Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Unit 4

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vmbo | 844 woorden
  • 18 maart 2016
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Woordjes 1.

English

Dutch

 

Dutch

English

Depend

Afhangen van

Eigenlijk

Actually

Suburb

Buitenwijk

Absoluut

Definitely

Government

Overheid

Eend

Duck

Support

Steunen

Ei

Egg

Donate

Geven, doneren

Geld inzamelen

Raise money

Patient

Geduldig

Inkomen

Income

Tidy

Opruimen

Verdienen

Earn

Perform

Optreden

Beschrijven

Describe

Musician

Muzikant

Grap

Joke

Gig

Optreden

Gitaar

guitar

 

Woordjes 2.

English

Dutch

 

Dutch

English

Shame

Jammer

Telefoon

Phone

Charity

Liefdadigheid

Bereik

Signal

Urgent

Dringend

Oma, grootmoeder

Grandma, grandmother

Hold the line

Aan de lijn blijven

Ophangen

Hang up

Enquiries

Vragen

Overgaan

Ring

Necessary

Noodzakelijk, nodig

Kiezen (telefoonnummer)

Dial

Area code

Kengetal, netnummer

Herkennen

Recognice

Payment

Betaling

Bereiken

Reach

Current

Huidig

Achterlaten

Leave

Cancel

annuleren

 

 

Grammatica.

2.1 Korte vragen: isn’t it? / aren’t you? Enzovoorts.

In het Nederlands zeg je vaak ‘toch? / of wel? / nietwaar? / of niet?´ aan het einde van de zin als je verwacht dat iemand iets terug zegt. In het Engels herhaal je in dat soort zinnen het eerste werkwoord uit de zin + I / you / he / she / it / we / you / they.

Er staat altijd not (of n’t) in het eerste stuk van de zin of in de korte vraag:

You are Jack, aren’t you?                                        Jij bent Jack, toch?

Fay is your sister, isn’t she?                                   Fay is jouw zus, of niet?

We aren’t late, are we?                                          We zijn niet laat, of wel?

They aren’t happy, are they?                                Ze zijn niet blij, he?

 

Als je in het eerste deel van de zin geen not (of never) gebruikt, gebruik je in de korte vraag wel not. Als je in het eerste deel van de zin wel not (of never) gebruikt, gebruik je in de korte vraag geen not.

We are late, aren’t we?                                                         We zijn laat, of niet?

We aren’t late, are we?                                                         Wij zijn niet laat, of wel?

 

Ook have / has kun je gebruiken in de korte vragen aan het einde van de zin:

She has got a dog, hasn’t she?                              Zij heeft een hond, of niet?

They have got a flat, haven’t they?                      Zij hebben een flat, of niet?

 

Als er twee werkwoorden in een zin staan, gebruik je het eerste werkwoord opnieuw:

I can ride a bike, can’t I?                                         Ik kan fietsen, he?

He must work, mustn’t he?                                   Hij moet werken, nietwaar?

They will go to New York, won’t they?                Zij gaan naar New York, toch?

He doesn’t like swimming, does he?                    Hij houd niet van zwemmen, of wel?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.