Unit 6

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 623 woorden
  • 16 januari 2014
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Maak kans op 50 euro Bol.com tegoed 💜

Scholieren.com wil weten hoe school écht is voor jou. Vul de vragenlijst in (7 - 10 min) en laat weten wat er beter kan. Wij luisteren — en je maakt kans op 50 euro 💶

Doe mee

Kort overzicht van like

Like als werkwoord, kan gevolgd worden door –ing of to + hele werkwoord. Soms is er een betekenis verschil.

  • I like going out at the weekend (vind je altijd leuk).
  • I like to sit in a hot bath and read (gewoonten en voorkeuren).

Bij like als werkwoord kan een person onderwerp zijn.

Na like als voorzetsel kan een voorzetselvoorwerp volgen.

Wat voor…? Hoe…? (What…like?)

What is/are/was/were…like? gebruik je om te informeren naar aard of karakteristieken van mensen en dingen. Je vraagt ermee om een beschrijving, een indruk of een vergelijking.

Als je antwoord geeft, mag je alleen bij een vergelijking like in je antwoord gebruiken, bij een beschrijving of indruk niet.

Hoe…? Wat voor…? (How…?)

How…? gebruik je om te vragen hoe het nu met situaties is die vaak veranderen, bijvoorbeeld het weer, verkeer of werk.

  • How’s work these days? – It’s better than last year.

How…? wordt ook gebruikt om naar gezondheid en geluk van mensen te vragen. Je vraagt in dit geval niet om een beschrijving.

  • How’s Peter? – He’s fine.
  • What’s Peter like? – He’s a nice guy. He’s quite tall, has dark hair …

How…? wordt ook gebruikt om naar reacties of gevoelens van mensen te vragen.

  • How’s your meal?

How…? of What…like?

Soms kun je deze twee allebei gebruiken, maar ze zijn niet hetzelfde. What…like? vraagt naar een objectieve beschrijving. How…? vraagt naar persoonlijke gevoelens.

  • How’s the party? – It’s great!
  • What’s the party like? – It’s very noisy, but there’s lots to eat and drink.

Betrekkelijke bijzinnen (relative clauses)

Betrekkelijke bijzinnen gebruik je om duidelijk te maken over welke personen of zaken je spreekt. Je geeft daarmee meer informatie over de betrokken persoon of zaak.

  • The boy has gone to the beach. WHICH BOY? The boy who lives next door has gone to the beach.

Gebruik who (of that) als je over mensen praat, gebruik that (of which) als je over dieren of dingen praat.

Als who of that lijdend voorwerp vaan een betrekkelijke bijzin is, kan je het weglaten. Als who of that zelf het onderwerp van een betrekkelijke bijzin is, moet het blijven staan.

  • The person (that) you need to talk to is on holiday.
  • I like people who are kind and considerate.

Which kan worden gebruikt om terug te verwijzen naar de hele voorafgaande zin of het voorafgaande begrip

  • I passed my driving test on my first attempt, which surprised everyone.

Met whose zeg je iets over wat iemand ‘bezit’.

  • That’s the woman whose dog ran away.

Je kunt where gebruiken om plaatsen aan te duiden.

  • The hotel where we stayed was right on the beach.

Deelwoorden (participles)

Deelwoorden na een zelfstandig naamwoord drukken hetzelfde uit als betrekkelijke bijzinnen.

Like en as

Als like als voorzetsel wordt gebruikt, is het altijd door een zelfstandig naamwoord gevolgd. Het betekent gelijk aan / hetzelfde als.

As wordt gebruikt in vergelijkingen

Trappen van vergelijking

Eén lettergreep:       er – est

  • old – older – oldest

Twee lettergrepen:   more – most

  • helpful – more helpful – most helpful

         UITZONDERINGEN!

  • Klemtoon op de 2e lettergreep:     er – est
  • Polite – politer – politest
  • Woorden eindigend op –le, -er, -some, -ow, -y: er – est
  • Noble – nobler – noblest

Drie en vier lettergrepen: more – most

  • Complicated – more complicated – most complicated

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.