helpen iemand daar te krijgen waar je hem wilt hebben -> algemene doel drogreden. Nog een drogreden die geen strikt argument is is de cirkelredenering -> er wordt geen argument gegeven. Meestal wordt de  herhaling van het standpunt anders verwoord, waardoor het een argument lijkt, maar niet is -> schijnargument en daarom bedrieglijk. Een cirkelredenering is altijd geldig, maar een betere definitie is dat hij een redenering lijkt, maar in feite niet is -> voor een redenering zijn argumenten nodig. Functie drogredenen; publiek/tegenstander/gespreksgenoot overhalen tot standpunt dat zij tevoren en waarschijnlijk ook bij nader inzien niet delen. Meer dan ongeldige redeneringen. In het woord bedrieglijk zit duidelijk de verwijzing naar iemand die bedrogen uitkomt, al kan het zijn dat je dat zelf bent. Als je een denkfout maakt zonder die op te merken, bedrieg je onopzettelijk en ongemerkt jezelf. Vandaar dat alle ongeldige redeneringen die geldig lijken, drogreden zijn. Omgekeerde geldt niet.
Drogredenen zo oud als de mensheid en door iedereen gebruikt. Vergt aanleg, oefening en ervaring om ze met succes te hanteren en te herkenen. Hoe meer de luisteraar in staat is de spreker op drogredenen te betrappen, des te beter is hij gewapend om zich tegen een ongewenst standpunt te weren. Hoe handiger je bent in het gebruik van drogredenen en hoe minder ervaren je slachtoffer is in het herkennen ervan, des te meer kans maak je om te winnen/overtuigen/te winnen. Overal waar mensen een idee, een overtuiging of een product aan de man willen brengen, zijn drogredenen niet van de lucht. Ze kunnen erg grappig zijn (strips) en schrijvers en dichters maken er gretig gebruik van. Betreft poëzie profiteert vooral 20e-eeuwse nonsenspoëzie mogelijkheden drogredenen.
Degene waarheid hoog in het vaandel dragen kunnen herkennen drogreden bij zichzelf en vakgenoten, een sine qua non, een voorwaarde van de allereerste orde.
Meest voorkomende drogredenen indelen.

 

1 Misleidend taalgebruik (3)
Vaagheid, onduidelijke of dubbelzinnige formuleringen werken begripsverwarring, misverstanden en daardoor bedrieglijke redeneringen in de hand. Scherpe definities vormen daartegen een remedie, maar houden drogredenen niet altijd tegen. Misleidend taalgebruik onder te verdelen.

Dubbelzinnigheden en woordspelingen
Veel woorden meerzinnig. Meestal uit context direct duidelijk welde betekenis wordt bedoeld. Als een meerzinnigheid wordt gebruikt kan dat misleidend zijn. Zinnen kunnen ook dubbelzinnig zijn door de grammaticale structuur.

Emotioneel taalgebruik
Bij uitstek manier om het publiek te raken. Gedichten bij uitstek geschikt emoties van lezer aan te spreken. Emotioneel taalgebruik in betoog kan op een misleidende manier de emoties bespelen en zo bijdragen tot de overtuigingskracht. Tenminste, als het publiek zich herkent in de emoties die de spreker laat doorklinken -> spreker moet zijn publiek kennen.

De strikvraag/drogreden van de meervoudige vraag
Strikvraag slimme manier iemand een aantal vragen tegelijk te stellen, in de hoop hem ongemerkt antwoorden te ontfutselen op vragen die hij (misschien) liever ontwijkt, of hem ongemerkt standpunten in te laten nemen die hij welbeschouwd niet heeft. Antwoordt de ondervraagde op de gestelde vraag, dan geeft hij meteen ook antwoord op de impliciete vragen. Die laatste antwoorden zitten als vooronderstellingen in het antwoord dat hij geeft verborgen.
Strikvraag een drogreden ondanks dat het geen reden(enering) is. Kern is dat de verborgen vragen niet worden gesteld, maar dat het antwoord als een vaststaand feit/uitgemaakte zaak/onbetwiste waarheid/gedeeld standpunt wordt voorondersteld. Er is spraken van een drogreden omdat je aan de ondervraagde, zodra hij op de gestelde vraag ingaat, ongemerkt en wellicht ongewild instemming met de vooronderstellingen hebt ontlokt. De vragensteller is meer geïnteresseerd in instemming dan het antwoord. Als de ondervraagde dat niet doorheeft, is hij dus misleidend. Precies wat een drogreden beoogt: Publiek op een misleidende manier overhalen tot een bepaald standpunt.

