Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 877 woorden
  • 24 juni 2016
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Engels H2

Lesson 6

 

Engels

Nederlands

1

to swear / swore / sworn

zweren / zweerde / gezworen

2

bear

beer

3

to remind

doen denken aan

4

bar

café, kroeg

5

barman

barkeeper

6

to laugh off

weglachen

7

to share

delen

8

worries

zorgen

9

to depress

depressief maken

10

to involve

betrekken bij

11

pale

bleek

12

to feel / felt / felt

voelen / voelde / gevoeld

13

unwell

niet in orde

14

to sympathize

sympathiseren, begrip tonen

15

round here

hier

16

columnist

columnist

17

agony aunt

vrouw die lezersvragen beantwoordt

18

case

geval

19

sympathy

medeleven

20

convinced

overtuigd

21

leather

leer

22

wallet

portemonnee

23

cash

contant geld

24

racket

racket

25

valuables

kostbaarheden

26

choir practice

koorrepetitie

27

pocket

zak

28

(a pair of) trousers

broek

29

changing room

kleedkamer

30

lunchtime

tussen de middag, etenstijd

31

suspicious

verdacht

32

cleaner

schoonmaker

33

caretaker

conciërge

34

to fix

repareren

35

broken

kapot

36

radiator

radiator

37

thief

dief

38

counselling

goede raad

39

tracksuit

trainingspak

40

to distract

afleiden

Lesson 7

 

Engels

Nederlands

1

to manage

erin slagen om

2

a couple of

een paar

3

the other day

onlangs, kort geleden

4

to rush

rennen, vliegen

5

to be bored

zich vervelen

6

sign

teken

7

generous

gul, royaal

8

to afford

zich permitteren

9

bill

rekening

10

contract

abonnement

11

deal

overeenkomst

12

to lose / lost / lost

verliezen / verloor / verloren, kwijt raken / raakte kwijt / kwijt geraakt

13

drawer

la

14

MP3 player

MP3-speler

15

to search

zoeken

16

locker

kluisje

17

bench

bank

18

as soon as

zodra

19

missing

zoek, weg

20

lost property

gevonden voorwerpen

21

trainers

sportschoenen

22

to turn

draaien, omkeren

23

upside down

ondersteboven

24

phone card

telefoonkaart

25

to report

melden, aangeven

26

notice

mededeling, briefje

27

central heating

centrale verwarming

28

pipe

buis

29

to fall / fell / fallen

vallen / viel / gevallen

30

fingerprint

vingerafdruk

31

series

serie

32

to reach

erbij kunnen, bereiken

33

dusty

stoffig

34

gone

weg, zoek

35

straight

recht, rechtstreeks

36

thanks

dank

37

crutch

kruk

38

pay-as-you-go

prepaid

39

theft

diefstal

Lesson 8

 

Engels

Nederlands

1

to launch

lanceren, starten

2

to bother

dwarszitten

3

amount

hoeveelheid

4

constantly

voortdurend, steeds

5

mood

humeur, stemming

6

in particular

vooral, in het bijzonder

7

to end up

eindigen, terecht komen

8

to wipe

afvegen, afnemen

9

checkout

kassa

10

exact

letterlijk

11

chest

borst, borstkas

12

scooter

scooter

13

everywhere

overal

14

suddenly

plotseling

15

to get rid of

wegdoen, lozen

16

behaviour

gedrag

17

to worry

zorgen baren

18

factory

fabriek

19

to close down

dichtgaan

20

to roll in money

bulken van het geld

21

tricky

lastig

22

proof

bewijs

23

owner

eigenaar

24

embarrassed

in verlegenheid, gegeneerd

25

grateful

dankbaar

26

gay

homoseksueel, vrolijk

27

to reckon

denken

28

term

term

29

share

deel

30

rant

scheldpartij, tirade

31

to be disloyal

iemand afvallen

32

insult

belediging

Grammatica

Present simple (tegenwoordige tijd)

Vorm:

In de present simple krijgt het werkwoord een –s na he, she of it.

Gebruik:

Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatige, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als always, usually, often in de zin.

Bij vragen en ontkenningen gebruik je do / does en don’t / doesn’t.

Past simple (verleden tijd)

Vorm:

Bij regelmatige werkwoorden eindigt de past simple op –ed.

Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm voor de past simple.

In vragende en ontkennende zinnen gebruik je did of didn’t + hele werkwoord.

Gebruik:

Je gebruikt de past simple als iets in het verleden gebeurd is en het is wel belangrijk wanneer. Vaak staat er een tijdsbepaling in de zin.

Present perfect (voltooid tegenwoordige tijd)

Vorm:

Have of has + voltooid deelwoord.

Gebruik:

  1. Wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer.
  2. Wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint.

 

Present simple ßà present perfect

  • Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatig, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als always, usually, often in de zin.
  • Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint.

Past simple ßà present perfect

  • Je gebruikt de past simple wanneer je wilt zeggen wanneer iets gebeurde. Meestal staat er een tijdsbepaling in de zin.
  • Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer.

Present, past and future

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Gebruik:

  1. Wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer.
  2. Wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint.

 

Present simple ßà present perfect

  • Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatig, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als always, usually, often in de zin.
  • Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint.

Past simple ßà present perfect

  • Je gebruikt de past simple wanneer je wilt zeggen wanneer iets gebeurde. Meestal staat er een tijdsbepaling in de zin.
  • Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer.

Present, past and future

Present simple:

Altijd, nooit, regelmatig

Present continuous:

Nu bezig / aan de gang

Past simple:

Toen gebeurd

Past continuous:

Toen bezig / aan de gang

Present perfect:

Is gebeurd; niet belangrijk wanneer toen begonnen, nu nog steeds zo.

Future:

Zal vast wel gebeuren.

Modale hulpwerkwoorden

Must / must not / may / might / can / could / would / should + hele werkwoord

Must      

Wel moeten (logische conclusive)

Moet(en) (verplicht)

Must not (mustn’t)

Mag niet / mogen niet

May

‘misschien’, mag / mogen

Might

(heel) misschien

Can / can’t

(niet) kunnen (in staat zijn)

(niet) mogen (toestemming)

Could / couldn’t

(niet) kunnen (in staat zijn)

Zou (niet) mogen (toestemming)

Zou (niet) kunnen (mogelijkheid)

Would / wouldn’t

Zou(den)

Zou(den) niet

Should / shouldn’t

Zou(den) eigenlijk moeten

Zou(den) eigenlijk niet moeten

 

 

 

 

Betrekkelijke voornaamwoorden (who / whose / which / that / Ø)

Who:

Personen

Whose:

Personen en dingen (‘wiens’, ‘waarvan’)

Which:

Dingen

That:

Vaak kun je who of which vervangen door that.

Maar na een komma gebruik je meestal wel who of which:

Ø:

Je mag who, which, that weglaten als het géén onderwerp is.

Maar je mag who, which of that niet weglaten als het wél onderwerp is.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.