2 Misleidende beweringen (2)
Overhaaste generalisaties
Het afleiden van algemene uitspraken uit een groot aantal bijzondere waarnemingen is een standaardprocedure in de wetenschap: inductieve redenering. Vorm van generaliseren. Vaak moeilijk te toetsen. Het gaat om gemeenplaatsen, vaak vooroordelen, die helpen om complexe en onoverzichtelijke werkelijkheid te vereenvoudigen en beter hanteerbaar te maken.
Statistische generalisaties hebben eenzelfde doel: ‘Aangetoond is dat door het gebruik van de gsm tijdens het autorijden het aantal verkeersdoden dit jaar is gestegen met tien procent. Het gebruik van de gsm is dus gevaarlijk’. Het hangt af van de betrouwbaarheid van het onderzoek of je de conclusie op deze manier mag trekken.
Inductief redeneren binnen en buiten wetenschap gangbare redeneervorm, maar probleem: conclusie volgt niet dwingend uit de premissen. Zwaarwegend verschil met deductieve redenering. Verband premissen en conclusie niet noodzakelijk (zoals bij deductieve redenering), maar hooguit waarschijnlijk. Wat eerst een aannemelijke conclusie leek op de grond van een groot aantal afzonderlijke waarnemingen (inductieve generalisatie), blijkt achteraf een overhaaste generalisatie. Een overhaaste generalisatie is een redenering, toch niet indelen derde categorie ‘drogreden door misleidende bewering’ omdat men veelal vergeet dat achter een generalisatie een redenering schuilgaat en de conclusie ervan simpelweg de feiten aanvaardt.
Generaliseren kun je tegengaan door:
1. Te zoeken naar uitzonderingen;
2. De algemene vaststelling te vertalen naar een percentuele schatting;
3. Mensen alleen als op zichzelf staande individuele te beoordelen.

Post hoc ergo propter hoc: erna, dus erdoor
Schotse empirist David Hume (1711 – 1776): Het idee van causaliteit zoals we dat in de wetenschap en het dagelijks leven hanteren is de conclusie van een drogreden. Nauwkeurige beschouwing van verschillende soorten causale verbanden leert dat er strikt genomen geen directe ervaringen zijn waarop het idee van ‘oorzaak’ is gebaseerd. Als twee gebeurtenissen elkaar altijd opvolgen, dan nemen we aan dat de eerste een oorzaak is van de tweede, maar we zien geen oorzakelijk verband. Voorbeeld biljartbal: altijd opeenvolging twee gebeurtenissen, maar niets dat ons rechtvaardigt te spreken van veroorzaking van B door A. We zien een regelmaat, maar geen implicatie, geen wet (A -> B). Als we alleen op onze ervaringen afgaan dan is het onterecht om uit de opeenvolging van A en B te concluderen dat A de oorzaak is van B (toekomst/tegenvoorbeeld). Op grond van vertrouwde regelmaat concluderen tot een wet is een drogreden. Humes standpunt heeft een probleem opgeworden dat nog steeds niet echt opgelost is. Principe van causaliteit in de wetenschap en dagelijks leven geldt als onbetwist. Als onterecht van een verband wordt gesuggereerd is sprake van de drogreden ‘Post hoc ergo propter hoc’ (genezing na therapie, bijgelovig, telepathie).

3 Misleidend redeneren (4)
De cirkelredenering – petitio principii
Bedrieglijke redenering, omdat wat een redenering lijkt het in feite niet is. Standpunt verdedigd met (elementen uit) het standpunt zelf. Een cirkelredenering is altijd geldig. Strikt logisch gezien: p -> p; een formule die altijd geldig is, ongeacht wat je voor p invult, maar die ook zichtbaar maakt dat het antecedens niets aan het consequens toevoegt. Eenvoudig te herkennen en ontmaskeren. Je zegt twee keer hetzelfde, dus moet de ontkenning van een van beide een tegenspraak opleveren.

Non sequitur (‘Dat volgt er niet uit’)
Verbanden gesuggereerd tussen gebeurtenissen waartussen elk logisch verband ontbreekt. Cabaretiers maken er dankbaar gebruik van: uitspraken die uit de lucht komen vallen. Raadselgrapjes zitten er vol mee. Non sequitur-argument: de drogreden van de foutieve gevolgtrekkingen. Het één heeft niets met het ander te maken, toch zijn het grammaticaal volstrekt juiste zinnen. Het gesuggereerde verband zet je publiek op het verkeerde been. Soms kun je van de ontstane verwarring profiteren om je standpunt erdoor te drukken of de opponent van zijn à propos te brengen. De argumenten en de conclusie kunnen op zich best correct zijn, maar als elk logisch verband tussen beide ontbreekt is er sprake van een drogreden.

Foutieve omkeringen
Ongeldige redenering die echter wel vaak geldig lijkt. In die gevallen is er sprake van een drogreden.
p -> q
q
p

Uit het consequens wordt het antecedens afgeleid en dat is logisch gezien uit den boze.
Foutieve analogieën: appels met peren vergelijken
Analogieredenering is een redenering die op de grond van overeenkomsten tussen de zaken A en B concludeert dat de eigenschap die aan A toekomt ook aan B toekomt. Veelal dient een analogie als verduidelijking: bijv. werking hart vergelijken met een pomp; via B iets over A duidelijk maken.
A heeft de eigenschappen a, b, c, d en …
B heeft de eigenschappen a, b, c, en …
Dus B heeft de eigenschap d

Net als bij de inductieve redenering volgt de conclusie niet dwingend uit de premissen -> conclusie hooguit mogelijk. Analogieredenering kan verhelderend zijn, maar kan ook worden misbruikt om een spreker de mond te snoeren of à propos te brengen, of om een standpunt door te drukken.

4 Valse retoriek (6)
Rechtstreeks bespelen opponent/publiek.
De stroman: het verdraaien of overdrijven van iemands standpunt
Stilzwijgende regel in discussie is dat iemand die een standpunt verwoordt daar desgevraagd argumenten voor kan geven. Toch gebeurt het nogal eens dat je een ander standpunt in de schoenen krijgt geschoven: gesprekspartner verdraait/overdrijft je woorden of leidt uit je worden onterecht een ander standpunt af. Word je vervolgens op dat andere standpunt aangevallen, dan is er sprake van een stroman. Een man van stro is gemakkelijk omver te werpen, evenals het verdraaide standpunt makkelijker aan te vechten is dan het werkelijke standpunt.

Het argumentum ad hominem: op de man spelen
Het heeft niets met de zaak te maken, maar kan ertoe bijdragen dat iemands (politieke) standpunten en argumenten ongeloofwaardig worden. Door iemand zwart te maken, moet hij de verdediging in gaan, zonder dat zijn standpunten werkelijk teer discussie komen. Slimme manier om een inhoudelijke discussie uit de weg te gaan. Vorm van op de man spelen. Meestal zijn ad hominem-argumenten, min of meer verborgen. Insinuerende opmerkingen zijn een goed voorbeeld: ‘Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten’.  Overigens kan het best verstandig zijn om iemands betrouwbaarheid in twijfel te trekken, bijv. op grond van eerdere ervaringen. Het kan zinnig zijn daarop te wijzen. Dat is dan geen ad hominem-argument, maar eenvoudig een goede reden om de waarheid van iemand woorden goed te wegen of zo mogelijk zelf na te trekken.
Variant op het ad hominem-argument is de jijbak: “Waarom doodt u onschuldige beesten?” “Waarom eet jij vlees van onschuldige beesten?”. Als je je persoonlijk aangevallen voelt is het zelfden verstandig om in de verdediging te gaan. Slimmer is het om je tegenstander gewoon gelijk te geven en vervolgens snel terug te keren naar andere argumenten.

Het argumentum ad populum: het bespelen van je publiek
Emotioneel taalgebruik vaak een vorm van het ad populum-arguement. Populisme: Populaire, oppervlakkige, (enigszins) demagogische betoogtrant (Pim Fortuyn). Drogreden omdat er in feite niet voor het standpunt wordt geargumenteerd, maar wordt ingespeeld op de gevoelens en vooroordelen van het publiek. Probeert je gehoor op te hitsen met een valse voorstelling van zaken (volksmennerij, stemmingmakerij) of valse leuzen (demagogie). Wordt vaker gebruikt tussen een spreker en een grot publiek dan tussen twee mensen. Groepsemoties hangen meestal samen met vooroordelen. Des te sterker de gevoelens, des te effectiever zal het ad populum-argument zijn. Sprekers kunnen ook de retorische vraag hanteren als een ad populum-argument.

Het argumentum ad verecundiam: het autoriteitsargument
Kenmerkend redeneringen veel middeleeuwse denkers gebruik van argumenten in de trant van: ‘Want Aristoteles/de filosoof zegt’, ‘Augustinus schrijft’, of een bijbelcitaat. Voor deze denkers golden Aristoteles en Augustinus als autoriteiten en kon je aan de bijbel gezaghebbende argumenten ontlenen. Sinds de Verlichting hebben zij hun gezag verloren -> beroep op dergelijke autoriteiten een drogreden: gezag geldt immers niet langer, dus kun je je er niet op beroepen.
Beroep op een autoriteit/gezaghebbende bron werd ooit gezien als teken van bescheidenheid -> aan die betekenis ontleed het ad verecundiam-argument zijn naam (Latijn: verecundia, ‘bescheidenheid’, ‘eerbied’). In de benaming ‘autoriteitsargument’ is die vroegere betekenis op de achtergrond geraakt. Betekenis nu: het verdedigen van een standpunt door al dan niet terecht een beroep te doen op een gezaghebbende persoon of instantie. Die instantie kan een gezaghebbende bron zijn (bijv. het verslag van een onderzoek in een wetenschappelijk tijdschrift). IN dat geval vinden we het argument redelijk. Maar juist omdat we geneigd zijn argumenten onder verwijzing naar een geaccepteerde autoriteit zoals ‘de wetenschap’ te aanvaarden, kunnen dergelijke argumenten ook worden misbruikt.
‘Omdat ik het zeg’ typisch voorbeeld autoriteitsargument. Als je iemand nooit uitleg geeft en nooit de discussie aangaat, zul je dit argument op den duur waarschijnlijk niet meer accepteren.
Ad verecundiam-argument -> standpunt kracht bijzetten door je te beroepen op het gezag van een deskundige of autoriteit. Niet altijd onterecht en vaak kunnen we niet anders omdat je niet zelf overal verstand van kunt hebben. Het beroep op autoriteit wordt pas een drogreden, wanneer de aangehaalde persoon of instantie niet deskundig is in de kwestie waarover de discussie gaat; of als zijn/haar worden verdraaid worden weergegeven; of als die deskundige zelf niet over argumenten beschikt, maar gewoon iets gelooft.
Sommige mensen stellen zichzelf graag als autoriteit voor: ‘Neem dat nou maar van mij aan’, ‘Ik weet waarover ik praat’.

Het ontduiken/verschuiven van de bewijslast
Wie een standpunt inneemt wordt geacht desgevraagd argumenten voor dit standpunt te kunnen aanvoeren. Doet hij dat niet, dan is sprake van het ontluiken van de bewijslast, bijv. door deze op een ander af te schuiven (opponent). Voorbeeld: “Ik ben zeker dat hij het heeft gedaan, ik heb nog steeds geen plausibel argument gehoord waaruit onomstotelijk blijkt dat hij het niet heeft gedaan”.

Het ad baculum-argument: dreigen, intimideren, manipuleren
Bedreigde personen worden onder druk gezet hun standpunt te wijzigen of niet meer te uiten. Dit zijn heel ernstige voorbeelden van ad baculum-argumenten (het argument van de stok). Hoewel dergelijke dreigementen in feite geen argumenten zijn, helpen ze soms wel om de opponent tot een ander standpunt te dwingen. Een variant of het ad baculum-argument is emotionele chantage: “Moeder is eenzaam, haar man is onlangs overleden. Dochter heeft een drukke baan. Moeder: “Je komt ook nooit meer langs, terwijl je toch weet hoe moeilijk ik het heb.”In plaats van het probleem bespreekbaar te maken, probeert ze haar dochter te dwingen door haar een schuldgevoel aan te praten.

 

 

1. Misleidend taalgebruik:

  • Dubbelzinnigheden, woordspelingen en verwarrend taalgebruik
  • Emotioneel taalgebruik
  • Strikvragen

2. Misleidende beweringen:

  • Overhaaste generalisaties
  • Post hoc ergo propter hoc: erna, dus erdoor

3. Misleidend redeneren:

  • Petitio principii: cirkelredenering
  • Non sequitur: dat volgt er niet uit!
  • Foutieve omkeringen
  • Foutieve analogieën: appels met peren vergelijken

3. Misleidend redeneren:

  • Petitio principii: cirkelredenering
  • Non sequitur: dat volgt er niet uit!
  • Foutieve omkeringen
  • Foutieve analogieën: appels met peren vergelijken

4. Valse retoriek:

  • De stroman: het verdraaien of overdrijven van iemands standpunt
  • Het argumentum ad hominem: op de man spelen
  • Het argumentum ad populum: het bespelen van je publiek
  • Het argumentum ad verecundiam: het autoriteitsargument
  • (Het ontduiken/verschuiven van de bewijslast)
  • Het argumentum ad baculum: dreigen, manipuleren, intimideren

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.